vrijdag, augustus 14, 2009

Leedvermaak



Tevreden sluit ik de computer af. Ik heb net op Facebook het juichende verslag gelezen van een oud-leerlinge die, ongetwijfeld in gezelschap van een paar even mooie vriendinnen, door Spanje reist. Hoe vertelde ze er niet bij, maar het zal niet op de brommer zijn, zoals Gerard Reve in 1963. Ze bevindt zich in een middeleeuws stadje, ergens aan een rivier, dat bruist van het leven. Het is achtendertig graden. De dames zijn naar de airconditioning gevlucht en zitten nu waarschijnlijk met een sangria of iets van dien aard, te kleumen. In 1963 werd ik twaalf en wist nog niet van het bestaan van Reve. Spanje associeerde ik met een rare man in een militair pak en meisjes waren vooral nog giechelende verschijningen die op ooievaarsbenen door het leven gingen. Mijn tevredenheid geldt niet de herinneringen aan die oud-leerlinge, ook een giechelend ooievaarskind in de eerste en tweede klas, maar na het doorworstelen van de puberteit uitgegroeid tot een aantrekkelijke, goedlachse en vooral slimme eindexamenklasser. Ik was een beetje teleurgesteld toen ze daarna rechten ging studeren, maar daardoor moet ik nu wel oppassen wat ik schrijf. Ze is bijna afgestudeerd en je weet maar nooit hoe jonge juristen aan praktijkervaring denken te komen. Nee, ik ben vandaag een stuk verder gekomen dan ik had gedacht met het boek van een onlangs overleden schrijver, waarvan ik de redactie heb en dat in het najaar moet verschijnen. Een flinke klus, want de scanner heeft nogal wat rare dingen uitgehaald met punten en komma's, en al schrijft de betreurde auteur zeer zorgvuldig, het vraagteken was bij hem niet populair. Ik kan vanavond, onbezwaard door calvinistische gedachten aan werk, op stap.


Het was hier vanmiddag ook bijna achtendertig graden, een temperatuur die met de ramen en deuren dicht en het ventilatortje aan, moeiteloos is te doorstaan, en levendig is het altijd. De stem van een paliatzís, die in zijn ijzeren hond de buurt afschuimt op jacht naar lompen en oude metalen, dendert de kamer in. Per dag komen er gemiddeld zo'n vier à vijf langs. Dat er nog enige rotzooi van betekenis over is, verbaast mij soms, maar in een miljoenenstad als deze is er natuurlijk altijd wel iemand die op het punt staat een oude televisie of een lekkende radiator weg te doen. Ik loop het balkon op en zie de jíftos (zigeuner) nog net de hoek om slaan in zijn reutelende karretje. Het vak van lorrenboer is hier gemonopoliseerd door zigeuners. Sommige zijn nog echt zigeuners. Soms zie je ze in een geïmproviseerd kamp langs de weg op houtvuurtjes hun maaltijd koken. De meeste wonen echter in de rommelige buitenwijken aan de westkant van de stad, onder de stank van de chemische industrie bij Sindos. Ik sluit de balkondeuren af, een van die zinloze gewoonten waar je niet vanaf komt, want ik zie zo gauw nog geen geveltoerist naar driehoog klimmen om in te breken in een appartement waar op mijn laptop na niets is te halen behalve een vijfentwintig jaar oude televisie, een niet werkende platenspeler van dezelfde leeftijd, merk Dual, en een wereldontvangertje waarop 's morgens van acht tot negen de Wereldomroep ruisend en krakend binnenkomt, als de radar van de luchtmacht zulks toestaat. Die bevindt zich op de berg boven de stad, de Hortiátis, waar het bos vervangen is door een woud aan antennes. Die antennes bedienen de tientallen plaatselijke radio- en televisiestations, die vrijwel allemaal niets te melden hebben dan middle of de roadmuziek, kletspraat over het vigerende omkoopschandaal en de jongste variant van het griepvirus. Het radarstation moet de Turken buiten de deur houden, die desondanks op dagelijkse basis het Griekse luchtruim schenden en dreigend over de Egeïsche eilanden scheren, achtervolgd door tandenknarsende piloten van de Hellenic Airforce, die wel mogen dreigen, maar niet mogen schieten, want dan zijn de rapen gaar. Ik weet dat van mijn vriend Zános, gepensioneerd kolonel bij de luchtmacht. 


