maandag, november 28, 2011

Tegen de kaalslag


Literaire tijdschriften horen van papier te zijn. Ze mogen ook op het internet, maar niet zonder een papieren basis. Zonder dat zijn ze te vluchtig, te virtueel. Een flinke zonne-uitbarsting of iets anders dat de stroomvoorziening platlegt en weg is je tijdschrift. Misschien tijdelijk, misschien wel voorgoed, wie weet. En kom mij nu niet met het antwoord: als je huis in brand vliegt is de papieren boel ook weg, want die dingen worden zelden in een oplage van 1 gedrukt. Papier heeft, naast de mogelijkheid van een mooie grafische vormgeving, ook andere voordelen. Alleen al dat je het kunt voelen, kunt ruiken, er in kunt bladeren. Je kunt onderstrepen, noteren, je hoeft er je computer niet voor aan te zetten, je kunt zo'n blad in je binnenzak meenemen in de trein, je kunt er vliegen mee doodslaan, je kunt er rustig mee op het toilet zitten, iets wat ik met mijn laptop niet zo een twee, drie doe. Evenmin sla ik daar vliegen mee dood.


Kortom ik ben dol op papieren tijdschriften. Vooral literaire. Het spijt mij dan ook dat die aan het uitsterven zijn. Bezuinigingen, een stompzinnig subsidiebeleid van het Letterenfonds, desinteresse bij de dag- en weekbladpers, een verloederd literatuuronderwijs, laffe uitgevers, benepen boekhandelaren en foute bibliothecarissen dragen daar allemaal aan bij. Het ene literaire blad na het andere verdwijnt. Sommige stellen het overlijden nog even uit door alleen digitaal verder te gaan, maar dat zal een doodlopende weg blijken, vrees ik. Nog even en dan kunnen we trots roepen dat we met twee of drie abonnementen alle literaire tijdschriften van Nederland en Vlaanderen in huis hebben. De mens is een meester in zelfbedrog. De NS schaft binnenkort Dordrecht als intercitystation af (na het eerst duur en langdurig te hebben opgeknapt), zet er een paar van die koleresprinters, waarin je niet naar het toilet kan, voor in de plaats en schrijft me dan een triomfantelijke brief dat het openbaar vervoer in de Randstad 'wordt versterkt.' Ik ben heel bang dat ze het zelf nog geloven ook, maar we dwalen af.


Een van de literaire periodieken die het tot nu toe dapper volhoudt is Ballustrada, waarvan wij op 18 november jongstleden het 25-jarig jubileum vierden in de Zeeuwse Bibliotheek in Middelburg, want het blad is geboren in Zeeland. Van daaruit ontwikkelde het zich in al die jaren tot een mooi, respectabel, gevarieerd en interessant tijdschrift voor het gehele Nederlandse taalgebied, dat eigenlijk in geen enkele zichzelf respecterende bibliotheek en boekhandel zou mogen ontbreken. Het onderscheidt zich niet alleen door inhoudelijke kwaliteit, maar ook door de grafische vormgeving, waarvoor al jaren Ko de Jonge garant staat. Niet alleen een goed tijdschrift dus, maar ook een mooi. Terecht ontvangt het een subsidie van de provincie Zeeland, maar het kan toch vooral blijven bestaan doordat de redactie er veel enthousiasme en tijd in steekt en, zoals vaker bij letterkundige periodieken, als liefdewerk oud papier.


Het jubileumnummer heeft als thema 'haaks op' in het kader waarvan vijfentwintig schrijvers een zkv (zeer kort verhaal) leverden en vijfentwintig dichters een gedicht. Van vijfentwintig deelnemers aan het mail-art project van Ko de Jonge werden bijdragen opgenomen. Unieke illustraties die Ballustrada ook tot een visueel genoegen maken. Digitaal zou dat heel wat minder uit de verf komen. Het is een nummer om te hebben en om te bewaren. Tijdens de presentatie kondigde de redactie, bestaande uit André v.d. Veeke, Jan J.B. Kuipers en Johan Everaers, aan ook in de toekomst een papieren Ballustrada te willen blijven maken. Gelukkig maar, er is al veel te veel literaire kaalslag gepleegd.


