woensdag, februari 09, 2011

Warnaars wijding

1


Vannacht rond twee uur werd ik wakker van de stank van gebakken kip, die via de afzuigkap in de keuken mijn Griekse Schrijfhuis binnendrong. Een misselijk makende geur die ik mij herinner van de korte tijd dat ik op de Dordtse Waag woonde, boven de weekmarkt. Op de galerij onder mij placht een kippenboer zijn pluimvee te grillen in een soort elektrische oven die dan wel geen geluid, maar een walgelijke stank verbreidde. Zulke mensen moesten niet bestaan, maar ik ben een menslievend iemand en daarom na een klein jaar verhuisd naar een rustiger en welriekender plek, in plaats van het kippentype ter plekke dood te slaan. Die markt begon 's morgens rond zes uur, wanneer de kooplui, altijd met veel geschreeuw, want de meesten waren doof door het jarenlang luidkeels aanprijzen van hun waren, begonnen met de opbouw en het vullen van hun kramen.

Zes uur, dat is voor een normaal iemand nog een aanvaardbare tijd, maar twee uur, dat is te veel van het goede. Het gebeurt vaker dat de onbekende kipfanaat laat aan het bakken slaat, maar zelden zo laat dat ik al slaap. Zodra de eerste walmen door de afzuigkap dringen is het zaak deze direct aan te zetten, zodat de stank wordt afgevoerd naar de bovenbuurvrouw, een zangeres in ruste en dochter van een inmiddels vergeten, maar ooit beroemde componist.

Er is veel treurnis in dit appartementengebouw. Daar is de ondeugdelijke keukenafvoer niets bij. Soms klinkt weemoedig pianospel door het plafond, dan weer komt er een klagelijk gejammer door de zijmuur, de ene keer uit de keel van de jonge, maar nog steeds kinderloze buurvrouw, de andere keer uit de klarinet van haar man. De wettige echtgenoot van de benedenbuurvrouw heeft elders zijn intrek genomen, maar het manvolk loopt de deur plat, wat doet vermoeden dat de buurvrouw veel troost krijgt, ondanks haar licht spookachtig voorkomen. Op drie hoog achter woont gepensioneerd spoorwegman D., wiens vrouw aan vele kwalen lijdt, maar vooral aan Oost-Indische doofheid, waardoor D. zijn eindeloos geklaag tracht te slijten aan wie hij op de trap maar tegenkomt. Ik ben te beleefd om hem er met zijn lulpraat vanaf te duwen en zo zijn problemen op te lossen, maar probeer hem zoveel mogelijk te vermijden. Net als de achterburen op mijn eigen verdieping, want die hebben een achterlijke zoon van twee meter, die niet aan een ketting zit. Ik ben opgestaan, heb alle deuren tegen elkaar opengezet en de afzuiger een kwartiertje op volle toeren laten draaien. Daarna stapte ik weer in bed, maar de nacht verliep onrustig. Ik had dromen waarvan ik weet dat ze naar en angstig waren, zonder mij hun inhoud te herinneren. Gelukkig maar. Het onderbewuste kun je beter met rust laten, dat is een poel vol huiveringwekkende en gevaarlijke gedachten.


Enkele dagen geleden heb ik weer voor enige tijd mij intrek genomen in het Schrijfhuis, waar de zon nu optimistisch naar binnen schijnt. Hoewel ik sterk het verlangen koester de reis ooit nog eens te ondernemen in een luxe, van alle gemakken voorziene, treincoupé, ben ik dit keer maar weer met het vliegtuig gekomen. Het is een griezelig soort van vervoer, de mens is niet geschapen voor hogere sferen, maar het is snel, veiliger dan over de weg en je mag maar twintig kilo bagage meevoeren, zodat je je nooit het lazarus loopt te sjouwen. Ja, je kunt naar beneden vallen, dan heb je het gehad, maar ter verzachting van het leed geldt dat tevens voor alle medepassagiers. Het is een soort postcodeloterij, valt je nummer dan is de hele straat de gelukkige. Behalve die ene zure moralist en die schraper er tegenover, die niet meedoen. Het komt zelden voor, maar er is weleens iemand die een crash overleeft.

