vrijdag, augustus 03, 2012

Voorstelling


Ik heb de natuur weer even onder controle. Toen ik terugkwam uit Griekenland was de tuin veranderd in een oerwoud. Vooral het zevenblad tierde welig, maar na een geslaagd offensief is er geen spoor meer van te bekennen. Alle zichtbare delen zijn weggeschoffeld, opgeharkt en daarna bedekt onder een laag verse tuinaarde. Operatie geslaagd. Dat het onder de grond stikt van de wortels, waaruit binnenkort volop nieuw onkruid omhoog zal schieten, daaraan denk ik nog even niet. Tevreden loop ik rond. Even tevreden als de regering over de resultaten van 'onze jongens' in Afghanistan. Ik schrijf bewust 'onze jongens,' want de gedachte aan meisjes in een uniform van het leger of de politie, roept bij mij diepe moedeloosheid op. C., het mooiste meisje van de klas, wilde bij de politie. Ik vond dat dat niet hoorde. Zij hoorde bij mij in bed, uit dankbaarheid dat ik haar ternauwernood uit een brandend gebouw had gered. Ik hoorde te redden, niet zij, in dat politiepak. Ik was veertien en te verlegen om haar aan te spreken. Een kenmerk van de vreselijke gesteldheid die pubertijd wordt genoemd. C. is later ook werkelijk agente is geworden, maar niet hier ter stede. Dat heeft mij heel wat zuchten bespaard.

Terwijl ik in de tuin voor god speelde, slachtten ze elkaar in Syrië af in een burgeroorlog waarin alleen maar foute partijen een rol spelen. De ene nog wreder en kwalijker dan de andere. Ik Afrika stak het ebola-virus weer de kop op en in de VS schoot de zoveelste losgeslagen idioot een heleboel mensen dood. In Griekenland werd de burgemeester van Corinthe door een groep nazi's gemolesteerd en af en toe vond iemand een naald in een vliegtuigmaaltijd. Ik schoffelde en harkte, onder het toeziend oog van de tuinkabouter. Om drie uur 's middags was het genoeg. Dan ging ik douchen, een wandeling maken en een borrel drinken op het terras van poffertjessalon Visser. Iedere dag, vaste prik, behalve op maandag, want dan is Visser gesloten.

Ik heb C. nooit in haar politiepak gezien. Toen ze bij mij in de klas zat, woonde ze bij mijn vriend en klasgenoot Lupius om de hoek. Soms hingen wij op mooie avonden rond op die hoek, met uitzicht op het raam van C. Op een keer ging het licht aan. C. begon zich nietsvermoedend uit te kleden. Even later stond zij naakt met een nachtponnetje in haar handen, maar ik was nog steeds veertien en je gaat niet met een paarse kop van opwinding ergens aanbellen om te zeggen dat iemand heeft vergeten een gordijn te sluiten. Daar kwam ze al snel zelf achter. Ze trok het gordijn dicht, de voorstelling was voorbij. In de buurt zat een merel te fluiten. Die deed alsof er niets was gebeurd.


Geen opmerkingen: