donderdag, oktober 04, 2012

Pottenkade


Op zondag 1 oktober 2011 voer ik op een fluisterboot door de havens van Dordrecht. Het was prachtig zomerweer, de laatste mooie dag van het jaar. Een vader zwom met zijn kinderen in de Wolwevershaven. Op verschillende plekken werden we onthaald op poëzie of muziek. Vanaf een kade, uit een aanpalend raam of vanaf een brug. Een operazangeres zong op de Pottenkade, de meest romantische kade van de stad, met begeleiding van het carillon van de Grotekerk. Het grootste carillon van Nederland, al kan dat een chauvinistische vergissing zijn. Tweeënveertig jaar eerder liep ik met mijn vijftienjarige, Engelse geliefde over de Pottenkade. Er moet nog een foto van zijn. Ik heb er in de loop der jaren vaak gewandeld, al dan niet vergezeld van een geliefde. Tijdens een bezoek aan Lissabon zakte de dichter Herman de Coninck plotseling in elkaar. Hij stierf in de armen van een collega-dichteres. Lissabon is een stad om in te sterven, zeker voor een dichter, maar als mijn tijd gekomen is zou ik op de Pottenkade willen doodgaan. Op een stralende dag, in de armen van een muze. De rest van 2011 was het vrijwel dagelijks onuitstaanbaar Hollands weer. Grauw, winderig en waterkoud, al moesten we tot februari wachten op de echte winter.

Soms onttrek ik mij aan dat onuitstaanbare weer door een tijdje naar Griekenland te gaan. In het voor- en najaar is het daar meestal volop zomer, al zitten er in het noorden, waar ik mijn basis heb, weleens een paar mindere dagen tussen. Een week zonder zon is echter nogal bijzonder, laat staan maandenlang staalgrijze luchten en groen uitgeslagen stoeptegels. Een paar dagen nadat ik vader en kinderen in de Wolwevershaven zag zwemmen, landde ik op de zonovergoten luchthaven van Thessaloniki. Het liep tegen de dertig graden. Toen ik de thuisblijvers belde om te zeggen dat ik veilig was gearriveerd, hadden zij het over storm, hoosbuien en de tuin die weer eens onder water stond. Blijmoedig begoot ik de cactus op het balkon, niet geheel vrij van een tikje leedvermaak. Ik reisde in de dagen daarop met een gezelschap over het vasteland. Van Thessaloniki naar Ioannina, vervolgens naar Meteora en via Delphi, de Navel van de wereld, naar Athene. Daar namen we, na genoten te hebben van alle natuurschoon en de heerlijkheden die Griekenland te bieden heeft, afscheid. Ik stond op de stoep bij het Herodion hotel om het gezelschap, dat per bus naar het vliegveld ging, uit te zwaaien. Naast mij stond Katerina, onze gids, die alle schoonheid van Nederlandse en Griekse vrouwen in zich verenigde, maar ook niet kon voorkomen dat er, net toen de bus om de hoek verdween, een ongehoord zware regenbui losbarstte. Diezelfde dag begon een wekenlange staking van de vuilnismannen, die Thessaloniki, waar ik naar terugkeerde, veranderde in een gigantische, walmende en stinkende vuilnisbelt.

Ik dacht tijdens die staking, die op een bepaald ogenblik een serieuze bedreiging werd voor de volksgezondheid, aan een vervroegde terugkeer naar Nederland, maar er zouden daar nog genoeg ellendige, donkere dagen voor kerst komen en hoe het ook riekte en walmde, smeriger dan de vervuilde lucht boven Nederland en het aangrenzende roergebied kon het nooit worden. Bovendien heeft de bijbelse figuur Job het ook lang volgehouden op een mestvaalt, maar in dat boek lopen vrijwel zonder uitzondering zonderlingen rond. Daarbij kwam dat de zon dagelijks de problemen verzachtte en café Loxias, het mooiste van Thessaloniki, tot diep in de nacht vertreding bood. Ik ben van het slonzige, oude wijf dat Thessaloniki heet gaan houden, maar of ik er ook dood wil gaan? Thessaloniki heeft van heel veel dingen veel meer dan Dordrecht, maar het heeft geen Pottenkade. Dat is een essentieel verschil.

©Kees Klok




Geen opmerkingen: