woensdag, september 29, 2010

Bij een foto (3)


De vijfde klas van de J.W. Boermanschool aan het Vogelplein, dat moet dus 1962 zijn. Dat waren nog eens klassen! Meester de Kramer, rechtsboven tussen zijn leerlingen, draaide er z'n hand niet voor om. Ik begon zelf in 1974 trouwens met een klas van 38 schatjes. In Hendrik-Ido-Ambacht, in een schoolgebouw dat zo oud en gammel was dat je bij regen emmers in de gangen moest neerzetten tegen de Zondvloed. De Boermanschool was gloednieuw, een licht gebouw zonder matglas voor de ramen. Ik was dat tijdens mijn eerste twee lagere schooljaren, op School Vest, anders gewend. Daar waren matglas en statige somberheid troef. Ik weet niet of er een voorspellende waarde in zo'n min of meer toevallige opstelling zit, maar de jongen ongeveer in het midden, door twee stralende meisjes gescheiden van de meester, is Piet Sleeking, tegenwoordig als wethouder van de grootste partij een centrale figuur in het Dordtse gemeentebestuur. Ik heb een bescheidener plaats, tussen de rijen, tweede jongen van rechts (richting meester). Zo gaat dat nu eenmaal met dichters.

maandag, september 27, 2010

Bij een foto (2)


In 1960 kwam de Zandkreekdam gereed, de eerste dam van de Deltawerken. Mijn oom Arie, een broer van mijn moeder, was daar als waterstaatkundig ingenieur bij betrokken. Koningin Juliana kwam persoonlijk het lint doorknippen dat de dam in gebruik stelde. Ik weet niet wat ik me in dit geval bij in gebruik stellen moet voorstellen. Bij die gelegenheid gaf zij mijn oom een hand, wat op de foto is vastgelegd. Het was overigens niet de eerste keer dat zij dat deed, ook bij de opening van de waterkering bij Krimpen aan de Lek schudden oom en vorstin handen. Beide keren was mijn grootvader, als trotse vader van de ingenieur, aanwezig. Ik vermoed zelfs dat hij de maker van de foto is, maar zeker weet ik dat niet. Wel weet ik dat hij nooit een hand heeft gekregen van Juliana. Over het Huis van Oranje wordt in de familie verschillend gedacht. Een meerderheid is niet echt aanhanger, het koningshuis wordt bij ons min of meer gedoogd. Mijn grootvader was, evenals ik nu, wat je in 17e eeuwse termen 'staatsgezind' zou kunnen noemen. Jongens van Jan de Witt.

zondag, september 26, 2010

Bij een foto (1)


Het moet ergens halverwege de jaren negentig zijn geweest dat Stella werkte aan de vertaling van een aantal gedichten van C. Buddingh' in het Grieks en dat op een avond Stientje Buddingh' bij ons te eten was. Stella las haar vertalingen voor en hoewel Stientje de taal niet kende, kon ze de muzikaliteit van het Grieks zeer waarderen. Ik vroeg mij af hoe de gedichten zouden hebben geklonken als Buddingh' nog had geleefd en hij ze met zijn karakteristieke stemgeluid zelf in het Grieks had kunnen voorlezen. Een jaar of wat later werden de verzen gepubliceerd in To Dentro, een vooraanstaand literair tijdschrift uit Athene. Buddingh' is voor zover ik weet nooit in Griekenland geweest. Hij ging liever naar Engeland. De liefde voor de Yorkshire Dales en de Engelse literatuur deelden Stella en ik overigens met hem. Toen ik Stella leerde kennen was Buddingh' al twee jaar dood. Ik stel me weleens een ontmoeting tussen die twee van poëzie bevlogen mensen voor. Dat had een fascinerende avond kunnen worden, maar als de tijd andere plannen heeft, dan heb je je daar maar bij neer te leggen.

woensdag, september 22, 2010

André van der Veeke eert Jan Eijkelboom


In Dordtse kringen hoor je weleens spreken over 'de Dordtse dichters.' Vrijwel altijd worden daar C. Buddingh' en J. Eijkelboom mee bedoeld. Dat er heel wat andere Dordtse dichters waren en zijn, ontgaat een deel van die kringen. Daar hebben ze nog nooit het boekje Dichters in Dordt van de Gemeentelijke Archiefdienst ingekeken, waaraan ik een tijdje geleden aandacht besteedde. Die beperkte blik gaat bijvoorbeeld ten koste van Wim de Vries, om van de generatie hedendaagse Dordtse dichters maar niet te spreken. Of dat jammer is? Ach, wat is het belang van de Dordtse kringen, kun je je afvragen.