http://www.ballustrada.eu/




zondag, november 20, 2011

Geen van ons keek om


In brugklas 1D in het schooljaar 1997-1998 zat een lief Afghaans meisje dat niet alleen opviel door haar sprekende ogen, maar ook door haar uitstekende Nederlands, hoewel ze nog maar relatief kort in Nederland was. Ooit vertrouwde ze mij toe dat ze geneeskunde wilde gaan studeren. Ze doorliep probleemloos het VWO en verdween daarna, zoals zoveel leerlingen, uit beeld. Afgelopen woensdag kwam ik haar onverwacht weer tegen. Ik zat in mijn stamcafé te wachten op mijn uitgever, met wie ik daar graag met enige regelmaat een borrel drink, en bladerde wat in AD-De Dordtenaar. Daarbij stuitte ik op een interview met Tahmina Akefi, over haar recente debuut als schrijfster. Het was zonder twijfel mijn oud-leerlinge, ik herkende haar meteen. Diezelfde ogen, diezelfde innemende glimlach. Geneeskunde was het niet geworden, maar ze bleek de journalistiek te zijn ingegaan en publiceerde nu haar eerste boek: Geen van ons keek om. Nieuwsgierig geworden rende ik onmiddellijk de deur uit om in een nabije boekhandel naar die titel te vragen. 'U bent de achtste al vandaag, staat er iets over in de krant?' vroeg de verkoopster. 'Ja,' antwoordde ik, 'er staat een leuk interview in de krant.'


Thuis stuurde ik haar via Facebook een felicitatie, maar het boek kwam op de stapel 'nog te lezen.' Ik was net begonnen in de nieuwe Dickensbiografie van Claire Tomalin, van wie ik in december in Haarlem een lezing hoop bij te wonen. Daarna komt Geen van ons keek om aan de beurt, dacht ik. Het liep anders. Ik begon na het avondeten toch in het boek te bladeren, las het inleidende hoofdstuk en werd niet meer losgelaten. Het is het verhaal van Tiba, geboren en getogen in Kaboel, en haar familie, die verstrikt raken in de gruwelijke machtsstrijd in Afghanistan na de val van het door de Russen gesteunde regiem van president Nazibulla. Door die strijd, met alle gevaren en gevolgen van dien, wordt zij niet alleen gescheiden van haar hartsvriendin Setara, maar raakt de familie dermate in het nauw dat er uiteindelijk niets anders op zit dan de levensreddende vlucht naar een ver buitenland. Het is een bij tijden uiterst beklemmend verhaal, vooral wanneer de sluipende en uiteindelijk openlijke invloed van de jihadi's wordt beschreven en de bloedige verloedering van de Afghaanse samenleving door de strijd tussen allerlei krijgsheren, etnische groepen en criminele bendes.


Op het omslag heeft de uitgever een uitspraak van Kader Abdolah laten zetten: 'Een mooie en tedere Afghaanse vertelling van de vrouwelijke Khaled Hosseini.' Ongetwijfeld vanwege het publicitair effect, maar er klopt niet veel van. Mooi is de vertelling zeker, van tederheid is in sommige passages ook sprake, maar evenzeer worden we geconfronteerd met huiveringwekkende wreedheid. De vergelijking met Hosseini gaat niet echt op. Tahmina Akefi's roman is nog veel indringender en confronterender dan De vliegeraar. Soms voel je bij het lezen welhaast zelf de doodsangst en ellende die de personages meemaken. Anderzijds is zij in staat scènes van een bijzondere schoonheid op te roepen, die dan vaak, zoals de nacht dat Tiba op het dak zou slapen van Setaras huis, samen met diens oma, door een hevig natuurgeweld worden verstoord. Menselijk geweld en natuurgeweld als een soort Scylla and Charybdis, waartussen Tiba en haar familie dreigen te worden verpletterd.


Een heel bijzondere rol, en dat doet mij als dichter in een a-poëtisch land als Nederland goed, is de rol van poëzie, van gedichten in het verhaal. Poëzie als troost, als bron van kracht, als bron van hoop en wijsheid. Helaas heeft ook poëzie niet de kracht om de samenleving te redden van geweld, burgeroorlog en moord- en doodslag uit religieus fanatisme. Het individu kan zij echter veel sterkte verschaffen.


'Gebaseerd op ware gebeurtenissen,' staat er eveneens op het omslag. Dat wil het publiek graag horen, maar waar gebeurd of niet, van werkelijk belang is hoe het verhaal wordt verteld. Tahmina Akefi is een geboren vertelster, die ons op meeslepende wijze, met grote dramatische spanning, een verhaal voorschotelt met alle elementen van een menselijke tragedie. Een diep aangrijpend verhaal dat ons leert hoe groot en hoe klein de mens kan zijn in zijn handelen. Dat is misschien wel de grootste kracht van deze schitterende roman.