De avond voor mijn vertrek bracht ik door in een favoriet café, waar zich doorgaans een aangename mengeling bevindt van alle leeftijden en alle geslachten en waar onbekommerd wordt gerookt. Er waren tijden dat dat normaal gevonden werd, zelfs gezond, men wist niet beter. Ik weet wel beter, maar ben, naast aanhanger van de stoomtractie, desondanks liefhebber van roken in het café, bij voorkeur van het opsteken van een pijp of sigaar. Met sigarettenrokers heb ik, als zij van het verkeerde geslacht zijn, niet veel op, maar een aantrekkelijke vrouw die een sigaret rookt kan mij nogal opwinden. Misschien omdat het iets hoerigs heeft in de positieve zin van het woord. Van de schijn van beschikbaarheid en willigheid. Een rokende dame is een willige dame, daarom verbaast het mij dat het roken bij de schaaksociëteit De Willige Dame reeds lang geleden is afgeschaft, maar dit terzijde.

Ik bevond mij in het gezelschap van enige andere weinig succesvolle, maar ook briljante en toch oude en uitgeleefde dichters, waaronder Mattheus J. v. h. Hout, Wouter Hoedenmaker en Kootje Krul, die zo klein is dat hij maar net boven de bar uitsteekt en om niet achterhaalbare redenen ook wel 'Kieviet' wordt genoemd. 'He, Kieviet,' is het dan, 'doe nog maar een rondje.' Het gesprek van de dag behelsde de bezuinigingen van de gemeente, waar bij de laatste raadsverkiezingen, door ons eigen toedoen, een kunstvijandige partij een overweldigende winst heeft behaald. Die partij beloofde de laatste polders ten zuiden van Dordrecht niet te zullen opofferen aan de bende projectontwikkelaars die er al jarenlang op loert, maar ze ongerept te laten. Wij offerden lichtzinnig het weinige dat de stad aan kunst en cultuur had aan de moloch van de vrije natuur. Dat althans, beweerde Kieviet. Mattheus J. v. h. Hout sprak hem tegen, wat, in welk gesprek ook, de aangeboren gewoonte van deze woordkunstenaar is. Hoedenmaker was het met Kieviet eens.

Naarmate er meer trappistenbier naar binnen gleed, leek het probleem mij oninteressanter te worden. Mijn oog viel op twee meisjes, vrouwen misschien, van tussen de twintig en dertig, tussen bloei en verval, die binnengekomen direct beiden een sigaret opstaken. Een lang, te dun, blond type met een modieuze bril en een kort, mooi gerond meisje met halflang, zwart haar, dat iets bekends uitstraalde, zonder dat ik direct kon thuisbrengen wat. Beiden droegen een spijkerbroek, het uniform van de fantasieloosheid. Als ze niet hadden gerookt, waren ze mij wellicht niet eens opgevallen. Bovendien hoorde het niet, dat ik, ver in de vijftig, de grenslijn van vieze, oude man lang voorbij, zo naar die jonge vrouwen staarde. Wat dacht ik wel, met die kale, verschrompelde kop, dat buikje en die bromfietsstalling in mijn riekende mond? Hoewel het gereedschap der liefde nog onverminderd functioneert, want eigenlijk ben ik drieëntwintig, een leeftijd die ik altijd zal houden, al wil het lichaam er niet aan. Het donkere meisje keek onze kant op, snel wendde ik mijn blik af. Kieviet deed nog een rondje en daarna verliet ik het café. Morgen moest er worden gereisd en dat betekende vroeg opstaan, een bouwput bij het station trotseren, mogelijke treinvertragingen het hoofd bieden, op een chaotische luchthaven in een rij staan, bij de doorgangscontrole half uitgekleed en geheel doorgelicht worden en daarna misschien wel winst in de loterij. De toekomst blijft altijd verborgen, dacht ik, terwijl ik licht waggelend huiswaarts koerste, tot het geen toekomst meer is. Diepe gedachten krijg je zelden door de drank, maar zolang er logica in zit is de situatie zelden hopeloos.



2


Het is fraai voorjaarsweer, bijzonder voor de tijd van het jaar. Het is een verademing om even weg te zijn uit het waterkelderklimaat, weg uit de februaristormen, onder de Haagse Schoolluchten vandaan, want die zijn prachtig op schilderijen van Roelofs en Weissenbruch, maar werken fnuikend op de ziel. Drankluchten zijn het, waaruit niet eens pisregens vallen, want die behoren weldadig warm te zijn. Zevenendertig graden, zegt de perfectionist. Ik heb een paar uur zitten lezen op mijn balkon, steeds vrezend dat de wind naar het noorden zal draaien en ineens koude lucht vanaf de nabije Balkan zal aanvoeren, dat prachtige berggebied van waaruit zelden veel goeds komt. Op mooie toetermuziek na, voortgebracht door gedrongen, vierkante figuren met opgeschoren koppen en dikke snorren, die geloven in Blut und Boden, vlagvertoon en parades met roestig oorlogstuig.

Ik heb het boek dat ik lees, een hedendaagse bewerking van een Arthurroman met veel bloedbaden, mensenroof en verkrachtingen door Angel-Saksen van Kelten en vice-versa, terzijde gelegd, want ineens valt me in wat mij enkele dagen geleden aan dat ronde meisje trof. De korte gestalte, het halflange, bijna blauwzwarte haar, de elegante wijze waarop zij haar sigaret naar de mond bracht, het doet mij allemaal denken aan een meisje uit de tijd die ik doorbracht in een inmiddels uitgedoofd Noord-Engels textiel- en mijndorp. Tussen de treurnis van sluitende katoenfabrieken en half overgroeide slakkenhopen leerde ik daar op een dag Heather kennen. Ze was het vijftienjarige nichtje van Cathy, een tonrond buurmeisje dat op haar dertiende al de gestalte had van een matrone, levend op een dieet van uit een krant gegeten vis en patat, de laatste rijkelijk overgoten met naar mout smakende azijn. Het kinderrijke buurgezin stamde uit het verre Ierland, van waar het onder aanvoering van een veel drinkende vader ooit was komen overwaaien vanwege de toen nog bloeiende textielfabriek.

Heather was geheel anders dan haar onappetijtelijke nichtje. Een hoofd kleiner dan ik en tenger, maar met al prettig tot ontwikkeling gekomen puntborstjes en glanzend, halflang, blauwzwart haar. Alles leek elegant aan haar, de welving van haar dijen, haar heupen, de wijze waarop zij liep. Een vrouw al, die meer bleek te weten van de wereld dan ik in mijn achttien levensjaren had weten te verzamelen, terwijl iedereen in de familie mij zo pienter en belezen vond. Nu ben je dat al snel in de familie Warnaar. Ze vond mijn naam grappig om uit te spreken. Het werd als van nature Warner, van de Warner Brothers, zeg maar, met een naar de o neigende a. Geen Werner, dat klonk te Duits. In die jaren hadden de Moffen het in Engeland nog helemaal gedaan. In de stripverhalen die er werden gelezen, waren zij eeuwig verliezende monsters, wrede tirannen en dom kanonnenvlees. Heather woonde in een aangrenzend gehucht, maar bezocht bij ons in de straat de rooms-katholieke grammar school St. Aelrod's en was tussen de middag en na schooltijd vaak bij het nichtje over de vloer. Zo vaak, dat het uiteindelijk leek alsof zij op nummer 46 haar intrek had genomen.


Het balkon van het Schrijfhuis ziet uit over een plantsoen waarin naast een plataan en enkele sparren ook een al jaren geleden verdorde acacia staat, als een bijna honderdjarige, geheel uitgedroogde en verschrompelde grootvader. Een stadium in de menselijke ontwikkeling dat ik vrees, maar dat ik, zo de natuur het gedoogt, ooit zal bereiken. Het is een van die voor de hand liggende vragen die nooit worden beantwoord: waarom moet een mens verdorren en ineenschrompelen tot een onaanzienlijk vod, alvorens het anker te lichten en terug te keren in het duister waar we ooit vandaan kwamen? Kortom, wat is de zin van dit alles? Welke gek heeft het bedacht? Ik huurde enkele jaren een kamer in een kosterswoning. In de aanpalende kerk dachten ze het antwoord te hebben. Hoewel, het was wel een heel erg vooruitstrevende kerk, je hoefde het niet eens allemaal te geloven om mee te mogen doen en je kon er zelfs een tweede of derde geloof op nahouden en toch tot die kerk worden toegelaten. Je vond er niets wat de kerkelijke geschiedenis zo leesbaar maakt: ketters, inquisitie, brandstapels en vervolging van hekserij. Geen wonder dat er nooit bij mij op aangedrongen werd om het geloof te omarmen, als de huur maar vooruit werd betaald en ik niet iedere avond dronken thuiskwam.

Heather zal ongetwijfeld tijdens de godsdienstlessen op St. Aelrod's de leer van Rome inclusief al diens morele standpunten zijn ingegoten en wie weet heeft een zielenherder haar zelfs weleens in overweging gegeven zich later als bruid van Jesus in een klooster te begeven. Onmogelijk is het niet, maar waarschijnlijk gebruikte ze het godsdienstuur om even uit te rusten en op de achterste bank, achter de rug van een paar jongens, waarop meneer pastoor nu en dan een bedachtzaam oog liet vallen, ik speculeer maar wat, een tukje gedaan. Ze was in ieder geval verrassend bedreven in zekere handelingen die de kerk ten zeerste afkeurt. Ik moet bekennen dat ik altijd wel naar meisjes keek, tot verslavens toe, maar zelden of nooit iets tegen zo'n schepsel durfde zeggen, laat staan het aanraken. Dat een meisje, en daarbij nog een adembenemend mooi meisje, op een zonnige middag voorstelde ons tussen de maïsvelden aan de rand van het dorp te begeven, om daar eens serieus met elkaar te spreken, dat kon ik mij niet voorstellen, tot het daadwerkelijk gebeurde. Daar, tussen de hoog opgeschoten maïs zag ik voor het eerst een echt meisje naakt en jawel, het leek verrassend op wat je ook in De Lach, het weinig erotische erotiekblad uit de leesmap, zag. Alleen dan zonder groot formaat onderbroek en navenante b.h. Ik voelde mij een onhandige, onwetende sukkel aan wie onverwacht een delicate, vochtige verrassing werd bereid, waarvan ik al snel met overtuiging en volle teugen proefde.

Sindsdien hadden we verkering en was het steeds weer in spanning afwachten of het, wanneer we samen waren, geschikt weer zou zijn voor een mooie natuurwandeling. Dat was het soms, maar vaak ook niet. Bij dat alles bleef Heather natuurlijk toch een katholieke trut, want wat ze ook deed en liet doen, de toegang tot het binnenste van de tabernakel bleef gesloten. De ene keer dat ik mij voornam om desnoods met enig geweld en dwang het slot te forceren, bleek de boel gebarricadeerd met een dikke prop maandverband. Langzamerhand werd het herfst en uiteindelijk keerde ik terug naar Nederland. We bleven nog enige tijd corresponderen, maar zij kreeg een vriendje en verbrak het contact. Van mijn kant zou het nog even duren tot ik een echte man werd. Op die huurkamer achter de kerk, bovenop een studente aan de plaatselijke opleiding tot kleuterleidster, terwijl aan gene zijde van de muur het Daar ruischt langs de wolken klonk.