Niet te ontkennen valt dat de bekendste Dordtse dichters tot nu toe worden gevormd door het trio Buddingh', Eijkelboom en de Vries. Hoe lang het nog zal duren voor daar een stel namen bijkomt weet ik niet, maar gezien de kwaliteiten en aktiviteiten van een aantal hedendaagse Dordtse dichters zou het weleens niet zo lang kunnen zijn voor de Dordtse Drie uitbreiding krijgen. Dat alles doet aan de kwaliteiten van Buddingh', Eijkelboom en de Vries uiteraard niets af, meer aandacht voor Dordtse poezie is ook meer aandacht voor de hunne en dat is langzamerhand wel nodig.


Kees Buddingh' is in de Nederlandse letteren in de loop der jaren van de eredivisie naar de eerste gedegradeerd. Veel hebben we het laatste decennium niet over hem mogen vernemen, alle pogingen van het Buddingh'-genootschap ten spijt. De verjaardag van de Blauwbilgorgel deed de belangstelling weer even opleven, maar een grote sprong voorwaarts was het niet. De inspanningen van Wim Huijser, de bezorger van Buddingh's werk, zijn te waarderen en aan hem is het te danken dat de dichter niet nog meer naar de achtergrond verdween, maar van het boek dat hem weer volop in de belangstelling zou kunnen plaatsen, zijn biografie, is nog steeds geen schim aan de horizon te ontwaren. Gelukkig komen binnenkort bij Nijgh en Van Ditmar zijn Verzamelde Gedichten uit, een boek waar ik met belangsteling naar uitkijk, maar dat direct twee vragen oproept: waarom niet bij Buddingh's vaste uitgever De Bezige Bij (waarvan hij zelfs jaren voorzitter was)? En waarom alleen zijn Verzamelde Gedichten en niet zijn Verzameld Werk? Het antwoord op de laatste vraag kan men raden: een kwestie van geld. Nu, Buddingh' heeft meer geschreven dan gedichten en dat wil ik ook in een kloeke dundrukserie op de plank.


Wim de Vries, die tijdens zijn literaire leven evolueerde van een arbeider die dichtte tot een dichter die er voor de kost bij arbeidde, verdient meer erkenning dan hij tot nu toe kreeg. In een vroeger weblog heb ik daarover al eens geschreven en in een artikel dat binnenkort wordt gepubliceerd in de najaarseditie van het uitstekende literaire tijdschrift Ballustrada, pleit ik voor de uitgave van zijn Verzameld Werk. Ik ga in dit weblog niet voor de muziek uit lopen, maar lezing van Ballustrada is altijd aanbevolen en zeker in dit geval: http://www.ballustrada.eu.


Jan Eijkelboom staat nog behoorlijk in de belangstelling. Hij was de laatste van de Dordtse Drie die overleed en zijn werk wordt nog volop gelezen. Ik hoop dat dat nog lang zo zal blijven, maar bij iedere schrijver is het gevaar groot dat er gebeurt wat Gerard Reve ooit schreef: je wordt nog tien jaar gelezen, daarna noemen ze een straat naar je en word je vergeten. Waaraan hij toevoegde, met zijn kenmerkende ironie: Wie kent nog Tweede v.d. Helst? Ik hoop dat het met Jan Eijkelboom niet zo zal gaan, maar ik kan ook niet in de toekomst kijken. Het lijkt mij evident dat er in de nabije toekomst een biografie van hem moet verschijnen. Dat zou, afgezien van het literaire aspect, nog weleens een spannend boek kunnen worden. Jan was nu eenmaal niet altijd zo'n brave huisvader als Kees Buddingh'.


De in Zeeland wonende dichter André van der Veeke steekt in zijn onlangs bij De Contrabas verschenen bundel Rotterdam vertrekt, zijn bewondering voor Jan Eijkelboom niet onder stoelen of banken. In deze zeer consistente, kwalitatief sterke bundel, staan twee prachtige gedichten die aan hem zijn gewijd: Presentatie en Herdenking (opgedragen aan Jan en Roelien Eijkelboom). Het eerste gedicht roept de presentatie van v.d. Veeke's vorige bundel 'Moerasbeest Verdriet' in herinnering. Die gebeurtenis vond plaats in Middelburg. Jan Eijkelboom zou een inleiding houden, maar was enkele dagen daarvoor getroffen door een zware epileptische aanval, waarvan de sporen nog duidelijk aanwezig waren. Het tweede gedicht handelt over de herdenkingsbijeenkomst voor Jan in het Dordrechts Museum, waar zijn weduwe in de tuin het beroemde Tuin Dordrechts Museum voorlas. Voor alle aanwezigen was dat een zeer ontroerend ogenblik.


Ik was bij beide gelegenheden aanwezig, waardoor de gedichten op mij wellicht een nog diepere indruk maken dan op andere lezers. De beeldtaal en de stijl die André van de Veeke hanteert maakt de gedichten, ook voor mensen die Jan Eijkelboom in het geheel niet zouden kennen, diep invoelbaar. Dat geldt mutatus mutandis voor de gehele bundel. Ik hoop dat we van André v.d. Veeke nog veel zullen horen en ben daarom verheugd te kunnen vermelden dat binnenkort bij de in Dordrecht gevestigde Uitgeverij Liverse (http://www.liverse.nl) zijn bundel Blauw als ijs zal verschijnen.



Rotterdam vertrekt is te bestellen via http://www.decontrabas.com


zaterdag, september 18, 2010

In de ban van nationalisme en populisme:

de Grieks-Turkse oorlog van 1897

In het voorjaar van 1897 brak er tussen Griekenland en Turkije een kortstondige oorlog uit, waarin het Griekse leger in Thessalië een verpletterende nederlaag leed. De aanleiding tot deze oorlog was de openlijke Griekse steun aan een opstand op Kreta. Dat stond nog onder Osmaans bestuur, maar een meerderheid van de bevolking wilde aansluiting bij het Helleense koninkrijk.

Dat de Grieken zich met Kreta bemoeiden was grotendeels het gevolg van de zogenaamde Megali Idea (Grote Gedachte), een nationalistische ideologie die in de periode na de onafhankelijkheidsstrijd van Griekenland (1821-1830) werd ontwikkeld. Het uiteindelijke doel van de Megali Idea was een Groot-Griekenland, waarin alle Grieken zouden zijn verenigd. Omdat de meeste Grieken in de 19e eeuw buiten de grenzen van het koninkrijk woonden, droeg de Megali Idea voortdurend het zaad van oorlog in zich. Kreta, Macedonië, Constantinopel en grote delen van Anatolië zouden bij Griekenland moeten worden gevoegd om dit ideaal te bereiken.

Nadat het stof van de onafhankelijkheidsoorlog was gaan liggen, stond de Griekse regering voor de moeilijke taak om de nog deels op clanbasis georganiseerde samenleving om te vormen tot een echte natie. Twee wegen stonden haar daartoe ter beschikking: het onderwijs en de militaire dienstplicht. Deze instellingen leenden zich uitstekend voor het kweken van een noodzakelijk geacht saamhorigheidsgevoel, dat al wel bestond onder de intellectuele elite die de basis legde voor de opstand van 1821, maar dat bij de gewone man nog verre van aanwezig was. De Megali Idea vormde hierbij de rode draad: het was de vaderlandse plicht van iedere Griek op te komen voor zijn onderdrukte volksgenoten aan gene zijde van de grenzen.

De Megali Idea sloot geheel aan bij de tijdgeest van de negentiende eeuw, waarin nationalistische gevoelens gedijden als schimmels in een vochtige kelderruimte. Iedere natie of opkomende staat op de Balkan hield er wel een soortgelijke gedachte op na. De Bulgaren droomden bijvoorbeeld van een Groot-Bulgaars rijk dat geheel Macedonië en Thracië zou omvatten. De Serviërs lieten niet alleen een begerig oog op Bosnië-Herzegovina vallen, ook Macedonië behoorde hen volgens de Groot-Servische gedachte toe. Uiteindelijk zou de Megali Idea gedeeltelijk worden verwezenlijkt, met de verovering van delen van Macedonië, Epirus en Thracië, de aansluiting van Kreta en, pas na de Tweede Wereldoorlog, de Dodecanese. Zij zou echter ook leiden tot de catastrofale nederlaag van Griekenland tegen Turkije in de oorlog van 1919-1922. Zover was het in 1897 echter nog niet.

De Megali Idea werd in hoge mate populair. Het wekt daarom geen verbazing dat bij ieder conflict waarbij Grieken in de irredenta betrokken waren, de emoties in het onafhankelijke koninkrijk hoog konden oplopen. Ook in het geval van Kreta, waar in de loop van de negentiende eeuw verschillende opstanden uitbraken tegen het Osmaanse gezag. Telkens wanneer zoiets plaatsvond gingen in Griekenland stemmen op om de opstandelingen te hulp te komen. Dat gebeurde ook toen de opstand van 1895 twee jaar later een hoogtepunt bereikte in het uitroepen van de eenheid met Griekenland door de rebellen. De regering in Athene kon de druk van politici en publieke opinie om daadwerkelijk te hulp te schieten niet meer weerstaan. Zij stuurde oorlogsschepen en troepen naar het eiland, wat leidde tot oorlog met het Osmaanse rijk.

Dat Griekenland zich, naar achteraf bleek, op nogal onbezonnen wijze in een avontuur stortte tegen een militair sterkere tegenstander, is niet alleen te wijten aan overkokende nationalistische emoties, hoewel die meer dan eens een rol gespeeld hebben bij het op een dwaalspoor brengen van 's lands regering. Het feit dat de bedachtzame premier Charilaos Trikoupis, weliswaar nationalist, maar meer nog voorstander van het gezond maken van de financieel (ook toen al) noodlijdende staat, in 1895 het veld had moeten ruimen voor Theodoros Deliyannis, een populist in hart en nieren, is van groot belang. Deliyannis, wiens radicale optreden in een eerdere internationale crisis in 1886 leidde tot een blokkade van Piraeus door een vloot van Engelse, Franse en Russische schepen, was er de man niet naar om de roep tot ingrijpen te negeren. Bovendien vond hij koning George I aan zijn zijde.

Constantinopel bleek aanvankelijk niet erg enthousiast voor een oorlog met de Grieken. Het bood aan om Kreta autonomie te verlenen, onder Osmaanse soevereiniteit, een suggestie die door Deliyannis werd afgewezen. Om de druk op te voeren beval de Griekse regering in maart een algemene mobilisatie en begon zij troepen samen te trekken in Thessalië, langs de grens met het Osmaanse rijk. Dat lokte een oorlogsverklaring uit van de Porte (zoals de Osmaanse regering ook wel genoemd wordt). Begin april begonnen de eerste schermutselingen, die al spoedig gevolgd werden door een opmars van de Osmaanse troepen, waarop de Grieken nauwelijks antwoord hadden. Numeriek hadden de Ottomanen niet eens zo'n grote overmacht, ongeveer vijfenzestigduizend man tegenover een Griekse strijdmacht van ongeveer vijfenveertigduizend man, maar de Grieken bleken hopeloos slecht uitgerust en vooral slecht geoefend. Als we de Geschiedenis van de Griekse natie (Iστoρία τoυ Ελληvικoύ Έθvoυς, τόµ ') mogen geloven, had een groot deel van de artilleristen bijvoorbeeld nog nooit van zijn leven een schot gelost. Het resultaat was ernaar. Alle martiale illustraties in voornoemd geschiedwerk ten spijt was het Griekse leger binnen de kortste keren op de terugtocht en lag de weg naar Athene open. Als de grootmachten onder leiding van Engeland, die zich veelvuldig met Griekse zaken inlieten wanneer hen dat politiek zo uitkwam, op dat ogenblik niet hadden ingegrepen, had het er voor de regering Deliyannis en voor het Κoninkrijk der Grieken duister uitgezien.

Onder druk van de grootmachten kwam de Osmaanse opmars tot stand en werden er onderhandelingen aangeknoopt. Die leidden tot een verrassend resultaat. De evidente verliezer kwam er met enkele blauwe plekken (wat onbeduidende grenscorrecties en een schadevergoeding) vanaf. Zijn inspanningen wat Kreta betreft werden zelfs ten dele beloond, omdat Constantinopel niet alleen moest toestaan dat het eiland autonoom werd onder Osmaanse soevereiniteit (wat in essentie het voorstel aan Athene was geweest), maar ook dat de Griekse kroonprins George ging optreden als gouverneur, waardoor aansluiting bij het koninkrijk nog slechts een kwestie van tijd was. Dat de uitslag van de onderhandelingen zo gunstig uitpakte voor Griekenland had niets te maken met sympathie voor de Griekse zaak bij de grootmachten, maar alles met het belang dat zij hechtten aan het bewaren van een machtsevenwicht op de Balkan en in de oostelijke Middellandse Zee.

In Constantinopel leidde de militaire overwinning tot een kortstondige opleving van het, sinds de rampzalige Russisch-Osmaanse oorlog van 1878 danig geslonken, zelfvertrouwen. Voor Griekenland was het een waarschuwing dat de zieke man van Europa klaarblijkelijk iets minder ziek was dan verondersteld. Bovendien betekende de oorlog de volledige instorting van de toch al wankele staatsfinanciën en moest Athene zich zelfs de vernedering laten welgevallen dat de grootmachten een internationale commissie in het leven riepen, die op dit terrein orde op zaken kwam stellen. De nederlaag leidde ook tot grote onvrede binnen de Griekse strijdkrachten, die, niet geheel ten onrechte, de politici de schuld van het debâcle gaven. De verstoorde verhouding tussen de militairen en de politici bleef in de jaren daarop een rol spelen. Uiteindelijk zou dit een van de oorzaken zijn van de staatsgreep die in 1909 Eleftherios Venizelos, een Kretenzer, aan de macht bracht.