Tahmina Akefi – Geen van ons keek om. De Geus. ISBN 9789044518221.

vrijdag, november 04, 2011

Indianenverhalen


'Weet je,' zei mijn vriend Kostas gisteravond, 'dat Larissa het hoogste percentage Porsches van de wereld heeft?' We zaten aan een forse vis en tijdens het eten kwamen we onvermijdelijk op de Griekse crisis. 'Allemaal van de subsidies van de EU,' vervolgde hij. Larissa is de hoofdstad van Thessalië, een van de belangrijkste landbouwgebieden van Griekenland. 'Een ander voorbeeld,' ging hij voort, 'ik kom vaak op Limnos. Als de boeren daar graan inzaaien, gebruiken ze een kwart van het benodigde zaaigoed. Later geven ze op dat ze een minimale oogst hadden, omdat de konijnen het meeste hebben opgevreten. Zo houden ze driekwart van de EU-subsidie op graan over en vangen ze een mooi bedrag om de slechte oogst goed te maken.' Hij zuchtte en schonk nog maar eens een glaasje wijn in. Het ontbrak er nog maar aan dat hij zei: 'Daarom rijden ze allemaal in een Mercedes.'


Het verhaal van Kostas lijkt me een van de vele die de ronde doen in de Griekse kafeneia, deels indianenverhaal, maar soms met een kern van waarheid. Natuurlijk zijn er boeren die de boel besodemieteren, waar in Europa vind je die niet? Als de EU niet scherp controleert, moet je de op het spek gebonden kat niet kwalijk nemen dat hij het ervan neemt. Grieken zijn geen betere mensen dan andere Europeanen. Ook geen slechtere. Het grote Siemens-omkoopschandaal had zijn wortels in Duitsland en ik kom maar weer eens aan met de Nederlandse bouwfraude als voorbeeld dat wij er ook wat van kunnen. Onze Betuwelijn en hogesnelheidslijn zijn niet alleen peperduur geworden door een klungelige aanpak van planners en uitvoerders. Ik zou wel een klein percentage op mijn rekening willen van wat daar door slimmigheden aan de strijkstok is blijven hangen. 'Geen cent naar de Grieken,' roept half Nederland, 'hadden ze de boel maar niet moeten beduvelen en zich niet zo in de schulden moeten steken.' De Griekse staat heeft torenhoge schulden en bevindt zich op het randje van failliet gaan. Dat zou zelfs vandaag al kunnen gebeuren, maar de private schuld van de Grieken is vele percentages lager dan die van de Nederlander, die met zijn kredieten en hypotheken in Europa op eenzame hoogte staat. Dat gaat ons nog eens opbreken. Wat zouden we klagen over een gebrek aan solidariteit als de Grieken dan zeiden: 'geen cent naar die Hollanders!'


De indianenverhalen die de Grieken over zichzelf vertellen, vinden in Europa gretig aftrek. Als ik Telegraafverslaggever was, stonden de Porsches van Larissa met een vette kop en foto nu in die gifmengerskrant. De euro loopt gevaar en daarvoor moet een zondebok worden gezocht. Er wordt vooral gewezen naar dat piepkleine economietje aan de rafelrand van Europa, waar de mensen er een puinhoop van hebben gemaakt. Die puinhoop was er al, en erger: die was al lang en breed bekend, toen Griekenland zichzelf de eurozone binnen sjoemelde met gulle steun van Frankrijk. Buiten beeld blijven de banken die daarna het land onverantwoord hoge leningen hebben verstrekt en het tot op de dag van vandaag leegzuigen met misdadig hoge rentes. Buiten beeld blijven de hedgefunds en andere criminele beleggers die staan te popelen tot Griekenland failliet gaat, want dan stromen bij hen de miljarden binnen vanwege allerlei duistere verzekerings- en herverzekeringsconstructies. Buiten beeld blijven de Europese financiële autoriteiten, wier controle volstrekt heeft gefaald. Een leraar die voor de klas zit te slapen moet niet gek opkijken dat iedereen een mooi cijfer heeft voor het proefwerk, inclusief de wat achtergebleven Yannis. Yannis, de kleine krabbelaar, die uiteindelijk voor alles op moet draaien.