zondag, september 13, 2009

Uit de krant, in de krant


De tuin ligt er verwilderd bij, ik moet node aan de slag. Overal heeft het zevenblad, in het voorjaar zorgvuldig verwijderd, de kop weer opgestoken, de wingerd dreigt over de schuur van de buren te groeien en de liguster verspert de halve brandgang. Ik zit achter mijn bureau en dien mij los te rukken uit de prettige dromerigheid die mij heeft bevangen na een paar uur lezen in de drukproeven van het Nagelaten Werk van Bergman en het nuttigen van een appelflap. De herfst nadert, morgen kan het regenen, tussen de struiken hebben talloze kruisspinnen webben gespannen. Vanmorgen vroeg, toen ik de lege wijnflessen van gisteravond naar de schuur bracht, hing ik al met mijn slaperige hoofd in zo'n web. Spinnen, nuttige, maar als ze een beetje groot zijn, griezelige insecten. Voor een kruisspin kan ik nog wel enige sympathie opbrengen. Ze vangen muggen en andere zoemende ellende. Ik laat ze daarom met rust, behalve als ze hun webben dwars over het tuinpad weven. Grote, zwarte spinnen van het soort dat ik ooit op het plafond van mijn kamer in het Logeergebouw van Asidonhoppo aantrof, moeten onverbiddelijk dood. Zulk ongedierte is een bewijs dat er geen god is. 


Eerst maar eens koffie inschenken en de krant lezen. De tuin komt straks wel. Er wachten nog meer huishoudelijke beslommeringen die mij van mijn werk houden. Een mens moest zich personeel kunnen veroorloven, zoals in de negentiende en eerste helft van de twintigste eeuw. Ik zie mij Frederik van Eeden nog niet zo gauw met een schortje voor in een pan erwtensoep roeren en ik vraag mij af of Lodewijk van Deijssel ooit een stoofschotel bereid heeft. Ik kan dat beter niet opschrijven, want dan denken ze in Nederland dat ik mezelf met deze reuzen wil meten en dat past niet. Men dient bescheiden te zijn en dankbaar voor wat de Heere heeft geschonken en een meisje voor dag en nacht is er niet meer bij. Ik kan mij geen kokende, bakkende, wassende, stof afnemende en dweilende schrijvers van voor de Tweede Wereldoorlog voorstellen. Daarna is dat volstrekt anders. Van een kokende Wolkers kijkt niemand op, Hans Warren was zelfs een culinair talent, blijkt uit zijn onvolprezen Geheim Dagboek en zelfs Kees Buddingh', toch niet echt een huishoudelijk type, kon een ei bakken, al werd dat dan wel geflambeerd met Tullamore's Dew. Ik zie L.H. Wiener de badkamer en het toilet boenen, Thomas Roosenboom met een ragebol in de weer, terwijl Gerard Reve rondscharrelt in de keuken om zijn eenvoudige, uit een krant te nuttigen maaltijd van knollen en rapen samen te stellen. 


Jan Eijkelboom kookte op zijn oude dag nog dagelijks voor zijn jong en kinderrijk gezin. Vaak kon je hem met zijn boodschappenkarretje door Dordrecht zien gaan om als een professioneel restaurateur inkopen te doen, waarna hij meestal even aanwipte bij Visser op de Groenmarkt voor een kop koffie. Daar vertelde hij mij eens een anekdote uit de tijd dat hij adjunct-hoofdredacteur van Vrij Nederland was. Op een keer vervoegde hij zich bij Gerard Reve, toen nog Gerard Kornelis van het, die ergens in Amsterdam een krot bewoonde, ik meen op de Rozengracht. Op een gegeven ogenblik informeerde Jan waar het toilet was, waarop Reve hem naar de gootsteen verwees. Het huis bleek geen toilet te hebben. 'Maar hoe doe je dat dan met de grote boodschap,' vroeg Jan. Reve zou daarop hebben geantwoord dat die werd gedaan in het belendende café en buiten openingsuren op een krant, die daarop netjes in de vuilnisbak werd gedeponeerd. Uit de krant, in de krant, zeg maar. Toen ik de anekdote eens in een Dordts restaurant doorvertelde aan mijn tafelgenoten, begon een man met een enorme rode boerenkop, die even verderop zat, luidkeels te schreeuwen dat hij nog zat te eten. Zo'n man, nog een bewijs dat er geen god is.


Na de koffie en de krant, waarin wederom veel gezeur over de Mexicaanse griep, de kredietcrisis en het graaigedrag van bankiers, begeef ik mij de tuin in. Er waait een mild windje, de bloemen geuren, de mieren krioelen en de vogels zingen. Een goede twintig minuten lang overstemt mijn elektrische heggenschaar ruimschoots het idyllische getwinkeleer. Daarna moet alle troep van twijgen en bladeren in de bak voor groenafval. Het moeizaamste deel van de operatie, maar de container blijkt al vol. Weer vergeten het ding tijdig aan de straat te zetten! Ik kijk naar de door onkruid overwoekerde perken en besluit alles dan maar op een hoop te vegen, over het zevenblad heen, tot de gemeentereiniging over twee weken de container heeft geledigd. Ondertussen vraag ik mij af of er ook naoorlogse schrijvers zijn van wie ik mij niet kan voorstellen dat ze bezem en pollepel hanteren. Mulisch en Hermans, bedenk ik, waarmee ik de literatuurgeschiedenis toch nog een overeenkomst tussen deze twee heb geschonken. Hermans hield zich waarschijnlijk uitsluitend bij het bereiden van Mandarijnen op zwavelzuur en verre van de keuken. Mulisch heb ik bij het Dordtse station nog weleens de vierdehands Fiat 500 zien aanduwen waarmee we hem afhaalden om een lezing bij Bobby Kinghe te geven, maar toen het kreng later op de avond weer niet wilde starten, liet hij liever een taxi bellen. Geen type voor de stofzuiger, lijkt me.


Tevreden overzie ik het werk mijner handen. Dat was wel weer genoeg tuin voor vandaag. Nu nog de was ophangen, de vaat drogen en opbergen en het bed opschudden. Daarna zet ik mij aan de computer en ga een brief schrijven aan professor Thomas Vaessens, om te informeren of hij in is voor een huishoudelijke benadering van de Nederlandse literatuur. Als hij het tenminste niet te druk heeft met inkopen doen op de markt en het aanzetten van knopen.


1 opmerking:

Wim Jilleba zei

Dag Kees,
Als vaste lezer van jouw publicaties wil ik je van tijd tot tijd laten weten hoezeer ik die waardeer. Ik vind dat meer lezers dit zouden moeten doen. Daardoor gaat een weblog leven.
Het deel waarin je schrijft over Jan Eijkelboom herinnert mij aan een gedichtje dat ik een hele poos geleden schreef nadat ik hem in de Aldi zag rondscharrelen.Hieronder het gedichtje, voorafgegaan met mijn vr.groet aan jou,
Wim

Trieste Stadsdichter

alles aan hem is moe
het gelaat in tijd geëtst
gebogen smalle rug torst wat
nooit in vergetelheid raakte
fletse ogen tasten zoekend
knokige handen plaatsen
boodschappen terug
op hun plaats, de cassière
had geen boodschap aan
zijn vergeten portemonnee