3



Er schuilt iets aantrekkelijks in de illegaliteit. Daarmee bedoel ik niet de mannenbroeders en de gestaalde kaders die zich in de Tweede Wereldoorlog tegen de Duitse bezetting keerden, maar gewoon de alledaagse, kleine dingen van burgerlijk verzet. Zoals door het rode licht rijden of lopen, het plastiek niet scheiden van het huisvuil omdat we al genoeg zakken en emmers in de bijkeuken hebben, de brommer opvoeren en het negeren van het rookverbod. Dat laatste is ons met de paplepel ingegoten. Niets spannender dan stiekem roken op het schooltoilet, of in de omgeving van het schoolgebouw de peuk buiten de spiedende blikken van patrouillerende leraren houden. Wat verboden wordt, wordt onvermijdelijk uitgelokt. Zelfs een angsthaas als ik steekt in de kroeg genoeglijk op, ook hier in Griekenland, waar niet alleen de kroegbaas op de bon wordt geslingerd, als ooit een controleur binnen zijn leven komt wagen, maar eveneens de klant. Ik ben er alleen maar meer door gaan roken. Of Heather rookte kan ik mij niet meer herinneren. Het zou best kunnen, want in Engeland waren ze er indertijd 'vroeg bij.' Ze hadden als eerste de Beatles en de Rolling Stones en ook het hoogste aantal ongehuwde tienermoeders. Het laatste waarschijnlijk voortkomende uit de toen nog zeer beperkte uren waarop in de kroeg alcohol kon worden genuttigd en de ongeremde aard van de Angelsaks. Je moet eens zien hoe ze heden ten dage nog, terwijl er inmiddels overal voldoende kan worden ingenomen, te keer gaan op de stranden aan de Costa Brava en op Kreta.

Dat ik in die tijd al rookte is wel zeker. Dat deed ik vanaf mijn vijftiende in een vergeefse poging indruk te maken op Cora Kraaijeveld, het mooiste meisje van de klas. Een tengere jongen met sluik melkboerenhondenhaar en een bril, die het nooit verder zou brengen dan het zomeravondvoetbal en dan nog alleen als er echt geen andere invaller was te vinden. Soms heeft iemand de stoutste dromen, die nu en dan opborrelen uit het onderbewuste. Dan heb je een slechte nacht, loop je dagen melancholisch door de stad of ga je afgeven op de jeugd van tegenwoordig, omdat alles vroeger zoveel beter was. Ik geef het je te doen, met achtendertig anderen in een klein, slecht geventileerd klaslokaal, met Siem de Zeikerd, ordeloos leraar Frans ervoor, paffend aan zijn sigaar. Zij wel, die leraren. Goed dat daaraan door de regering paal en perk is gesteld, hoewel er geen mens in die klas ooit behept was met enige allergie of klacht wegens dat roken, of de opgezette vogels en levende ratten bij biologie. Cora, stroblond net als haar vader, een melkboer en dat verzin ik niet, was van de tijd van stil hopen dat het schoolgebouw in brand zou vliegen en ik haar op het laatste ogenblik met gevaar voor eigen leven zou redden. Ondertussen schreef ik gedichten vol weemoed en verlangen, die nu en dan in de schoolkrant werden gepubliceerd, wat mij de fatale reputatie opleverde van wat ze tegenwoordig een nerd noemen. Dat is wel een voordeel als je je belangstelling voor jonge vrouwen niet verliest. Je taal blijft bij de tijd, zodat ik tegenwoordig nooit meer met een kater ontwaak, maar regelmatig brak ben.