Ik kleed mij om, trek een overhemd aan en verwissel mijn korte broek voor een lange. De eerste mens die mij in het stadscentrum betrapt op het lopen in een korte broek heeft als zwijggeld een fles goede, rode wijn verdiend. De zon staat al laag genoeg om voor voldoende schaduw te zorgen, zodat ik mijn hoed thuis kan laten. De middagwarmte is weggeëbd. Ik verlaat het appartement en stap een milde zomeravond in. Op weg naar de halte van bus 14, in de Lambrakisstraat, loop ik het kantoortje van de lotenboer binnen. Een stevig rokende, dikke mevrouw met een enorme wrat boven het linker oog bekijkt mijn loten. Het is weer niks, maar toch koop ik opgewekt een stel nieuwe. De moed erin houden op een gouden toekomst kost maar weinig. Als ik boven kom, ik woon op de toúmba (heuvel) een stuk onder de halte, zie ik de bus net aankomen, maar om hem te halen moet ik rennen. Dat is beneden mijn waardigheid, ik wacht wel op de volgende. Ondertussen informeer ik bij een kiosk of men internetkaarten heeft, zodat ik morgen het vervolg van het Spaanse avontuur kan lezen. Ik kan ook naar het internetcafé in de buurt, maar daar zit je de godganselijke dag tussen de pubers die krijsend en tierend allerlei spelen beoefenen waarvan ik niet eens wil weten wat ze inhouden.


Het is begin augustus, midden in de Griekse vakantietijd. Het is rustig op straat. Ik kan zelfs oversteken terwijl het voetgangerslicht nog op rood staat. Wel rijden er naar mijn smaak te veel scooters en motoren. Ze maken vaak een onvoorstelbaar kabaal en gaan veel te hard, want ze worden bij uitstek gebruikt door maniakken. Snelheidsmaniakken zijn er te over in dit land. Het grootste aantal verkeersdoden van de EU, zelfs meer dan in Spanje. Ik maak een praatje met de onderbuurvrouw, die ook op de bus wacht. Ik informeer, zoals het hoort, naar de kinderen. Daarmee gaat het goed. De oudste zoon woont in Athene en doet iets bij de koopvaardij, de jongste is beroepsmilitair en vermaakt zich uitstekend in Kosovo. Naar haar man vraag ik maar niet. Ik heb hem al in geen tijden meer gezien. Ook heb ik al heel lang beneden geen ruzie en geschreeuw meer gehoord. Hoe minder ik trouwens van mijn buren weet, en dat liefst ook wederzijds, hoe beter. Als de bus komt gaat ze gelukkig discreet achterin zitten, terwijl ik in het midden instap. In de bus loeit de luchtkoeling op volle kracht. Geheel voor niets, alle ramen staan open. Wonen in een land waar het zomers regelmatig tegen de veertig graden loopt en niet weten hoe een airconditioning werkt, dat zegt ook iets over de gemiddelde medemens.


Ik stap twee haltes te vroeg uit, bij de triomfboog van keizer Galerius, die de Kamára wordt genoemd. Ik heb de hele dag op mijn kont gezeten en moet wat bewegen. Op mijn gemak loop ik naar de Agia Sophiastraat, terwijl ik nu en dan een goedkeurende blik werp op het legendarisch mooie vrouwvolk van Thessaloniki. Voor me loopt een meisje in hotpants met opvallend mooie benen. Tot mijn schrik begint ze, bij het passeren van een kapel, heftig kruisen te slaan. Vroeger was dat voorbehouden aan seniele kwezels, maar de laatste jaren zie je wel meer dat ogenschijnlijk volkomen normale en vaak ook jonge mensen zich fanatiek beginnen te bekruisen als ze langs een kerk komen. Ook in de bus, wat op mij zowel een potsierlijke als een beklagenswaardige indruk maakt. Iedereen moet zelf maar weten hoe hij zalig wordt, als ze mij er maar niet mee lastigvallen, maar ik kan er niets aan doen te denken dat zo iemand niet helemaal goed bij het hoofd is. De benen van het meisje lijken ineens een stuk minder mooi. Ik sla af naar de bladen- en tabakswinkel waar ze buitenlandse kranten verkopen. Uit Nederland is er altijd de Telegraaf, heel zelden een Volkskrant en nooit enig ander dagblad. Ik koop de International Harald Tribune, want er zijn grenzen. Geen korte broek, maar zeker geen Telegraaf. Daarna loop ik honderd meter verder naar het plein voor de Agia Sophia, waar zich een van mijn favoriete etablissementen bevindt, To Kordistó Gouroúni, vertaald: Het Mechanische Varken of wel The Clockwork Swine. 


Ik ga op het terras zitten, bestel een Leffe dubbel, die hier maar vier euro tachtig kost, en steek een pijp op. Ik zie dat er op het plein een verkeerscontrole gaande is. Dat kan in vakantietijd. Normaal gesproken zou dat tot een onbeheersbare verkeerschaos leiden. De politie moet in deze tijd, waarin het criminele gilde ver weg aan de stranden ligt te bakken, toch wat te doen hebben, terwijl de staatskas vanwege de kredietcrisis wel iets extra's kan gebruiken. Het bier wordt gebracht, zoals gebruikelijk met een glas koud water en een flinke schaal chips erbij. De kroegbaas, door ons achter zijn rug om voor de hand liggende redenen 'het varken' genoemd, wijst lachend naar het plein. De controle spitst zich toe op scooters en motoren. Ik zie dat er vele bonnen worden uitgedeeld en kan een zeker leedvermaak niet onderdukken. 


De meeste winkels zijn tot een uur of negen, half tien open. Dat veroorzaakt, ondanks de vakantietijd, een parade van schaars geklede, soms beeldschone, meisjes en vrouwen. Enigszins besmuikt sla ik ze gade, al vindt de calvinist in mij de gedachten die dat oproept, voor een weduwnaar op licht gevorderde leeftijd ongepast. Ik verdeel mijn aandacht daarom maar zo goed en zo kwaad als het gaat tussen de ijverig schrijvende agenten, de dames en de krant. Met het stijgen van het aantal bonnen raak ik in een uitstekend humeur. Ik bestel er nog een, genot mag wat kosten. Ondertussen gaat de zon onder en floepen de straatlantarens aan. Tijd voor een hapje. Ik besluit mezelf te trakteren op een udang kari bij Matahari, voor zover ik weet het enige Indonesische restaurant in het centrum. Ik loop er heen, mij verheugend op een smakelijke maaltijd en op een goed gesprek met de vriendelijke eigenaar. Die komt uit Solo. Ja, heb ik hem eens gezegd, daar weten wij Hollanders alles van, de Soesoehoenan en zo. Aangekomen zie ik dat iemand zich weer eens ongevraagd in mijn zaken heeft gemengd, middels een briefje op de deur: wegens vakantie gesloten.




donderdag, augustus 13, 2009

Eigen roem geurt goddelijk


Met Het is al laat zet Kees Klok een nieuwe stap op zijn dichterlijk levenspad. Bijna alle gedichten zijn geschreven tussen 2004 een 2008, hoewel hij ook een viertal oudere verzen, ooit gepubliceerd in eigen beheer, heeft opgenomen. De meeste verschenen eerder in literaire tijdschriften waaronder Maatstaf, Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, Ballustrada, De Tweede Ronde en het e-zine Meander.


Over zijn in 2005 gepubliceerde bundel In dit laaglandschreef Patricia Lasoen in Poëzierapport: Over de stijl van Kees Klok zeggen dat die parlando is doet hem te kort. Woorden als narrando of cantando zouden hier beter passen. Hij neemt ons mee op een rondleiding in zijn leven, zachtaardig vertellend, en toont ons stukken van zijn privé museum. Hij toont de mooiste stukken, de uitgestalde. We mogen vermoeden dat er in de kelders nog andere, misschien minder gave, maar toch zeer interessante, weggeborgen zijn. Ik hoop dat die ooit nog het daglicht zullen zien.


Met de publicatie van Het is al laat, de titel is ontleend aan een van de opgenomen verzen dat refereert aan het Lissabon uit de gedichten van J.J. Slauerhoff, is die hoop werkelijkheid geworden. En niet alleen met het uit het depot halen van verzen als Kop op en Dordrechts museum, ook met het nieuwe werk waarin Klok ons opnieuw zijn veelzijdige dichterschap toont.




ISBN 978 90 76982 59 5 

Euro 10,= 

www.liverse.nl




Na zijn eerste, kleine verhalenbundel Centre Ville (gepubliceerd in 1978 in de Dordtreeks) heeft het even geduurd tot de publicatie van zijn tweede collectie verhalen, IJzeren logica. Dat wil niet zeggen dat Kees Klok in de tussentijd geen proza schreef. In tegendeel. Met enige regelmaat verschenen verhalen van zijn hand in literaire tijdschriften en, na de introductie van het internet, soms in een e-zine. In 2005 publiceerde hij een geschiedenisboek over Cyprus, onder de titel Afrodite en Europa (Utrecht, Dioskouri) en bij uitgeverij Liverse kwam in het voorjaar van 2008 zijn kroniek En vooral: de gordijnen dicht! uit. 


In IJzeren logica heeft Kees Klok nu een selectie uit zijn verhalen gebundeld.  Zij lijken voor een deel sterk autobiografisch. De auteur vertelt ondermeer over zijn jeugd als zoon van de koster van de Dordtse remonstrantse kerk, hij verhaalt over de oprichting en de eerste avonturen van de stichting Bobby Kinghe en over diverse leden van zijn kleurrijke familie, zowel in Nederland als aan gene zijde van de Noordzee, in Engeland. Toch is het autobiografische aspect vaak bewust misleidend. De auteur koestert de uitspraak van de Portugese schrijver J. Rentes de Carvalho, zoals bekend een van zijn literaire helden, die schrijft in Tussenjaar : '...uit artistiek oogpunt heeft eerlijkheid, die van jezelf of van een ander, geen enkel noemenswaardig belang.' Het gaat Klok dan ook in de eerste plaats om de literatuur en niet om de waarheid. Dat de auteur zijn leven verdeelt tussen Nederland en zijn tweede vaderland Griekenland, komt in een aantal verhalen, met name in de Warnaar-serie, tot uitdrukking. Daarmee toont Kees Klok zich ook een schrijver die zijn onderwerpen niet alleen dicht bij huis zoekt, maar evenzeer in staat is om ver over de grenzen van het Eiland van Dordrecht en die van Nederland heen te kijken.






ISBN 978 90 76982 50 2

Euro 12,50

www.liverse.nl




zaterdag, augustus 01, 2009

Proost!


Als ik moet kiezen tussen bier of wijn is de keuze snel gemaakt. Dan drink ik wijn, liefst volle rode. Witte wijn kan mij minder bekoren, al is soms een koude moschofílero (een niet al te droge muskaatwijn), een robóla of een retsína, maar dan gemengd met een beetje soda, in warm weer niet te versmaden. In Griekenland, een land waar schitterende wijnen worden gemaakt, lijkt de keuze de andere kant op te gaan. Vaak zie ik, nog steeds een beetje tot mijn verbazing, Grieken uiterst tevreden bier drinken bij het eten. Meestal halve literflessen pils van het inheemse Mýthos of Amstel of Heineken, dat in licentie ter plekke wordt gebrouwen en nog enigszins betaalbaar is. Bier wordt in dit land van wijn, waar je je iedere dag kunt laven aan een Naoússa of een Gouménissa, beiden gemaakt van de oeroude, inheemse xinómavro-druif, beschouwd als een luxedrank. Daarom is het kennelijk een teken van gastvrijheid als je je gasten bier bij het eten voorzet. Ik kan het niet helpen, maar ik vind bier bij mijn eten niet alleen ordinair, de kwaliteiten ervan komen bij de warme prak ook allerminst tot zijn recht. Het vult te snel de maag, doet het voedsel daarin nodeloos opzwellen, wat een onaangename druk kan veroorzaken en je moet er tijdens de maaltijd van naar het toilet, wat ik ongemanierd vind. 


Bier voor de maaltijd is een andere zaak. Dat drink ik graag, maar ook dan bekoren de donkere bieren mij meer dan het lichtgekleurde pilsener. Toegegeven, even uitrustend op een terras na het boodschappen doen wil een Warsteiner of een Mýthos wel smaken of, als zich de gelegenheid voordoet, een Kéo, een in zijn soort uitstekend pilsener uit Cyprus, maar liefst verwen ik mezelf met een dubbel uit de Noordelijke of Zuidelijke Nederlanden. Die bieren, die sinds het populair worden van de drank op ruime schaal in de Griekse horeca verkrijgbaar zijn, gelden als het summum van luxe. De prijzen zijn er dan ook naar. Menige Parijse restaurateur zou het schaamrood op de kaken krijgen als hij de prijzen zou rekenen waarvan ze hier niet verblikken of verblozen. Betaal je voor een platte pils al snel twee en een halve tot vier en een halve euro, een Leffe dubbel, een Achel bruin of een La Trappe dubbel komt je al gauw op acht euro of meer te staan. Soms neigen de prijzen naar het kranzinnige: onlangs zag ik een Grolsch tripel, waarvan ik niet eens wist dat die bestond, voor zestien euro op de kaart en een La Trappe quadrupel voor achttien. Vorige week nam ik in mijn onschuld, zonder de kaart te raadplegen, ergens een Waterloo brune: twaalf euro. Iets bescheidener is de MacFarland, die vrijwel overal voor vijf euro wordt aangeboden, voor welke prijs je ook nog wel een Guiness hebt, maar dat is natuurlijk water vergeleken bij een dubbel van een procent of zeven, acht.


Ik kan zo nog wel even doorgaan, maar duidelijk is dat bier van een beetje kwaliteit niet te betalen is als je er geen Griekse drinkgewoonten op nahoudt. Het is namelijk geen enkel bezwaar als je een biertje bestelt, waarbij je altijd heel attent een glas koud water en een bak chips of noten geserveerd krijgt, en daar de gehele avond op blijft zitten. Dat moet je kunnen en ik kan dat niet. Als mijn bier op is wil ik een volgende. Drie per uur is het minimum als je langzaam drinkt. Na dat uur reken je vaak meer af dan wanneer je ergens in een restaurant uitgebreid – met wijn of retsína erbij – hebt zitten tafelen. Inheemse donkere bieren worden vrijwel niet gebrouwen, of ik heb ze nog niet ontdekt. Het enige van min of meer eigen bodem is Amstel bock, zeven procent, niet te vergelijken met een echte dubbel, maar smakelijker dan de in licentie gebrouwen pilseners. In mijn stamkroeg moet hij vier euro kosten, in de supermarkt heb je hem al voor één euro dertig per blikje, wat in feite ook nog stevig aan de prijs is. Erg veel bier drink ik daarom maar niet in het land waar de wijn weliswaar niet is uitgevonden, maar waar eeuwenlange ervaring bestaat met het maken van kwaliteitsnectar. Ik denk dat ik nog maar even naar de slijter loop om een tasje – nog steeds betaalbare, Gouménissa te halen.