Het agressieve nationalisme bleef in de jaren na 1897 onverminderd populair. Bewegingen als de Εθvική Εταιρία (Nationaal Verbond) gingen onverdroten voort met het nastreven van de Groot-Griekse gedachte. Pas na het failliet van het irredentisme, gesymboliseerd door de verwoesting van de Griekse en Armeense wijken van Smyrna door de troepen van Mustafa Kemal in september 1922, verloor de Megali Idea haar glans en veel van haar aantrekkingskracht.


©drs. C.A. Klok, Dordrecht/Thessaloniki

Een eerdere versie van dit artikel verscheen in het tijdschrift Lychnari, onder de titel Het Grieks-Turkse conflict van 1897 (www.lychnari.nl).

vrijdag, september 10, 2010

Veertig!


Volgend jaar, in 2011, wordt Bobby Kinghe veertig, al is hij, gelijk J. v. Nazareth (die drie jaar voor zijn verjaardag in het jaar 0 ter wereld kwam), eigenlijk iets ouder. Ik herinner mij nog zijn geboorte, in 1967, in een aflevering van De Groene Mug, de schoolkrant van de fameuze Mulo Groenedijk. Hij werd in het leven geroepen door Gerrit de Wolf, in het gelijknamige verhaal, dat handelde over een psychedelische figuur die rondreed op een orgel. De redactie van De Groene Mug, waarvan zowel Gerrit als ik deel uitmaakten, werd geleid door onze tekenleraar, de latere hoogleraar economie, Cees Esseboom. Hij was jong en vooruitstrevend en bood ons, als we na schooltijd in zijn lokaal voor het blad bijeenkwamen, altijd een sigaret aan. Kom daar in het bedillerige en betuttelende Nederland anno 2010 eens om.

Bobby Kinghe beleefde zijn kinderjaren in het Cultureel Warenhuis Bobby Kinghe in de Hofstraat, gedreven door Gerrit de Wolf en Jan van der Geer, in het voormalige boekwinkeltje van Koos Versteeg op (toen) nummer veertien. Na enige tijd haalden ze er een partner bij, die er prompt met de kas vandoor ging, zodat de winkel korte tijd het atelier van beeldend kunstenaar Ton van Dalen werd. Daarna bereikte Bobby de pubertijd met de manifestatie Poëzie in het Minitheater, in 1969. Dat minitheater lag onder het Stadskantoor en is lang geleden om onbegrijpelijke redenen omgedoopt tot fietsenkelder.

Volwassen werd Bobby in 1971, toen ten kantore van notaris Van Aardenne de akte werd verleden waarin de oprichting van de Stichting Produktiegroep Bobby Kinghe een feit werd. De stichting zou 'de Dordtenaren over de cultuurdrempel schoppen,' zoals bestuurslid Han van Gorkom het uitdrukte in een vraaggesprek met dagblad
De Dordtenaar. Wie het allemaal in detail wil weten moet mijn verhalenbundel IJzeren logica kopen, want daar staat het in, maar Bobby Kinghe werd meteen een vis van formaat in de krap bemeten, ondiepe vijver van de Dordtse cultuur. Het doet mij, als een van de oprichters van de stichting, veel genoegen dat Bobby nog steeds een flinke vis is, in het nauwelijks veel verder uitgegraven en uitgediepte cultuurvijvertje van Hollands oudste stad. Het is dan ook zeer terecht dat het veertigjarig bestaan in 2011 gevierd gaat worden, ongetwijfeld op een Bobby Kinghe eigen wijze. Het stemt mij alleen droef dat de vader van Bobby, die in januari van dit jaar is overleden, het allemaal niet meer kan meemaken.



Op de foto een deel van het eerste bestuur van Bobby Kinghe, met vrouwelijke aanhang, aan de leestafel van café Centre Ville, oktober 1972. Met de klok mee: Gerrit de Wolf (deels, uiterst links), Hannie v.d. Heuvel, Bep Schoor, Han van Gorkom, Kees Klok, Anneke Klifman (net zichtbaar), Jacques Noorman, Liesbeth v.d. Heuvel en Herbert Bos.