Met de kleuterleidster in wording is het, na mijn ontmaagding, niet veel geworden. Al snel werd ze bijgeschreven in de annalen van de familie Warnaar als een aardig meisje van voorbijgaande aard. Zo zou er nog een aantal volgen, merkwaardigerwijs uiterlijk allemaal van het type Heather, hoewel van zedig karakter onderling almaar verschillend. Eens was er een bedeesde Suzanne, bij wie de knoopjes hooggesloten bleven. Er was een Anna, met wie ik na een eerste, vluchtige ontmoeting in de supermarkt reeds 's avonds een ernstig nachtgesprek had, maar al snel bleek zij te lijden aan enkele geestelijke mankementen waarmee ik geen raad wist en zij ook niet, wat haar van de ene man naar de andere deed vlinderen. Geen idee hoe het met haar geëindigd is, maar het zou me niet verbazen als zij ergens als een zeer middelbare vrouw in vage, esoterische en veganistische sferen verkeert en heftig aan zelfbevrediging doet. Daar is overigens niets tegen. Het houdt de sappen in evenwicht en men kan maar beter iets op de bank hebben dan alles in de zak. Er was ook iemand met een eigenaardige naam, maar met dezelfde elegante manier van roken als het meisje in het favoriete café. Ze heette naar een wasmiddel, meen ik, maar onze omgang was slechts van korte duur, omdat zij kennis kreeg aan een lokaal beroemde kunstschilder en daar kon een dichter niet tegenop. In Dordrecht is de beeldende kunst altijd beter af dan de literatuur, voor zover er nog aan kunst wordt gedaan. Was het Dashi of Dushi? Ik kan het me met geen mogelijkheid meer herinneren, maar ik heb wel jaren later in het geheim een naakt van die kolerelijer gekocht waarvoor zij had geposeerd en mij daar, na de dood van Ada, nog menig keer mijzelf bevredigend, een plezier mee gedaan.

Uiteindelijk kwam Ada en brak mijn Gouden Eeuw aan. Wij trouwden en zij maakte het mogelijk dat ik een deel van mijn baan als docent aardrijkskunde kon opzeggen om mij aan de dichtkunst te wijden. Samen reisden we vele zomers door Europa en kochten uiteindelijk het Schrijfhuis in Thessaloniki, dat oorspronkelijk het vakantiebezit was van een bekende van haar, een leraar Duits. Die kon door een of andere mysterieuze kwaal niet goed meer tegen de Griekse zomerhitte. Wij zouden er ooit gaan wonen, maar toen kreeg zij een beroerte, moest lange tijd door mij worden verzorgd en ging tenslotte als uitgeteerd en doorgelegen wrak dood. Een opluchting voor ons beiden, maar ik was wel terug bij af. Ondertussen was ik ook uit het onderwijs, door toedoen van een collega, die het kabinet betrad waar ik mij op dat ogenblik ineengestrengeld bevond met Nikki van A., een eindexamenleerlinge die troost bij mij zocht vanwege familieproblemen. De collega legde mijn troostende handelingen verkeerd uit, ongetwijfeld daarbij de eigen gedachten en verlangens voor ogen houdend. Dat leidde tot een schorsing en hoewel ik uiteindelijk de zaak won, besloot ik niet terug te keren op die school, daartoe in staat gesteld door het geld dat ik van Ada erfde. Nikki van A. had trouwens ook wel iets van Heather, maar of zij even wereldwijs was, was mij niet gegund om te ontdekken.


Een jaar of vijf nadat de verkering met Heather een einde nam, heb ik geprobeerd het contact met haar te herstellen, maar op mijn brief kwam geen antwoord. Een goede zaak misschien, stel je voor dat ze met een onder de doping zittende wielrenner zou blijken getrouwd, of met een alcoholische bouwvakker. Je weet maar nooit wat je je op de hals haalt. Het Schrijfhuis wordt schoongehouden door Marcia, een vierendertigjarige Albanese, nog mooier dan hoe Heather in mijn herinnering staat, maar getrouwd en voor je het weet heerst in zo'n familie bloed- of eerwraak en op primitieve godsdienstuitingen zitten we niet te wachten. In werkelijkheid heet ze trouwens anders, maar dat kan geen mens, behalve een Albanees, uitspreken. Heather blijft mijn dromen verstoren, al moet zij, mocht ze nog leven, haar beste jaren geruime tijd achter zich hebben gelaten. Welke gek heeft het bedacht? blijf ik me afvragen. Ondertussen loop ik onaflaatbaar speurend naar Heathers de cafés af, met dezelfde onzekerheid en verlegenheid als voor de openbaring in het maïsveld. Een drieëntwintigjarig nerd in het lichaam van een vermoeide vijftiger, 's morgens ontwakend in een geur die vaag herinnert aan gebakken kip en brak dat het een aard heeft.


©Kees Klok

Geen opmerkingen: