vrijdag, augustus 31, 2012

Maarten


In de Maarten lees ik dat Maarten van Rossem een hekel heeft aan kale, glimmende koppen. Mannen die hun hoofd kaal scheren, vindt hij maar niks. Ik was geneigd het met hem eens te zijn. In mijn literaire dagboeken fulmineer ik regelmatig tegen mannen met 'opgeschoren concentratiekampkoppen.' Toch heb ik zelf ook een kale, glimmende kop.

Ooit begon ik mijn loopbaan in het onderwijs met het langste haar van de school. De meisjes maakten er soms vlechten in met kleurrijke strikken. Dan liep de meester voor gek en hadden we grote lol. Het was echter peenhaar van een inferieure kwaliteit en geheel in lijn met de andere mannen in de familie van moeders kant, begon ik al jong in snel tempo kaal te worden. Ik heb dat nooit een probleem gevonden, want al vanaf de eerste haaruitval bleek er geen enkele negatieve invloed van uit te gaan op mijn betrekkingen met vrouwen. In tegendeel, soms dacht ik zelfs hoe kaler hoe beter, want wij Nederlanders hebben een neiging tot doorslaan.

Toen ik op school achter mijn rug een leerling hoorde zeggen: 'Daar gaat die Beatle met dat open dak' (een vondst waarom ik in de lerarenkamer hartelijk heb gelachen), besloot ik dat het tijd was om naar de kapper te gaan. Geheel kaal scheren zat er nog niet in. Het was een tijd waarin skinheads nog zonder uitzondering achterlijke neo-nazi's en dus tuig van de richel waren. Tegenwoordig ligt dat veel genuanceerder. Ik ken een aantal buitengewoon aardige en fatsoenlijke heren die zich om wat voor reden ook van hun hoofdhaar hebben ontdaan, maar niet omdat het neo-nazi's zijn.

Bij mij kwam het omslagmoment eigenlijk toen mijn vader, dichter behaard dan ik, bij de kapper bejaardenkorting kreeg, terwijl ik voor mijn uitgedunde heggetje het volle pond moest betalen. Ik heb nog wel een tijd lopen twijfelen, maar op een mooie voorjaarsmorgen tenslotte scheerkwast en krabber gepakt. Gewoon glimmend kaal. Ik ben er zeer tevreden mee, al mag het niet van Maarten van Rossem. Meestal ben ik het roerend eens met mijn oude leermeester, maar er zijn momenten waarop ik mij, om het in zijn eigen woorden te zeggen, evident geen reet van hem aantrek.

©Kees Klok


woensdag, augustus 29, 2012

iPad


Soms schreef ik weleens iets direct op de schrijfmachine, later op de tekstverwerker en weer later op de computer. Dat doe ik nauwelijks meer, op routinebriefjes en e-mails na. Gedichten, verhalen, artikelen en cursieven schrijf ik alweer een tijdlang eerst met de hand. Daarna gaat het resultaat de computer in. Een oerversie met de hand heeft het voordeel dat ik al werkende mijn gedachten rustig kan ordenen en ze kan opschrijven in een kalm tempo. Haast en schrijven gaan bij mij niet samen. Een ander voordeel is dat ik niet in de verleiding kom om om de haverklap naar facebook over te schakelen, of naar de een of andere nieuwspagina.

De computer spaart tijd. Tweede, derde, vierde versies zijn zo gecorrigeerd, maar die tijdwinst gaat steeds weer teniet als ik mij te veel door alles wat het internet te bieden heeft laat afleiden. Internet, die mysterieuze informatiewolk die om de aarde hangt. Een omgeving waarin je de paus kunt tegenkomen, de school van je dochter, miskende dichters, de sport, fundamentalistische bedreigers, de porno-industrie... De ontroerendste liefdespoëzie naast films van de voluptueuze pornoster die opereert onder de naam Bella Rossi en die zich graag laat vastbinden en afranselen. De prachtigste reisreportages naast de gruwelijkste beelden van moord en doodslag. De hemel en de hel bijeen in een magnetisch veld waarmee het zo afgelopen kan zijn door een fatale zonnestorm, of een of ander door de mens veroorzaakt onheil. Dan ben je met een vulpen en een schrijfblok nog niet zo slecht af. Later kun je de boel trouwens altijd nog door iemand als Joop Schafthuizen naar een veiling laten brengen. Tenminste, als je boeken een beetje worden gelezen.

Ik was op een conferentie in Engeland. Ik logeerde in een studentenkamer zonder televisie en radio. Mijn laptop had ik thuisgelaten. Wel had ik twee vulpennen, een potje inkt, een vulpotlood, een moleskin notitieboekje en een schrijfblok bij me. Het programma van de conferentie was wat overladen en tussendoor moest ik naar de pub. De gelegenheid om in een Engelse local een pint of bitter te drinken, laat ik mij niet gauw ontgaan. Toch heb ik er vruchtbaar geschreven, in dat stille hok, ergens achterin dat labyrintische gebouw in Portsmouth, met als achtergrondmuziek het melancholieke geklaag van de meeuwen. Even niet met de computer op stap kan een zegen zijn. Ik overweeg de aanschaf van een iPad, maar ik weet niet of ik dat mezelf wel moet aandoen.

©Kees Klok


zondag, augustus 26, 2012

Tunnelvisie


Achtendertig jaar geleden, toen ik begon in het onderwijs, had ik het idee dat er nog weleens naar leraren werd geluisterd als het om beleid ging. Althans op plaatselijk niveau. Ik was snel van dat idee genezen, toen de gemeente Dordrecht mijn school, mavo-Krispijn, opofferde in een fusie die bedoeld was om het noodlijdende lbo (nu vmbo) te redden. Dat dreigde ten onder te gaan aan een gebrek aan leerlingen en te hoge kosten. Er kwam een scholengemeenschap voor mavo-lbo, waarvan de wethouder voorspelde dat hij binnen drie jaar zou uitgroeien van ongeveer zeshonderd naar een kleine duizend leerlingen. Niemand van de leraren, de 'werkvloer,' geloofde er een woord van, maar de wethouder en de in die jaren vergaand incompetente gemeenteraad, waren in de ban van enkele overambitieuze ambtenaren van de afdeling onderwijs. Beter wetende heren behept met wat je nu een tunnelvisie zou noemen. Drie jaar later was het aantal leerlingen gedaald tot onder de driehonderd en dreigde de ondergang. Al snel volgde een nieuwe, door de gemeente afgedwongen, fusie, die ook geen succes werd wat de redding van het lbo betreft, zodat er nog een paar keer werd gefuseerd, met even weinig resultaat. Die fusies hebben veel docenten en andere personeelsleden hun baan gekost of voor veel spanningen en persoonlijk leed gezorgd.

Het voorlopig eind van het liedje is het Stedelijk Dalton Lyceum (SDL), nog de enige openbare middelbare school in Dordrecht. De gemeente moest ondertussen een stapje terug doen, zodat de school nu wordt bestuurd door een stichting. Men kan op het stadskantoor de handen in onschuld wassen, als de boel onverhoopt failliet gaat. Het SDL is een school waaraan goed en degelijk les wordt gegeven en waar aandacht is voor andere zaken die voor de opgroeiende jeugd van belang zijn, zoals cultuur en sport. In de jaren dat ik er werkte, heb ik met veel plezier voor de klas gestaan. Toen Stella ziek werd en overleed, heb ik buitengewoon veel steun gehad van leerlingen, collega's en de locatie-directie van de Overkampweg. De school was ook ruimhartig met het verlof dat ik kreeg om Stella's dood te verwerken. Ik ben daar nog steeds dankbaar voor en ik draag het SDL een warm hart toe, maar of de organisatie ook goed wordt bestuurd, is de vraag.

Ondanks het succes van de vwo- en havo-afdelingen, waaraan ook tweetalig onderwijs wordt gegeven, verkeert het SDL in financiële problemen. Door de molensteen van het vmbo. In de eerste plaats omdat het vmbo (met name de praktische leerwegen) nog altijd niet populair is bij ouders en leerlingen. Dat is een betreurenswaardige zaak, want de maatschappij zal altijd behoefte hebben aan goede vaklieden en daarvoor legt deze vorm van onderwijs een degelijk fundament. In de tweede plaats omdat er een prachtig, maar duur schoolgebouw is neergezet op het Leerpark. Dat het lbo/vmbo al decennia impopulair is, valt het bestuur niet aan te rekenen. Dat daar nog steeds de tunnelvisie uit de jaren '80 heerst wel, evenals dat kostbare gebouw. In 1983 adviseerde de 'werkvloer' een samengaan van het lbo met het mbo. Zo zou een logische leerlijn ontstaan en de kosten konden worden gedrukt door een gezamenlijk gebruik van vaak dure faciliteiten. Die weg lijkt in 2012 nog steeds de meest logische: een scheiding tussen vmbo-t (het vroegere mavo), dat bij het SDL blijft, zodat het financieel kan overleven, en de rest van het vmbo laten samengaan het mbo. Zal het er van komen voordat het schip de wal keert?

©Kees Klok


vrijdag, augustus 24, 2012

Stoer


Bij het woord stoer dacht ik vroeger vooral aan jongens met grote bekken en dom machogedrag. Tegenwoordig hoort stoer ook bij meisjes. Ik hoorde een meisje op een terras tegen een ander meisje zeggen: 'Zo, dat is stoer.' Het andere meisje had zich laten tatoeëren. Tatoeages heb ik lang gezien als het toppunt van ordinair, zeker bij vrouwen. Behalve als je zeeman was, dan hoorde het erbij, of Maori. Mijn grootvader, de zeeman, had een anker op zijn hand. 'Nooit doen,' zei hij altijd, 'je krijgt het kreng er niet meer af.' Als kind wilde ik ook zeeman worden. Dat vond mijn grootvader niets. 'Ga jij maar doorleren.' Voor ik die raad opvolgde, heb ik een klein jaar op een scheepvaartkantoor gewerkt. Dan kwam ik weleens op een schip, samen met de waterklerk, en dronken wij jenever.

Ik ken een meisje dat een grote bloem op haar rug heeft laten tatoeëren. Daarvan heeft ze een foto op facebook gezet. Het is een mooi meisje, uit een keurig gezin en heel slim. Een oud-leerlinge. Ze heeft ook mijn vak gestudeerd en geeft daar nu les in. De bloem staat haar heel goed. Niet alleen is zij een levend symbool van veranderende opvattingen, ze heeft mij een beetje met het tatoeëren verzoend. Ik ben er wat anders over gaan denken en vind het bij meisjes soms mooi, soms ook wel sexy, in plaats van ordinair. Ik zie haar af en toe, want zij is de schoondochter van een buurvrouw. Zo'n schoondochter, of dochter, zou ik ook wel willen, denk ik dan. Wel vraag ik mij af of zij haar tatoeage, als ze een verschrompeld besje van in de tachtig is, ook nog mooi vindt. Of gaat ze hem haten, zoals mijn grootvader deed? Ach, ik zal het niet meer meemaken en wie dan leeft, die dan zorgt.

De Victory, het vlaggeschip van lord Nelson, dat ik vanmorgen bezocht, is op verschillende manieren stoer. Het is een moord- en doodslagschip, dus allereerst stoer in de zin van heldenmoed en doodsverachting. Daar ben ik niet zo'n liefhebber van. Het is ook stoer in de zin van robuust. Een stevige knaap die met zijn eiken romp een flinke golf kan verdragen. De soepele vormen en decoraties maken het schip ook een beetje meisjesachtig stoer. Ik loop over de dekken, tussen de kanonnen, door de elegante admiraalshut. Ik ben niet ongevoelig voor wat schooljongensromantiek.

Na de Victory bezoek ik het museum van de Royal Navy, voor The Trafalgar Experience. Even ben ik kapitein Horatio Hornblower, maar ik vergat mijn mobiele telefoon uit te zetten. Ik hoor het gerinkel tussen het kanongebulder door en druk hem uit. Later bel ik het nummer terug. Iemand van de Nederlandse televisie. Of ik wat wil komen vertellen over de toestand in Griekenland. We spreken af dat hij mij morgen terugbelt, als hij echt niemand anders kan vinden. Ik wandel met stoere tred terug naar Rees Hall, om mijn bagage op te halen voor de terugreis naar de eenentwintigste eeuw.

©Kees Klok

Southampton, 14 augustus 2012


donderdag, augustus 23, 2012

Traditie


Tijdens de theepauze waait er een onaangename, kille tocht door het academiegebouw. Vandaag geen zeemist die de zomer wegdrukt, maar een omslag van het weer. Buiten regent het. Na vier dagen mooi weer lijkt het genoeg geweest. Ik loop ook niet voor niets alle dagen met een paraplu door Engeland. De bolhoed is even zeldzaam geworden als de Zeeuwse hoofdkap, maar het weer is, zoals in Nederland, op traditionele wijze wisselvallig.

Traditie. Een begrip waar ik mij ongemakkelijk bij voel. Tradities kunnen hun nut hebben, al was het maar uit oogpunt van vermaak. Geef het volk brood en spelen, anders gaat het onheil stichten. De Romeinen wisten dat al. Wij weten het nog steeds. Carnaval, popfestivals, de jaarlijkse met hoempapa omklede rommelmarkt die we koninginnedag noemen, voetbalkampioenschappen en de wereldvreemde gewoonte om op tweede paasdag naar een meubelboulevard te gaan. Allemaal traditie of daartoe bestempeld. Ik neem aan veel van dat jolijt geen deel, ik stel mij dan buiten de traditie, maar kan het wel billijken. Ik hoor niet tot de verbieders. Laat het carnaval maar stampen, alleen liever niet in mijn stamkroeg.

Traditie. Dat kan ook een systeem van knellende, verstikkende banden betekenen. Vooral als de traditie voortkomt uit een of andere godsdienst. Vrouwen die als spook over straat gaan, loerend door een spleetje en daar soms vrede mee hebben, omdat ze nu eenmaal zo zijn opgevoed. Mensen die zich op een bepaalde weekdag allerlei genot ontzeggen, omdat ze als kind zijn gehersenspoeld en geloven dat hun liefhebbende god zijn paradijs anders voor hen gesloten houdt. Wat dat verzinsel paradijs ook mag inhouden. Meisjes die worden gemarteld met wegsnijden van hun clitoris, jongens met wegsnijden van hun voorhuid (iets minder ingrijpend, maar toch), omdat ooit iemand ergens in een woestijn een opperwezen bedacht van wie dat moest. Zulke tradities vind ik kwalijk.

De Azteken, met hun dagelijkse mensenoffer, werden in het Europa van de zestiende eeuw gezien als huiveringwekkende barbaren. Tegelijkertijd werden er volop mensen verbrand omdat ze het verkeerde geloof hadden en zich daardoor buiten de traditie stelden. Of omdat zij zich onttrokken aan sommige knellende banden ervan. In bepaalde landen stenigen ze in onze eenentwintigste eeuw meisjes die seks voor het huwelijk hebben gehad, of die een keertje vreemd gingen. In Saoedi-Arabië werd eind vorig jaar een vrouw onthoofd wegens hekserij. De Saoedi's zijn Marsbewoners, maar met veel olie en geld. Daarom zijn het onze vrienden.

Ik wandel na afloop van het college door het centrum van Portsmouth en denk aan het British Empire, dat maar zeer ten dele succes had met het over de wereld verbreiden van de Engelse tradities. Vrijwel overal is de bolhoed uitgestorven. Ik passeer een manshoge reclameposter waarop: 'Party, music and sex on the beach.' Tradities kunnen verdwijnen, veranderen of worden uitgevonden. Een jaarlijks zomerfeest met seks op het strand, dat kan weinig kwaad. Als het maar niet regent.

©Kees Klok

Portsmouth, 14 augustus 2012


woensdag, augustus 22, 2012

Negentiende-eeuwers


Het is kwart over vijf in de ochtend als er een sms-bericht binnenkomt. De redactie van het Radio-1 Journaal. Of ik iets kan zeggen over een 'lynchpartij' in Athene. Ik weet van geen lynchpartij. Ik ben verzeild geraakt in de negentiende eeuw. Portsmouth in de negentiende eeuw. Bij de Historic Dockyard ligt de Victory afgemeerd en één van de forten om de stad heet fort Nelson. In de negentiende eeuw heb ik geen laptop en geen televisie. Wel mobiele telefoon. De negentiende eeuw kende telefoon, weliswaar niet mobiel, maar ik vind dat ik mag smokkelen. Ik stuur een bericht terug en trek het dekbed over mij heen. Boven Portsmouth wordt het licht. De zeemeeuwen beginnen zich te roeren.

Athene, met haar problemen, is ver weg. Laat maar, denk ik, als ik anderhalf uur later opsta. Ik ga douchen. Ik kan het niet laten, mijn nieuwsgierigheid is gewekt. Even later stuur ik een sms naar Karla Boschma. Altijd diligent en op de hoogte. Het is even na acht uur in Nederland. De uitzending is al twee uur bezig. Ik ga vanuit de negentiende eeuw niets roepen, maar ik wel weten wat er aan de hand is. Per kerende sms krijg ik te horen dat vijf mannen een immigrant hebben vermoord. Triest en zorgwekkend. Racistisch geweld neemt toe in Griekenland, al komt het nog steeds relatief weinig voor. Ik keer terug naar de negentiende eeuw, een eeuw waarin racisme de vorm van imperialisme aannam. De eeuw van blank superioriteitsgevoel.

Een bus van de universiteit brengt ons naar het academiegebouw. Ik luister naar Alan Dilnot, die spreekt over Sketches by Boz. Een levendig college, maar nu en dan vallen mijn ogen dicht. Slaaptekort. Dat komt door de NOS, maar vooral door vijf griezelige negentiende-eeuwers in Athene.

©Kees Klok

Portsmouth, 13 augustus 2012


maandag, augustus 20, 2012

Tweeënveertig

Jane Austen was maar tweeënveertig toen ze stierf. Dat wist ik, maar ik realiseer het mij pas als ik een herdenkingsplaquette zie in de kerk van Steventon, Hampshire, waar haar vader en later haar broer predikant waren. Zij was misschien nog niet eens op haar hoogtepunt als schrijfster. Dat zullen we nooit weten. We zullen het moeten doen met het oeuvre dat ze naliet.

Ik heb een aantal jaren gestudeerd met P., MO-geschiedenis. Hij zou die studie, net als ik, afronden aan de universiteit. Er kwam een ellendige liefdesaffaire tussen en toen die achter de rug was, klopte de kanker aan. P. ging daar aan dood. Hij was een beter student dan ik. Hij zou ooit promoveren, dat stond voor mij vast. Ik moet daar aan denken als ik over het romantische, maar verwaarloosde kerkhof loop. Ik heb mij even losgemaakt van het reisgezelschap. Het is doodstil. In de verte zie ik twee ruiters, te ver weg om de paarden te horen. Ik denk aan Jane Austen en aan hoe enthousiast Stella over haar sprak met Andreas Pappas, die Emma in het Grieks vertaalde. Hij bezocht ons in Dordrecht. Ik heb zijn telefoonnummer en adres niet. Zijn e-mail werkt niet. Na vier en een half jaar heb ik hem nog niet van haar overlijden kunnen vertellen.

©Kees Klok

Portsmouth, 12 augustus 2012.



zaterdag, augustus 18, 2012

Geen antwoord


Wij bezoeken het graf van Ellen Ternan, op de Highland Road Cemetary in Portsmouth. We zijn met een buslading conferentiegangers. Een dubbeldekker. De groep baant zich een weg tussen en over graven in verschillende staten van verwaarlozing. Alsof de begraafplaats niet meer in gebruik is. Toch zie ik ergens tussen de omgevallen zerken een nieuw graf, meen ik, met verse bloemen. Later blijkt het uit 1930 te zijn, bruin graniet, kunstbloemen, misschien nog onderhouden door een zorgzame nazaat.

Het graf van Ellen Ternan is in goede staat. Het is niet zo lang geleden gerestaureerd op kosten van de afdeling Boulogne-sur-Mer van de Dickens Fellowship. Ellen Ternan heette later Ellen Wharton Robinson. Na het overlijden van Charles Dickens werd zij Mrs. Robinson. Daarvoor had ze dertien jaar een verhouding met Dickens. Een verhouding waar omheen nog steeds een mistsluier hangt. Een verhouding die zich in het Victoriaanse Engeland, met zijn benepen en hypocriete moraal, in het diepste geheim voltrok, volgens biografe Claire Tomalin. De reden zou zijn dat Dickens zijn reputatie als gentleman, waarvoor hij zijn leven lang hard werkte, niet in de waagschaal wilde stellen. Hij verbrandde daartoe bewijsmateriaal en richtte onder een valse naam, buiten Londen, een liefdesnestje in. Vreemd, want hij was ongehoord beroemd en beroemde lieden worden gemakkelijk herkend. Professor Tony Pointon is het niet met Tomalin eens. 'Iedere gentleman had in die tijd een maîtresse, daar werd geen aanstoot aangenomen,' zei hij in zijn lezing op de conferentie.

Dickens had wel meer vreemde dingen. Hij scheidde niet officieel van zijn vrouw Catherine, dat zou zijn reputatie schaden, maar wel van tafel en bed. Vervolgens kondigde hij dat publiekelijk aan, waarbij hij haar, volgens Tomalin, op beschamende wijze te schande zette. Ook daar is professor Pointon het niet mee eens. Die publieke aankondiging was vanwege de reactie van de schoonfamilie en Dickens zette helemaal niemand te schande, hij liet Catherine zelfs de scheidingsvoorwaarden opstellen, is zijn standpunt. Volgens Tomalin was het grootste verwijt dat Dickens haar maakte, dat zij veelvuldig zwanger werd (zij kregen tien kinderen), zonder zijn eigen rol daarbij in te zien. Ook dat bestrijdt Pointon, evenals Tomalins mededeling dat hij de kinderen bij Catherine weghaalde en haar de toegang tot zijn woning ontzegde. 'Allemaal bewuste kwaadsprekerij,' volgens Pointon. Dickens zou haar geen enkele beperking hebben opgelegd en het zou tekenend zijn dat geen van de kinderen Dickens bij haar wilde gaan wonen. Op een zoon na en dat onder druk van Dickens zelf. Het heeft mijn nieuwsgierigheid naar de bronnen gewekt, maar dan moet ik op zoek in Londen en daar heb ik voorlopig de tijd niet voor.

Mark Dickens, commander bij de Royal Navy, nazaat en vigerend president van de Dickens Fellowship, vertelt dat Ellen de verhouding met zijn betovergrootvader eveneens heeft verzwegen, ook na de dood van Dickens. Wel heeft ze ook daarna altijd vriendschappelijke banden met de familie onderhouden. Hij wijst op een foto in de biografie van Tomalin (Dickens. A Life. 2011), waarop enkele kleinkinderen van Dickens, waaronder zijn grootvader, op het strand spelen met de kinderen van Ternan. Tomalin schrijft niet alleen uitgebreid over de affaire in dit boek, dat deed ze eerder in haar biografie van Ellen (The Invisible Woman. 1990). Tomalin probeert veel aannemelijk te maken, zoals het bestaan van een kort na de geboorte gestorven zoontje, maar vrijwel altijd op grond van afgeleid bewijs.

Charles Dickens was vijfenveertig toen hij de achttienjarige Ellen leerde kennen. Ik vraag mij af hoe het moet zijn geweest voor die slimme, mooie en piepjonge actrice, om in de schaduw te gaan leven van de beroemdste schrijver van zijn tijd. Meer dan dat. Dickens had de status van een superster. Wat maakte het dat ze het tot zijn dood met hem volhield? Wat betekende dat voor haar? Hoe verhielden zij zich tot elkaar? We zullen het waarschijnlijk nooit precies weten. Ik kan mij niet voorstellen dat het boek over deze bewogen periode in het leven van Dickens, waaraan Michael Slater werkt (en dat binnenkort verschijnt) op deze vragen antwoord gaat geven.

©Kees Klok

Portsmouth, 11 augustus 2012


donderdag, augustus 16, 2012

Schrik en teleurstelling


Ik loop in de King's Road in Portsmouth. Het is zonnig zomerweer. Een meter of tien voor mij lopen twee opvallend aantrekkelijke meisjes van een jaar of zeventien. De leeftijd waarop je illusies nog vloeibaar zijn, nog geen vaste vorm hebben aangenomen. Het ene heeft lang rood, het andere iets korter, glanzend zwart haar. Ik moet aan W. en S. denken, deze zomer tweeënveertig jaar geleden. Ik aanbad ze allebei. W. beantwoordde dat gretig, S. schoorvoetend. Ik had een lichte voorkeur voor S., maar kon eigenlijk niet kiezen. Als W. niet ongesteld was geweest toen ik een weekeinde bij haar logeerde, een weekeinde waarin haar familie van huis was, zou zij het meisje zijn geworden waarmee ik het voor het eerst had gedaan. Als goedmaker mocht ik aan haar borsten zitten. Bij S. was er geen sprake van ergens aanzitten. Misschien ook omdat zij uit een streng katholieke familie kwam, die nog biechtte. Ik bleef die zomer langer dan normaal in Engeland. Dat kwam doordat je na je eindexamen werd beloond met een paar weken extra vakantie. Daarna schreef ik hen nog een tijdlang brieven. Tot S. verliefd werd op een wielrenner, waarmee zij al snel trouwde en ik een Dordts meisje leerde kennen dat mij inwijdde in het samenzijn. Moest ik W. daarover schrijven? Toen ik dat tenslotte deed, bleek zij al een tijd een ander vriendje te hebben. Ik ben S. en W. daarna uit het oog verloren.

De meisjes steken de straat over en verdwijnen om een hoek. Ik ga een pint halen in een nabije pub. Eentje met een terras, want ik wil mijn pijp roken. Engelsen hebben een obsessie met veiligheid en risico's. Overal hangen veiligheidscamera's, althans bordjes die beweren dat die camera's er zijn. Op een toilet in een universiteitsgebouw zag ik vanmorgen een grote affiche met een waarschuwing tegen meningitis. We werden dringend gemaand onze handen te wassen. Ondertussen eten ze te vet, bewegen ze te weinig en drinken zij zich te pletter in de korte avond dat de kroeg open is. Aan seksuele voorlichting in het onderwijs wordt niet gedaan, maar ze bedrijven er al enthousiast de liefde, of anders gaan ze massaal naar Salou of Torremolinos om zich uit te leven. Nee, lang niet allemaal, dat weet ik ook wel, en ik veroordeel niets, want als die twee meisjes van net om de hoek eens hadden willen kijken of het bij een man van zestig allemaal nog wel werkt, was het vlees misschien ook sterker geweest dan de geest. Ik verbaas mij alleen over die wonderlijke kloof tussen het obsessieve uit willen bannen van allerlei risico's die nu eenmaal bij het leven horen, en de dagelijkse praktijk. Je ziet dat in Griekenland ook: in iedere straat drie apotheken, maar een verkeersgedrag dat elk voorstellingsvermogen tart.

Wat zou er van W. en van S. zijn geworden? Zouden ze nog leven? Er zijn tegenwoordig allerlei mogelijkheden om oude geliefden te achterhalen. Er zijn zelfs televisieprogramma's voor, compleet met weerziens in tranen na avontuurlijke speurtochten. Stel je voor, je kop na veertig jaar op de buis, in niets meer lijkend op die van vroeger. Hoeveel mensen hebben omwille van de kijkcijfers de afgelopen jaren hun schrik en teleurstelling niet moeten verbergen?

©Kees Klok

Porstmouth, 10 augustus 2012


dinsdag, augustus 14, 2012

Onthuld


Ik zit op het ruime terras van The White Horse, Southsea Terrace, Portsmouth. Het is mooi zomerweer. Dat zie je aan de meisjes. Veel bloot, wat soms aangenaam oogt. Ik drink een pint Guiness en rook mijn pijp. Voor mij ligt een uitgestrekte common, zo'n vrijwel boomloos grasveld, waarop tot in de late middeleeuwen iedere able bodied man zich op zondag na kerktijd diende te bekwamen in het boogschieten. Zoiets heeft mijn neef Brian, ook historicus, mij eens verteld. Ik meen mij te herinneren dat hij ook gewag maakte van een oude wet die nog steeds geldig is en die bepaalt dat je op zondag verplicht naar de kerk moet. Op naleving van die wet wordt niet meer toegezien, wat maar goed is ook, want dan zou ik komende zondag de kans lopen om te worden gearresteerd. Aan de overzijde van de common ligt de boulevard en daarachter de zee. Een reusachtige veerboot stoomt het zeegat uit. Natuurlijk vaart hij op stookolie, maar toch stomen schepen nog altijd. Dertig jaar geleden stoomde de Engelse marine vanuit Portsmouth op naar de Falkland Eilanden. Hier in de buurt stond de toenmalige premier, mevrouw Thatcher. Zij zwaaide met haar handtas.

Het is zesentwintig graden. 'Terribly hot,' vond een mevrouw van de plaatselijke afdeling van de Dickens Fellowship. Als gedelegeerde van de Haarlem Branch ben ik hier om de tweehonderdste geboortedag van Charles Dickens te vieren. Hij werd in Portsmouth geboren. Zijn spilzuchtige vader hield de kas bij van de marine, maar hij lette minder op zijn eigen geldkist. Dat heeft van Dickens een groot schrijver gemaakt, menen sommige biografen. Vader deed hem twee jeugdtrauma's aan, die beslissend zouden zijn voor zijn schrijversloopbaan. Pa ging voor een korte tijd de bak in wegens schulden, dat was één, en de kleine Charles moest daardoor een paar maanden aan de slag in een schoensmeerfabriek. Belangrijke feiten, ik twijfel er niet aan, maar ik ken mensen met meer jeugdtrauma's, die nooit een fatsoenlijk verhaal uit hun pen kregen. Dickens was een geboren talent van een formaat dat zeldzaam is en waar weinig schrijvers een beetje bij in de buurt komen.

Aan de op de tafels en stoelen aangekoekte vogelstront kun je zien dat je in een stad aan zee bent. Meeuwenstront. De Engelsen zijn niet het properste volk op aarde, maar tegen zoveel meeuwen valt nauwelijks aan te poetsen. Iets prikt in mijn enkel. Ik zie een zwart plekje op mijn sok, waar ik werktuiglijk in knijp. Het plekje wordt rood. Ik heb een vlo in actie doodgeknepen. Vlooien. Tegenwoordig vind je die toch alleen nog bij honden en katten? Die doe je dan een bandje met gif om en klaar is Kees. In de tijd van Dickens was de vlo een niet weg te denken huisgenoot. Wij kunnen ons dat nauwelijks meer voorstellen, maar Dickens zou zich op zijn beurt al die vergaand ontblote meisjes op de common niet kunnen voorstellen. Ik ben wel voor de negentiende eeuw, maar ik heb ook mijn bedenkingen: wel vlooien en geen onthulde meisjes. Liever heb ik dan die veel minder preutse achttiende eeuw, waarin James Boswell zo'n fraai London Journal bijhield.

©Kees Klok

Portsmouth, 9 augustus 2012

maandag, augustus 06, 2012

'No sports'


Churchill kan dan wel 'no sports' hebben geantwoord op de vraag hoe het kon dat hij ondanks al dat whisky drinken en sigaren roken zo oud was geworden, maar ik houd wel van een flinke wandeling. Op weg naar het stamcafé loop ik daarom weleens een blokje om. Gisteren liep ik over de Groenedijk, langs het Merwesteijnpark, in de richting van mijn oude middelbare school. Het was een milde zomerdag, al dreigde er nu en dan een bui, maar ik moest denken aan de winter. Er was niet veel vorst nodig om de ondiepe sloot langs de dijk te laten bevriezen. Met een beetje winter werd er geschaatst. Als de dooi inviel, gingen we in de pauze schotsjewiebelen. Stoerdoenerij en waaghalzerij boven een meter water. En modder vooral. Op een keer wilde mijn maatje Lupius iets te veel indruk op de meisjes maken. Hij ging door het ijs en droop vanaf de schaamstreek kletsnat en modderig af richting school, om ons even later op de fiets voorbij te stuiven, op weg naar droge en niet naar blubber stinkende kleren. Dat werd weer een vrije woensdagmiddag voor straf terugkomen.

Aan dat schotsjewiebelen deed ik soms nog wel mee, maar ik heb nooit veel opgehad met sportief wintervertier. Van al het zenuwlijdersgedoe rond de elfstedentocht, zodra er een nachtvorstje dreigt, begrijp ik niets. Ik schaatste weleens met vriendjes, maar veel heb ik er nooit aan gevonden. Op ski's heb ik nooit gestaan. Je een berg op laten hijsen om er vervolgens weer hard op twee latten af te glijden, vind ik een zinloze en gevaarlijke tijdverspilling. Stella dacht er anders over. Die deed het graag. Daarom bevonden wij ons vroeger weleens in een Grieks wintersportoord (jazeker, die bestaan). Stella op de ski's en ik met een boek en een fles wijn bij de open haard van de plaatselijke wintersportvereniging.

Uiteindelijk kwam ik op het Groothoofd terecht. Mooie plek voor een korte tussenstop om even over de rivier te staren. Over het brede water waar Beneden-Merwede, Oude Maas en Noord elkaar kruisen. Vanaf het terras van hotel Bellevue, vanwege de aardige bediening. De wolken begonnen er steeds dreigender uit te zien, er leek een zomerstorm nakende, maar nog even was het vrijwel windstil. Nog even bleven mijn gedachten bij de winter. In 1963, ik was twaalf, hadden we de strengste winter die ik mij kan herinneren. Heel die watervlakte was bevroren. Je kon met de auto oversteken van Dordt naar Zwijndrecht. Er zal toen ook wel zijn geschaatst op de rivier. Ik herinner mij dat niet. Door mij in ieder geval niet. Als wij schaatsten deden we dat dichter bij huis, op de Vriesehaven. Daar lagen toen nog woonarken en je kon er patat halen bij de kraam van Bart de Groot. Een enkele keer gingen we naar de officiële ijsbaan, in de inmiddels volgebouwde Windhondenpolder. Levensgevaarlijk vanwege de nietsontziende hardrijders.

Er stuiven een paar speedboten langs. Zo hard mogelijk varen, ook daar begrijp ik de lol niet van. Het genot van varen schuilt voor mij in het kalm over het water glijden en genieten van wat je ziet. Genieten is ook op een mooie dag rustig door de polder fietsen, in plaats van voortstuiven in zo'n zot wielrennerspak en met zo'n lachwekkend, gekleurd ei op je kop jezelf en andere fietsers in gevaar brengen. Ik kan uren wandelen, in mijn natuurlijke tempo. Marathonlopers vind ik malle masochisten op weg naar een hartvergroting. Ik ben nog onveranderd de man van de stoomtrein en niet van de HSL. Ik reken af en loop verder richting stamkroeg, terwijl in mijn hoofd het lied 'Hoe zachtkens glijdt ons bootje, al over het spieglend meer' opkomt. 


vrijdag, augustus 03, 2012

Voorstelling


Ik heb de natuur weer even onder controle. Toen ik terugkwam uit Griekenland was de tuin veranderd in een oerwoud. Vooral het zevenblad tierde welig, maar na een geslaagd offensief is er geen spoor meer van te bekennen. Alle zichtbare delen zijn weggeschoffeld, opgeharkt en daarna bedekt onder een laag verse tuinaarde. Operatie geslaagd. Dat het onder de grond stikt van de wortels, waaruit binnenkort volop nieuw onkruid omhoog zal schieten, daaraan denk ik nog even niet. Tevreden loop ik rond. Even tevreden als de regering over de resultaten van 'onze jongens' in Afghanistan. Ik schrijf bewust 'onze jongens,' want de gedachte aan meisjes in een uniform van het leger of de politie, roept bij mij diepe moedeloosheid op. C., het mooiste meisje van de klas, wilde bij de politie. Ik vond dat dat niet hoorde. Zij hoorde bij mij in bed, uit dankbaarheid dat ik haar ternauwernood uit een brandend gebouw had gered. Ik hoorde te redden, niet zij, in dat politiepak. Ik was veertien en te verlegen om haar aan te spreken. Een kenmerk van de vreselijke gesteldheid die pubertijd wordt genoemd. C. is later ook werkelijk agente is geworden, maar niet hier ter stede. Dat heeft mij heel wat zuchten bespaard.

Terwijl ik in de tuin voor god speelde, slachtten ze elkaar in Syrië af in een burgeroorlog waarin alleen maar foute partijen een rol spelen. De ene nog wreder en kwalijker dan de andere. Ik Afrika stak het ebola-virus weer de kop op en in de VS schoot de zoveelste losgeslagen idioot een heleboel mensen dood. In Griekenland werd de burgemeester van Corinthe door een groep nazi's gemolesteerd en af en toe vond iemand een naald in een vliegtuigmaaltijd. Ik schoffelde en harkte, onder het toeziend oog van de tuinkabouter. Om drie uur 's middags was het genoeg. Dan ging ik douchen, een wandeling maken en een borrel drinken op het terras van poffertjessalon Visser. Iedere dag, vaste prik, behalve op maandag, want dan is Visser gesloten.

Ik heb C. nooit in haar politiepak gezien. Toen ze bij mij in de klas zat, woonde ze bij mijn vriend en klasgenoot Lupius om de hoek. Soms hingen wij op mooie avonden rond op die hoek, met uitzicht op het raam van C. Op een keer ging het licht aan. C. begon zich nietsvermoedend uit te kleden. Even later stond zij naakt met een nachtponnetje in haar handen, maar ik was nog steeds veertien en je gaat niet met een paarse kop van opwinding ergens aanbellen om te zeggen dat iemand heeft vergeten een gordijn te sluiten. Daar kwam ze al snel zelf achter. Ze trok het gordijn dicht, de voorstelling was voorbij. In de buurt zat een merel te fluiten. Die deed alsof er niets was gebeurd.