maandag, juni 27, 2011

Politieke verdeeldheid continuïteit in Griekse geschiedenis


Politieke verdeeldheid lijkt een continuïteit in de geschiedenis van Griekenland, in ieder geval van het moderne Griekenland, dat tussen 1821 en 1830 zijn onafhankelijkheid bevocht op de Osmanen. Tijdens de onafhankelijkheidsstrijd vochten de Grieken regelmatig onder elkaar, terwijl Britten, Fransen en Russen te hulp moesten schieten om de onafhankelijkheid te verzekeren. Tijdens de Eerste Wereldoorlog kende het land enige tijd twee regeringen, de officiële in Athene onder leiding van de koning en een van de oppositie in Thessaloniki onder Eleftherios Venizelos. Tot de laatste onder druk van de Geallieerden uiteindelijk de macht over het gehele land kreeg en Griekenland aan de kant van de Britten en Fransen ging deelnemen aan de oorlog. Op dit ogenblik, terwijl het land een buitengewoon diepe economische crisis doormaakt, lukt het evenmin de krachten te verenigen. Verschillende pogingen van premier Papandreou om een regering van nationale eenheid te vormen zijn vooralsnog gestrand op het stugge verzet van de oppositie.


Een dieptepunt bereikte de Griekse verdeeldheid in de burgeroorlog, die in feite al uitbrak tijdens de bezetting van het land in de Tweede Wereldoorlog. De belangrijkste verzetsbeweging, het door de communistische partij (KKE) gedomineerde EAM/ELAS kreeg het in 1943 aan de stok met de rechtse verzetsbewegingen EKKA en EDES, nadat pogingen van de Britten het verzet op een lijn te brengen slechts kortstondig succes hadden. Deze gevechten worden beschouwd als de eerste ronde van de burgeroorlog, die echter pas in alle hevigheid zou uitbreken in 1946, met een derde en laatste ronde. Daarvoor was er uiteraard een tweede ronde, die zich afspeelde in december 1944 en in de geschiedenis bekend staat als de dekemvriana.


Deze kwamen neer op een gewelddadige poging van EAM/ELAS in Athene de macht te grijpen. Na terugtrekking van de Duitsers, in de zomer van 1944, stonden zowel het linkse als het rechtse verzet, waarvan EDES nog als enige belangrijke beweging was overgebleven, onder bevel van de Engelse generaal Ronald Scobie, die met een kleine troepenmacht de uit ballingschap teruggekeerde Griekse regering vergezelde naar Athene. Die regering stond voorlopig onder leiding van Yorgos Papandreou, grootvader van de huidige premier. Daar en in de belangrijkste steden werden Britse garnizoenen gelegerd, die de resten van het Griekse regeringsleger moesten ondersteunen. Een groot deel van het noordelijke bergland was al voor de Duitse terugtrekking eigenhandig door het EAM/ELAS bevrijd, dat daar ook een eigen bestuur had geïntroduceerd. Na veel geharrewar en waarschijnlijk onder Russische druk besloot de KKE, die het zoals gezegd binnen het linkse verzet feitelijk voor het zeggen had, zich coöperatief op te stellen. EAM/ELAS tekenden de zogenaamde Libanon-overeenkomst, waarin ondermeer werd afgesproken dat de beweging begin december 1944 zou demobiliseren en dat men zes ministersposten kreeg in de voorlopige regering, zij het niet op sleutelposities. Uit de manschappen van ELAS, EDES en de uit Egypte teruggekeerde Griekse troepen zou een nieuw regeringsleger worden opgebouwd. ELAS vond echter dat zij binnen de nieuwe organisatie te weinig invloed kreeg en trok de belofte om te demobiliseren in. De Engelsen dreigden hierop met geweld, waarna de EAM-ministers uit de regering stapten. Op 3 december organiseerde het EAM een massabetoging op het Syndagmaplein, die geheel uit de hand liep. De politie opende het vuur en er vielen doden en gewonden. Binnen enkele dagen braken er op verschillende plaatsen in Athene vuurgevechten uit tussen ELAS-strijders enerzijds en regeringsgezinde en Britse militairen anderzijds. Die werden zo hevig dat de Britten overhaast troepen uit Italië moesten laten aanrukken om te voorkomen dat ze onder de voet werden gelopen.


In een poging de partijen te verzoenen reisden Churchill en zijn minister van buiten­landse zaken Eden op Tweede Kerstdag, op het hoogtepunt van de strijd, naar Athene. Er kwam geen einde aan de gevech­ten, maar wel raakte Churchill onder de indruk van de diepe verdeeldheid over de toekomst van de monarchie. Als tijdelijke oplossing ging hij daarom akkoord met de benoeming van aartsbisschop Damaski­nos, een man die kort tevoren nog het onder­werp van een bloem­rijke scheldkanonnade door de Britse ijzer­vreter was geweest, tot regent. Ook ruimde premier Papandreou het veld voor de republikeinse veteraan Plastiras. Hierdoor kon het EAM/ELAS, door de Britten langzamerhand in het nauw gedre­ven, zonder al te veel gezichtsverlies akkoord gaan met een wapen­stil­stand. Besprekingen leidden tot de ondertekening van de zogenaamde Varkiza-overeenkomst (12 februari 1945). Het ELAS stemde daarbij toe in het inleveren van zijn wapens. In ruil daarvoor beloofde de regering een amnestie voor politieke misdrijven, het aanpakken van collabo­rateurs binnen het leger en het politie-apparaat, een garantie voor de democratische vrijheden en tenslotte verkiezingen na een referendum over de toekomst van de monar­chie.


Op papier werd in Varkiza heel wat bereikt. De resultaten in de praktijk vielen nogal tegen. De polarisatie tussen het EAM/ELAS en rechts (o.a. royalistische officieren en andere anti-commu­nistische militairen, restanten van het EDES en van de door de Duitsers opgezette veilig­heidsbatal­jons uit de bezettingstijd) bleef toenemen. Het geweld kwam nu vooral van rechts, vooral nadat bekend werd dat een aantal van de 8000 gijzelaars die het ELAS had ge­maakt tijdens de gevechten in Athene, om het leven was gebracht. Van de berech­ting van collaborateurs kwam niets terecht en de regering kreeg geen greep op het geweld tegen aan­hangers van links. Er vonden verschillende regeringswisselingen plaats, zonder dat die leidden tot een verbetering van de politieke en deplorabe­le economische situatie.


De KKE en het EAM/ELAS probeerden zo goed als mogelijk te blijven functione­ren. Toen er verkie­zingen werden uitge­schreven voor 31 maart 1946, besloten ze deze te boycotten. In de eerste plaats uit woede over de schending van de afspraak dat het referendum over de monarchie voor de verkie­zingen zou worden gehouden, niet erna. Bovendien werd van de rege­ring verlangd dat zij eerst een einde aan de rechtse terreur zou maken, omdat in het gewelddadige klimaat van een eerlijke stemming geen sprake kon zijn. Onder Britse druk werden de verkiezingen echter doorge­zet.


Vijf maanden later vond het referendum plaats over de toekomst van de monarchie. Er bleek een meerderheid voor terug­keer van de koning te zijn. Kennelijk had een aantal niet-communistische republikeinen toch voor de monar­chie gekozen, wellicht uit angst voor het communisme. Op 27 september keerde koning George II terug in Athene. In april van het jaar daarop overleed hij en werd opgevolgd door zijn broer Paul.


De conservatieve coalitie onder leiding van Konstantinos Tsaldaris, die na de verkiezingen tot stand kwam, stak geen vinger uit om het geweld van rechts te beteugelen, maar nam wel maatrege­len tegen links. Steeds meer aanhangers van links zochten opnieuw hun heil in de bergen. Een linkse verzets­groep had al voor de verkiezin­gen een aanval gepleegd op het dorp Litochoro aan de voet van de Olympos. Er ontstond een geweldsspiraal waarin niet alleen politieke tegenstanders elkaar te lijf gingen, maar waarin soms ook dankbaar gebruik werd gemaakt van de ideologische tegenstellingen om familievetes, dorpsruzies en persoonlij­ke conflicten te beslechten. In oktober 1946 werd door de guerrilla, waarin de KKE inmid­dels volledig de dienst uitmaakte, de oprichting van het Democrati­sch Leger aangekondigd, dat onder bevel kwam te staan van Markos Vafiadis. Nu was er sprake van een volle­dige burgeroor­log. Deze is de geschiede­nis ingegaan als de zoge­naamde derde ronde.


Al spoedig beschuldigde Athene zijn communistische buur­landen van openlijke steun aan de guerrilla. Ook leek het erop alsof de Sovjetunie zijn neutrale standpunt had gewijzigd door steeds luider te eisen dat Enge­land zijn troepen uit Grieken­land moest terugtrekken. Van een directe steun van Stalin aan de Griekse communisten is echter tot op heden niets gebleken. Of de communistische buurlanden in het begin van de derde ronde hun Griekse geestverwanten al volop steunden is nog maar de vraag. De KKE hinkte zelf op twee gedachten: enerzijds het bewandelen van de parlementaire weg, al had ze die bemoeilijkt door het boycotten van de verkiezin­gen, ander­zijds de gewapen­de strijd, die haar, al­thans in de eigen opinie, was opge­drongen door ultra-rechts en de onmacht c.q. onwil van de regering. Dat haar echter door de regering officieel weinig in de weg werd gelegd mag blijken uit het merkwaardige feit dat de KKE pas verboden werd in december 1947. Tenslotte kwam er weliswaar hulp uit Albanië, Bulgarije en vooral Joegoslavië, maar het is opvallend dat de Voorlopige Democrati­sche Rege­ring die in 1947 door de Griekse communisten werd uitgeroepen noch door de Sovjetunie noch door haar satelliet­staten werd er­kend.


Het slecht getrainde en zwak bewapende Griekse regeringsle­ger kon, ondanks Britse steun, aanvankelijk nauwelijks tegen het Democratisch Leger op. Het door de we­reldoor­log econo­misch sterk verzwakte Engeland liet in het voorjaar van 1947 weten dat het de hulp aan Athene niet langer kon volhou­den. Daarop namen de Amerika­nen de fakkel over. Op 12 maart 1947 kondigde president Truman in een drama­tische reden in het Congres zijn befaamde doctrine af, op grond waarvan een uitge­breid hulpprogramma aan Grieken­land en Turkije werd ingesteld, om het communistische gevaar te keren.


De Amerikaanse economi­sche en militaire steun had tot gevolg dat het Democratische Leger danig in het nauw werd gedreven. Niet alleen de groeiende kracht van het Griek­se leger was hier debet aan. De steun voor links, die met name in Noord-Griekenland aanvankelijk aanzienlijk was, nam af, ondermeer door de anti-nationalistische opstelling van de KKE in de kwestie Macedonië en door het over­brengen van zo'n vijfentwin­tigduizend Griekse kinderen naar het Oostblok 'om veilig­heidsredenen'. Ook andere factoren, zoals een gewijzigde strategie en een breuk met Tito, droegen bij tot de uiteindelijke nederlaag van het DL.


De steun die het DL van over de noordgrens ontving stond niet in de schaduw van wat de Amerikanen aan hulp aan Athene gaven. Daarbij kan men zich afvragen of het enthousi­asme in het oostblok voor de strijd wel zo groot was als de KKE veron­derstelde. Bekend is dat de Sovjetunie in het voorjaar van 1949 aandrong op het staken van de strijd, toen het DL zover was teruggedrongen dat de kans bestond dat Griekse regeringstroepen het eventueel tot in Albanië zouden achtervolgen. De strategie waarop het DL over­ging, nadat Nikos Zachariadis begin 1949 overnam, bracht het in een aanzien­lijk nadeel. Qua bewapening en training was het niet ge­schikt voor het voeren van een conventionele strijd, waardoor de regeringstroepen de ene slag na de andere wisten te winnen. De keuze die de KKE maakte in het conflict tussen Stalin en Tito, leidde in de loop van 1948 tot een openlijke breuk met de laatste. Als gevolg daarvan sloot Tito in juli 1949 de grens. Over de motieven die aan de keuze voor Stalin ten grondslag lagen, tasten we vooralsnog in het duister. We mogen veronderstellen dat de ideeën van Tito over een Joegoslavische Federatie inclusief Grieks-Macedonië, bij een deel van de aanhang van het DL en de KKE op bezwaren stuitten, hoewel die gedachten door de KKE-leiding uiteindelijk wel werden gesteund. Persoonlijke loyaliteit en ideologische verwantschap van de in Moskou opgeleide KKE-leiding jegens Stalin kunnen zeker een rol hebben gespeeld.


Aan de derde ronde kwam een einde toen het Griekse leger in de zomer van 1949 de laatste resten van het DL verdreef uit de streek van de Grammos en Vitsi. Zij vluchtten over de Albanese grens. In oktober kondigde de uitgeweken KKE-leiding een 'voorlopig einde' van de gewapen­de strijd aan. Een einde dat uiteindelijk definitief bleek te zijn.


Op de burgeroorlog volgde ruim een decennium van rechts, autoritair, nauwelijks democratisch te noemen bestuur. Begin jaren zestig leek daar, met het opnieuw aantreden van Yorgos Papandreou als premier, een einde aan te komen, maar de democratiseringsbeweging werd ruw onderbroken door de staatsgreep van 21 april 1967 en het daarop volgende kolonelsbewind, dat pas in 1974 ten val kwam. Pas na deze gebeurtenis begon in Griekenland het proces dat leidde tot meer politieke stabiliteit. In een poging dat proces te ondersteunen werd het land in 1981 toegelaten tot de EEG, de huidige EU. Hoewel Griekenland zich ontegenzeggelijk sterk heeft ontwikkeld in de richting van een moderne, westerse democratie, is er aan de diepe politieke verdeeldheid geen einde gekomen. Dat blijkt ondermeer uit de weigering van de Griekse oppositie om deel te nemen aan een regering van nationale eenheid, om de huidige crisis effectiever te kunnen bestrijden.

1 opmerking:

Wim Jilleba zei

Bedankt Kees voor deze duidelijke en toch bondige uitleg over Griekenland. Het is prettig leesbaar voor iedereen en dat is een verdienste van de auteur.

Tot mijn verrassing zag ik ook nog jouw bijdrage op TV in het programma Een Vandaag. Leuk hoor!
Hartelijke groet, Wim.