dinsdag, december 31, 2013

Querulant






Op de een of andere manier schijnt het dichterschap een magische aantrekkingskracht te hebben op allerlei querulanten, zotten en charlatans. Als redacteur van een poëziereeks krijg ik met grote regelmaat 'manuscripten' op mijn bureau van de vreemdste figuren die hun huisvlijt aanbieden met de mededeling dat het uitgegeven dient te worden omdat de verenigde vergadering van ouders, ooms, tantes, neven en nichten vol bewondering voor het geschrevene zijn, of omdat zij op een van de vele gedichtenfora op het internet door een zwijmelende huisvrouw zijn toegejuicht. Of de auteur heeft de fröbelprijs van een lokaal huis-aan-huisblad gewonnen en eist daarom onmiddellijke publicatie. Een manuscript met een begeleidend schrijven in die trant is vrijwel altijd bagger. Treurige letterbrij. Zo'n 'dichter' kun je maar het beste tegen zichzelf in bescherming nemen. Je zou zeggen: 'Veel kwaad kan het niet, ze doen maar, er is ruimte genoeg in de speeltuin des Heren, ware het niet dat er een natuurwet is die zegt dat de slechtste 'dichters' behept zijn met het grootste ego. Godallejezus wat voelen veel van die knoeiers zich belangrijk. Ze zijn nog net niet onze Lieve Heer of Zijn Moeder zelve, maar veel scheelt het niet.

Ik word af en toe gevraagd om mee te doen aan een literair festival. Soms is dat een geanimeerde ontmoeting van dichters, publiek en organisatoren, in een inspirerende omgeving. Niet zelden is het een troosteloos gebeuren in een achterafzaaltje met als publiek de organisatoren met naaste familie of een handjevol vrienden. Meestal ken ik de andere deelnemers, een enkele keer niet. Het zou verstandig zijn om in dat geval vooraf even uit te zoeken met wat voor mensen je te doen hebt. Voor je het weet sta je op het podium met een charlatan.

Eerder deze maand nam ik deel aan een poëziefestival in mijn woonplaats. De organisatie had ook iemand uitgenodigd uit een afgelegen deel van de provincie. Geen stadgenoot dus, maar wij zijn mild en tolerant. Laat die man zijn verzen komen voordragen. Voor de plaatselijke televisíe zou ik een filmimpressie maken. Die mocht vier minuten lang zijn. De man droeg flauwe, weinig originele en in slecht Nederlands geschreven gedichten voor. Ik besloot hem in bescherming te nemen en niet een heel gedicht in het verslag te monteren, dat zou hem te zeer beschadigen, maar twee korte, enigszins humoristische fragmenten. Dat die gingen over iemand wiens achternaam naar het mannelijk geslachtsdeel verwees was misschien een tikje vilein van mij, maar dat lokte hij met zijn voordracht wel een beetje uit.

Nadat het verslag was uitgezonden op de lokale televisie, zette ik het op mijn Youtube-kanaal. De man uit het afgelegen gebied kon het niet waarderen en overspoelde mij met beledigende, honende en bedreigende berichten. Enkele Maria Magdalena's in zijn gevolg begeleidden hem met gekrijs. Ik was, zeg maar enigszins verbaasd en besloot, veel te laat, ik geef het toe, op het internet een onderzoekje in te stellen naar de man. Ik stuitte op het ene na het andere gedichtenforum waar hij een 'ban' had gekregen wegens belediging en bedreiging. Ik kreeg bevestiging van wat ik na die vloed van beledigingen al vermoedde: een querulant en charlatan met weinig talent voor de dichtkunst, maar met veel aanleg voor zieken, zuigen en ruzie maken. Een meelijwekkende treurwilg, die mij deed denken aan de titel van deel twee van mijn literaire dagboeken: Idioten ontloop je nergens. Ook niet in de schone letteren.

@Kees Klok

In rook opgegaan





Twee van mijn middelbare schoolvrienden woonden in de Leliestraat, aan de rand van Nieuw-Krispijn. Wij hingen daar weleens met een groepje jongens rond. Soms met een bal. In bijna iedere straat woont wel iemand die niets van jongeren kan hebben. In de Leliestraat was dat een vrouw. Haar naam ben ik vergeten. Iets met een k, dus laat ik het op Katrien houden. Als ze ons in de buurt van haar huis hoorde, stoof ze woedend naar buiten. Trapten we een balletje voor haar deur, wat we expres deden, dan belde ze de politie. Je kon er op rekenen dat een klein kwartier nadat we waren begonnen een agent de straat in kwam fietsen. In ouderwets uniform, met pet, pistool en altijd een jasje aan. Tegenwoordig fietsen agenten op mountain bikes, met een mal ei op het hoofd, in een flodderjack of, als het boven de veertien graden is, in overhemd. Merkwaardige verschijningen, die daardoor weinig gezag uitstralen. Dat was wel anders bij de agent die door Katrien werd opgetrommeld. Bij hem leverde je braaf je bal in, als je niet op tijd kon wegkomen.

Tijdens mijn jaren bij het onderwijs, ondermeer op Mavo-Krispijn, heb ik ervaren dat het voor je gezag niets uitmaakt of je bij je voornaam wordt genoemd of niet. Wat wel uitmaakt, is je kleding. Stijf ouderwets of modern en vlot maakt weinig verschil, maar zodra leerlingen menen dat je je gek kleedt, heb je het moeilijker met de orde. Ik merkte dat toen ik op een avond te lang in het café had gezeten en ik de volgende dag nog wat suf op school verscheen met aan de ene voet een gele en aan de andere een rode sok. Dolle pret. Nu konden ze los, dachten de leerlingen. 

Het was wel een mooie tijd daar, op Mavo-Krispijn, van 1977 tot 1986. In de tijd dat ik als leraar begon, werd voor de klas nog onbekommerd gerookt. Ik zat toen ook al aan de pijp en de sigaar en deed volop mee met het geven van het slechte voorbeeld. Voor de leerlingen was roken in school en op het plein streng verboden. Daar moesten wij als leraar op letten tijdens de pleinwacht. Dan liep je met een collega in de pauze patrouille op het schoolplein om te kijken of er niet werd gezoend, gevochten of gerookt. Sommige collega's waren heel fanatiek. Ook rokers. Dan stoof zo iemand met zelf een peuk tussen de vingers naar een groepje kinderen om een vermeende roker te betrappen. Ik lette niet op zoenen, wat bij mijn weten ook nooit binnen het zicht werd gedaan. Voor in de verte opkringelende rook was ik kleurenblind. Je moet de jeugd niet misgunnen wat je zelf graag doet.

Naarmate de anti-rookbeweging meer ketelmuziek ging maken, veranderde ons rookgedrag. Op een bepaald ogenblik gold de stilzwijgende afspraak dat we alleen nog op de gang rookten. En in de lerarenkamer. Daardoor werden de lesuren ietsje korter, maar dat liep je door wat strakker werken wel weer in. Daarna werd van lieverlee op veel scholen de sfeer verziekt, doordat steeds fanatiekere niet-rokers het aan de stok kregen met rokers. Ooit sloeg een collega een sigaar uit mijn handen. Als hij niet bij de commando's had gezeten, had ik teruggemept. Dat vond overigens niet plaats op Mavo-Krispijn. Die was daarvoor al ten onder gegaan in een reeks door de gemeente bevolen fusies, die tot veel onderwijsnarigheid hebben geleid. Ik betreur dat nog steeds, maar de geschiedenis is gelopen zoals ze gelopen is. De herinneringen blijven.

©Kees Klok


donderdag, december 26, 2013

In liefdevolle herinnering





Stella Timonidou-Klok, 26 juli 1946 - 26 december 2007


dinsdag, december 24, 2013

Witte kerst





Er giert weer een storm over het land. Alsof de weergoden er alles aan willen doen om het kerstfeest te bederven. Vandaag, de dag voor kerst, hoort een dag vol kitsch te zijn: sneeuw, een overvloed van kleurrijke lichtjes, kerstbomen in winkelstraten en op pleinen, plastic opblaaskerstmannen, middenstanders met rode mutsen op en overal uit luidsprekers het afgezaagde gedrein van Jingle Bells en I'm dreaming of a white christmas. Niks geen white christmas. Zware, donkere wolkenluchten, zodat de hele dag het licht aan moet, en windkracht negen. Aan de kust soms tien. Veerboten die de haven niet veilig kunnen binnenlopen, tientallen vluchten geschrapt en hier en daar bomen op het spoor. Symbolisch misschien voor de staat van het land, waar een onheilscoalitie van neoliberalen en socialisten-in-naam bezig is de verzorgingsstaat te slopen.

Op tweede kerstdag 2007 overleed mijn vrouw en grote liefde Stella. Daarom schrijf ik kerst (of christmas) nooit meer met een hoofdletter. Toen ik op de vroege ochtend van die dag naar het ziekenhuis werd geroepen, was er net zo'n wolkenlucht als nu. Kerst, feest van het licht. Ondertussen gaan geliefden dood en besteedt de radio volop aandacht aan het overlijden van meneer Kalasjnikov, de ontwerper van het succesvolste moordwapen ter wereld. Vrede op aarde, Jingle Bells, I'm dreaming of ik weet niet wat for christmas. Ik droom weleens dat ik weer naast Stella wakker word. De mensheid, althans dat deel dat niet lijdt onder religieuze bloeddorst, droomt van vrede op aarde en in de mensen een welbehagen. Vergeet het maar. De productie van kalasjnikovs gaat gewoon door, in Syrië blijven ze rustig elkaars koppen snellen en bij ons gaat de coalitie ook in 2014 door met slopen.

In de afgelopen jaren ontving ik met kerst veel blijken van medeleven. E-mails, kaartjes, soms een brief. Ik heb dat altijd gewaardeerd, maar vanaf nu wil ik alleen maar stilzwijgen. Ik houd op met dat drama ieder jaar weer te beleven. Stella zal nooit uit mijn leven verdwijnen. Ik voel mij sterker met haar verbonden dan ooit. We zijn nog steeds getrouwd, ook al bestempelen de autoriteiten mij, weduwnaar, als alleenstaand. Ik vier Stella's leven op tweede kerstdag op mijn manier, op onze manier, en daar willen we niemand bij hebben. Ook vier ik, met vrienden, het feest van dat licht, van die vrede op aarde en van al dat welbehagen. Als de storm maar gaat liggen, als de lucht maar klaart, als de coalitie maar tot inkeer komt. Als de burgeroorlog, waar Stella's geboorteland in snel tempo op afkoerst, nog maar is af te wenden. Misschien hebben we dan volgend jaar wel een witte kerst.

©Kees Klok


zondag, december 22, 2013

Excuses! Schadevergoeding!





Zondagmorgen. Tijd voor het altijd boeiende radioprogramma OVT van de VPRO. Het gaat over het Rampjaar van 1672. De Fransen rukken op naar de Hollandse Waterlinie. De Engelse vloot zeilt uit. Het bestuur van de Republiek der Verenigde Nederlanden raakt in paniek. Het volk ook. Dat zag in de jonge prins van Oranje de Verlosser en om die aan de macht te brengen, werden in Den Haag de gebroeders De Witt gelyncht. De geschiedenis van de Nederlanden kent niet veel politieke moorden. Deze dubbelslachting was er eentje van een ongehoorde wreedheid. Uiteindelijk wisten prins Willem III en Michiel Adriaenszoon de Ruyter het gevaar af te wenden, maar het was een dubbeltje op zijn kant.

In mijn jeugd was het normaal om anti-Duits te zijn. Ik ben zes jaar na het einde van de Duitse bezetting geboren. Voor mij als kind was die periode zoiets als de Tachtigjarige Oorlog, maar voor de generatie van mijn ouders was het een trauma. Zij hadden de oorlog bij volle bewustzijn meegemaakt. In hun leven was er een vóór de oorlog en een ná de oorlog. Daarbij stond onomstotelijk vast: de Duitsers, toen nog Moffen genoemd, waren het Kwaad zelve. Later gingen we daar in de familie genuanceerder over denken, maar als we op vakantie op het strand Duitsers een kuil zagen graven, gingen we 's avonds even terug om die dicht te gooien.

Boven de grote rivieren duurde de Duitse bezetting op de kop af vijf jaar. Veel last hebben we buiten die periode niet van de Duitsers gehad. De graven van Holland hielden de Duitse keizer op gepaste afstand, de in Gent geboren keizer Karel V was gewoon een zuidelijke Nederlander, de bisschoppen van Münster en Keulen dachten in 1672 mee te profiteren van de Franse inval, met weinig succes, en de inval van de Pruisen in 1787 was een bliksemactie die niet tot een langdurige bezetting leidde. Nee, dan de Fransen. Meer dan 350 jaar hebben die geprobeerd ons het leven zuur te maken. In de Franse tijd is hen dat ook aardig gelukt. We kregen zelfs even een Franse koning. Die deed echter niet wat grote broer Napoleon wilde en daarom werd hij alweer snel van de troon gewipt. Napoleon, die de burgerlijke stand uitvond om zoiets kwalijks als de militaire dienstplicht in te kunnen voeren.

Het is tegenwoordig minder populair om anti-Duits te zijn. Anti-Frans is een sentiment dat ik nooit heb bespeurd. Die 350 jaar zijn we vergeten. Misschien maar goed ook, anders had je nu nog Dordtenaren die in De Wereld Draait Door verontwaardigd kwamen sputteren over het feit dat de Hagenezen nooit excuses hebben aangeboden voor de moord op Johan en Cornelis de Witt. Laat staan dat ze ooit een schadevergoeding hebben betaald.

©Kees Klok



donderdag, december 19, 2013

Aanhangers en hooligans





'Aanhangers' van MVV uit Maastricht hebben hun eigen trainer en spelers belaagd nadat de club werd uitgeschakeld in het KNVB-bekerduel met topklasser JVC. Het woord aanhanger is hier misplaatst. Met zulke 'aanhangers' ben je als club uit de brand. Het is het soort primitievelingen dat vroeger naar de koloniën werd gestuurd om de plaatselijke bevolking te beschaven. Geen wonder dat die bevolking, indertijd inlanders genaamd, zich uiteindelijk goedschiks of kwaadschiks onder het koloniale juk uit worstelde.

Ik ga graag naar een voetbalwedstrijd. Bij voorkeur bij DFC of bij FC Dordrecht. Gezellig met vrienden langs de lijn, of op mistige winteravonden vernikkelen op de noordtribune. Tot we na het eindsignaal kunnen ontdooien in het supportershome. Voetbal trekt niet alleen liefhebbers van het spel, maar ook halvegaren die geestelijk nog in de tijd van de Kaninefaten leven. Ze voelen zich lid van een stam. Een stam waarvan de eer verdedigd moet worden. Desnoods met geweld. Wie tot een andere stam behoort is een vijand. Als de eer van de stam geschonden is mep je er op los. Het is een gedrag dat je ook ziet onder chimpansees. Je hebt aanhangers en je hebt hooligans, ofwel chimpansees.

Waarom chimpansees juist het voetbal uitkiezen om hun primitieve driften uit te leven, zou een massapsycholoog mij eens moeten uitleggen. Waarom niet naar het tafeltennis, het beach volleybal of het hockey? De grote vraag waar de clubs mee worstelen, is hoe chimpansees buiten de deur te houden. Toen we nog koloniën hadden, was het eenvoudig. Ze mochten in het oerwoud achter de inlanders aan. Die tijd is voorbij. Iedere criminoloog kan je vertellen dat het gevang geen oplossing biedt. Daar wordt het staminstinct alleen maar sterker van. Een beschavingsoffensief is een wel erg groot woord, maar een beetje opvoeding zou misschien nuttig zijn. Te beginnen met een terreinverbod en een flinke werkstraf voor die opgefokte, scheldende vaders bij de F'jes langs de lijn. Een voetbalvereniging hoort een sportclub te zijn, geen fokkerij van chimpansees.

©Kees Klok


vrijdag, december 13, 2013

Bollenman





Oud-burgemeester mr. J.J. van der Lee is vorige week overleden. Jaap voor vrienden. Een van die vrienden was dichter Kees Buddingh', met wie ik op mijn beurt weer was bevriend. De eerlijkheid gebied mij te zeggen dat ik de heer Van der Lee nooit bij de familie Buddingh' thuis heb ontmoet, alleen bij officiële gelegenheden. Een van die gelegenheden was de herdenking van Kees Buddingh' in Kunstmin, na diens overlijden in 1985. Ik meen dat hij ook aanwezig was bij de herdenking van Jan Eijkelboom, in het Dordrechts Museum in 2008, maar zeker ben ik daar niet van. Jaap van der Lee had meer hart voor de geschiedenis en cultuur van de stad dan de meeste regenten die het bij zijn aantreden voor het zeggen hadden. Kees Thies memoreert in zijn column in AD-De Dordtenaar terecht twee grote verdiensten van Van der Lee. Mede dankzij hem is het megalomane en het historisch centrum verwoestende saneringsplan uit de jaren '50 niet helemaal uitgevoerd en hij bepleitte vurig de oprichting van de Culturele Raad. Die speelde vanaf 1968 een belangrijke rol bij het realiseren van veel culturele activiteiten ter stede, maar werd onder zijn opvolger, Jan van Zuuren, al in 1983 door een kortzichtige gemeenteraad wegbezuinigd.

Ik word bijna dagelijks aan Jaap van der Lee herinnerd door de gedenktegel aan het begin van het wandelgedeelte van de Vriesestraat. Die wandelstraat werd indertijd door hem geopend. Dat de tegel uit twee delen bestaat en niet uit één stuk, zou je kunnen zien als symbolisch voor de natuurlijke dubbelzinnigheid van de politiek. Waar ik weinig symboliek in zie, is de bollenman, alias Albert Cuyp, die ineens weer in de stad is opgedoken. Leuk als kerstversiering misschien, maar als symbool voor Cuyp een aanfluiting. Cuyp was een begenadigd vakman en boeiend kunstenaar, maar wie zijn werk kent kan toch moeilijk volhouden dat het schelle glinsteren van die bollen ook maar iets uitstaande heeft met het palet en de stofuitdrukking van de schilder. Bollenman zou alleen enig recht van spreken hebben als Cuyp een robot was geweest: Albert, de man van staal.

Wat Jaap van der Lee van bollenman dacht, weet ik niet. Als cultuurminnend mens stond hij voor veel open. Misschien ook wel voor bollenman. Van mij mag hij trouwens blijven staan. Hij is zo langzamerhand ingeburgerd als een van de uitwassen van Dordt, zoals die middeleeuwse dwerg op de Grote Markt. Haal alleen de naam Albert Cuyp er af en noem hem 'Burger van de toekomst,' of iets van dien aard. Zo kunnen wij er vast aan wennen dat over een jaar of vijftig robots de dienst uitmaken.

©Kees Klok


zaterdag, december 07, 2013

Onder de kerstboom





Onlangs werden de nominaties bekend van de Grote Inktslaaf Literatuurprijs. Dat is een prijs die is ingesteld voor 'vergeten' literatuur. Goede boeken die in de grote, jaarlijkse stroom publicaties om wat voor redenen ook, niet zijn opgevallen. Een van die redenen kan zijn dat zij werden gepubliceerd door een kleine uitgeverij, die niet de middelen en mankracht heeft om te lobbyen bij de literaire kritiek. Zo'n uitgever stuurt braaf recensie-exemplaren rond, waarna sommige titels al voor de publicatiedatum in het tweedehandsboekencircuit te koop worden aangeboden. Het omslag beviel de redactiesecretaresse niet of de recensent kent auteur noch uitgever van café De Zwart of een ander Amsterdams drinkhol en dus kan het boek niets zijn. Ik weet het niet, ik ben er nooit bij, maar ik heb zo mijn vermoedens. Om goed werk dat onverdiend van de bureaurand viel toch onder de aandacht te brengen is op initiatief van Guus Bauer die prijs ingesteld. Het siert het NRC-Handelsblad dat het in een groot artikel aandacht aan de nominaties besteedt. Er is een boek bij dat ik met groot plezier heb gelezen, namelijk De terugkeer van het haringorakel. Zeer korte verhalen door Lammert Voos. Lammert Voos is de evenknie van A.L. Snijders, maar ik zit niet in de jury.

Ik heb iets met kleine uitgeverijen. Omdat ik zelf bij een kleine uitgever publiceer, die overigens bezig is uit te groeien tot meer dan klein, en daar ook nog eens de redactie van een poëziereeks doe. Ik heb het over Liverse en de Bordeauxreeks. Je moet lef hebben om in deze tijd stug door te gaan met uitgeven en dan nog te komen met een respectabel aantal dichtbundels ook. Lammert Voos zit ook bij Liverse, wij zijn fondsbroeders, zeg maar, en alleen daarom al vind ik dat hij moet winnen. Daarnaast is hij letterlijk en figuurlijk een groot schrijver. Dat begint Nederland langzamerhand te ontdekken.

Een ander bijzonder boek dat dit najaar bij Liverse verscheen is Vallend bloemblad, een tweetalige uitgave van gedichten van Oscar Wilde, in een vertaling van Cornelis W. Schoneveld. Het is een unieke publicatie. Het gaat om de, veelal korte, gedichten die Wilde schreef voor hij aan groter werk, zoals The Portrait of Dorian Grey en zijn theaterstukken begon. Deze gedichten zijn nooit eerder in één band gebundeld. Niet in Nederland, maar ook niet in Engeland. Ik ben een liefhebber van het werk van Wilde en dus heerlijk bevooroordeeld. Als ik in Parijs kom leg ik weleens een roos op zijn graf op Pere Lachaise. Vallend bloemblad is, ondanks de misschien niet zo erg aansprekende titel, een heerlijk boek om te lezen. Zo'n boek smaakt naar meer vertalingen uit de klassieke, Engelstalige literatuur. In het fonds van Liverse zitten trouwens ook de veelbelovende Joanne Limburg en T.S. Eliot Prijswinnaar John Burnside. Het is maar dat u het weet. Met Voos of Wilde onder de kerstboom lijkt me een stuk aangenamer dan met de nepromantiek van dat irritante Jingle Bells.

©Kees Klok


zondag, december 01, 2013

Groentetuin





Gisteravond, bij de Naughty Night van iDordt en de Popcentrale, moest ik denken aan de Vlaamse schrijver Louis Paul Boon, de auteur van het fameuze De Kapellekensbaan en een serie andere mooie boeken. Boon, 'Boontje' voor intimi, waaronder Kees Buddingh', was een enthousiast verzamelaar van erotica. Hij schreef ook een erotisch boekje, getiteld Mieke Maaikes obscene jeugd. In de jaren zeventig verkochten wij in de winkel van Bobby Kinghe, in de Hofstraat, uitgeversrestanten en licht beschadigde boeken. Zo ook Mieke Maaikes obscene jeugd, waarvan wij een grote partij binnenkregen. Er zaten hier en daar wat vlekjes op het omslag (nee, dit is niet als grap bedoeld), voor de rest was er met de boekjes niets aan de hand. Ze liepen als een trein en Bobby Kinghe verdiende er flink aan. De opbrengst van de winkel werd gebruikt voor het organiseren van de culturele activiteiten van de stichting. Het is niet overdreven te stellen dat het Dordtse culturele leven in die tijd voor een deel draaide op erotiek.

Uiteraard heb ik Mieke Maaikes obscene jeugd met plezier gelezen. Het verhaal komt neer op waar al dergelijke verhalen op neer komen, maar een goed geschreven erotisch verhaal is een zeldzaamheid. Op het internet word je doodgegooid met erotische en pornografische verhalen waar niet door te komen is omdat ze vrijwel onveranderlijk bitter slecht zijn geschreven, met de pik in plaats van met de pen. Dezelfde bagger die je leest in de langzamerhand zeldzaam wordende pornoboekjes. In die bladen lijken verhalen en foto's voortdurend te worden gerecycled. Op internet zal dat ook wel het geval zijn, maar daar is de massa 'vieze plaatjes' zo overweldigend dat het wellicht niet direct opvalt. Een van de beroemdste pornoboekjes uit vroeger tijden was de Chick van Joop Wilhelmus. In de beginperiode stonden nogal wat Dordtse meisjes model voor de Chick. Voor een paar tientjes gingen zij jarenlang de pornowereld door.

Hoewel we midden in de seksuele revolutie zaten en er sowieso niets mis is met model staan voor een seksblad, mits uit vrije wil, maar dat hoef ik niet uit te leggen, werd er toch een beetje met scheve ogen naar zo'n meisje gekeken. Zo hypocriet waren we wel in die tijd en ik vrees dat het in het moreel veel beneper tweede decennium van de 21e eeuw niet veel beter is, in tegendeel. Ik herinner mij dat wij een keer in de kroeg een Chick onder ogen kregen waarin een meisje stond dat we ook vaak in het café zagen. Ze was in allerlei standen gefotografeerd met een winterpeen in haar kutje, met druifjes aan haar aanminnelijke tepeltjes en uiteraard met een banaan tussen de lippen. De fotoserie heette 'De groentetuin.' Achter haar rug noemden we haar daarna 'de groentetuin.' Dat meisje is nu een vrouw van in de zestig. Haar naam ben ik vergeten, maar ik zie haar nog weleens lopen in de stad. 'Hé, de groentetuin,' denk ik dan. Het was zo'n meisje dat model voor Mieke Maaike had kunnen staan. Dan had ze geen bijnaam voor het leven gehad, maar wel het eeuwige leven in de letteren.

©Kees Klok

zaterdag, november 30, 2013

Vingeren





Een doordeweekse avond in een zaaltje. Ik luister naar een mevrouw die een lezing houdt over een zeventiende eeuwse schrijfster. Een deskundige mevrouw die belangwekkende dingen vertelt, maar het zou wat vlotter mogen. Daarom dwaalt mijn aandacht af en toe even weg. Een rij voor mij zit een dikke veertiger die snotverkouden is. Hij niest regelmatig, veegt het snot steeds af met zijn blote handen en is verder voortdurend met zijn iPhone in de weer.

Je ziet ze overal, de communicatieverslaafden. Zielige figuren die geen tien minuten zonder hun iPhone of tablet kunnen. O hemel als je een kreet op Facebook mist! Je ziet ze op de fiets, met nauwelijks oog voor het verkeer. Het is een wonder dat ze niet bij bosjes worden doodgereden. Je ziet ze achter het stuur in de auto. De zwaarste gevallen, die de ernstigste ongelukken kunnen veroorzaken. Een foto missen van het knappend ontbijtje van Facebookvriendin Marietje is onverdraaglijk, ook al rijd je op de snelweg.

Ik ben helemaal voor Facebook. Ik gebruik het graag om mijn ideeën, mijn boeken, mijn Youtube-kanaal en mijn weblog aan te prijzen. Ik heb er oude vrienden door teruggevonden en nieuwe door gekregen. Echte vrienden. Daarmee bedoel ik mensen die ik ook fysiek ontmoet. Ik ben tegen verbieden, tegen betuttelen en tegen moraliseren. Er zijn echter grenzen. Die man voor mij zou dringend moeten worden verzocht op te krassen. Iemand die koekeloerend naar zijn of haar iPhone een ongeluk veroorzaakt, moet voor een paar maanden naar een inrichting, zonder enige toegang tot de sociale media. De spreekster benadrukt het plezier dat de zeventiende eeuwse dichteres had in schrijven. Ik begrijp dat. Een pen over papier laten glijden is zoveel lekkerder dan het vingeren van een iPhone.

©Kees Klok


vrijdag, november 22, 2013

In het trapgat





Mijn moeder was zevenentachtig toen ze in het Stadswiel ging wonen. Ze was negentig toen ze overleed. Haar zus, mijn tante, was zevenentachtig toen ze in het Stadswiel ging wonen. Ze was negenentachtig toen ze overleed. Mijn moeder had tot haar dood in haar oude woning kunnen blijven. Stella en ik woonden in de buurt, mijn zusje zelfs aan de overkant, en steunkousen aan- en uittrekken is niet zo moeilijk. Mijn moeder was tot haar dood scherp van geest en redelijk mobiel. Zij had een behoorlijk sociaal leven, wat haar na het overlijden van mijn vader op de been hield.

Bij mijn tante lag dat wat anders. Zij bleef ongetrouwd en had geen kinderen. Tot haar tachtigste was ze zeer fit. Daarna ging haar lichamelijke conditie snel achteruit. Het Stadswiel met zijn faciliteiten bood een mogelijkheid om nog met enige kwaliteit van leven op de dood af te koersen. Omdat zij zich nooit ergens voor had laten inschrijven, moest ze lang wachten voor ze kon verhuizen. Er was familie die hielp, er was thuiszorg, maar het was een dermate moeilijke periode, dat er ook een flinke wissel op haar geestkracht werd getrokken. In het Stadswiel knapte ze geestelijk weer wat op. Mijn moeder en mijn tante leefden er tevreden door de uitstekende combinatie van zelfstandig wonen en de aanwezigheid van noodzakelijke hulp in hetzelfde pand. Het gaf hen vooral een gevoel van veiligheid, een gevoel dat in hun vorige woning ontbrak.

Toen mijn vader ziek werd en thuis niet meer kon worden verzorgd, moest hij naar een verpleegtehuis. Geestelijk scheelde hem niets. Hij had nog volop belangstelling voor de actualiteit, voor literatuur en muziek en hij schaakte nog op een behoorlijk niveau tegen zijn computer. In het verpleegtehuis was geen slaapplaats voor mijn moeder. Na een huwelijk van vierenvijftig jaar werden ze onbarmhartig gescheiden. Daar gingen ze beiden zwaar onder gebukt, al hielden zij zich voor de buitenwereld dapper. In het gesticht kwam mijn vader op een afdeling met uitsluitend dementerende vrouwen. Hij had er wel een kamer voor zichzelf, met zijn schaakcomputer en zijn boeken, maar hij moest toch noodgedwongen een deel van de dag doorbrengen tussen mensen waar hij absoluut niets mee deelde. Met wie hij ook niet of nauwelijks een zinvol gesprek kon hebben. Mijn moeder bezocht hem iedere dag. Meer dan een jaar lang sloeg zij geen dag over. Tot hij overleed aan een longontsteking die te laat door de gestichtsarts werd gediagnostiseerd. Als mijn ouders toen in het Stadswiel hadden gewoond, had mijn vader thuis de noodzakelijke zorg kunnen krijgen. Ze zouden nooit tot een scheiding van tafel en bed zijn gedwongen en hoogstwaarschijnlijk had mijn vader langer geleefd.

Verzorgingstehuizen als het Stadswiel worden gefaseerd opgeheven. De heersende opvatting dat de samenleving een veilige, kwalitatief goede oude dag simpelweg te duur vindt, zonde van de centen, wordt gemaskeerd door de leuze: 'Ouderen moeten zo lang mogelijk thuis blijven wonen.' Alsof mijn ouders dat niet hebben gedaan, met alle gevolgen van dien. Politici denken vrijwel uitsluitend op de korte termijn, al beweren zij om het hardst het tegenovergestelde. En ze denken vrijwel uitsluitend aan geld. Ik zou mij zorgen moeten maken, maar dat doe ik niet, ondanks dat schrikbeeld van mijn vader in het verpleegtehuis. Ondanks dat ik kinderloos ben en de meeste familieleden ver weg wonen, tot aan de andere kant van Europa. Nee, ik ben gerust. Als de tijd aanbreekt dat de buurman mij onder de douche moet komen zetten, hebben we de pil van Drion. Dat is heel wat prettiger voor de nabestaanden dan dat ze mij aan een touw in het trapgat vinden.

©Kees Klok


dinsdag, november 19, 2013

Kavafis





Vrienden van mij in Thessaloniki klagen regelmatig over de vochtigheidsgraad ter stede. Mij valt die nooit zo op, maar ze zouden eens naar Nederland moeten komen. Ik ben nog maar een paar dagen terug van een verblijf in Griekenland, maar ik heb mijn portie kledderige waterkou wel weer gehad. Wat een afgrijselijk kelderweer. Het is zo nat dat voor het eerst in dertig jaar mijn voordeur klemt van het vocht. Het is even wennen, denk ik met zekere tegenzin. Die tegenzin geldt ook de vroeg invallende avond. Om kwart over vier al het licht op, want de wolken hangen ook nog eens op nog geen honderd meter boven het huis. Het liefst sluit ik mij op de donkere dagen van november en december 's avonds op in huis. Gordijnen dicht, open haard aan, pijp, sigaren en wijn onder handbereik en een goed boek. Sommige mensen vinden dat een cliché, maar in de opvattingen van sommige mensen ben ik niet zo geïnteresseerd.

'Je kan wel zoveel willen, maar...' Een zinnetje dat ik ontelbare malen heb gehoord uit de mond van mijn moeder. Dat betekende dat een of andere kinderwens (een patatje halen, buiten spelen in plaats van huiswerk maken, een avond naar bed zonder de smerige levertraan die ze er vroeger vanwege de gezondheid in goten) niet in vervulling ging. Een zinnetje dat je, ik trap even een open deur in, je leven lang achtervolgt. Ik had mij vanavond willen opsluiten in huis, maar ik moest het donker door, de regen in, naar het station en met de trein naar Utrecht. Namens uitgeverij Liverse naar de Kavafis-avond in Het Literatuurhuis aan de Oude Gracht. Omdat de uitgever betaalt reis ik eerste klas en dat is maar goed ook. Ik kan nog net een zitplaats vinden in de overvolle intercity van 17.20u van Rotterdam CS naar Utrecht. Terwijl ik aangenaam lees in The Last Man van Mary Shelley kijken de staanders quasi berustend op me neer. Ze koken inwendig, je hoort ze bijna 'die klote NS!' roepen, maar ze houden de schijn van beschaving op.

Ik arriveer ruim te vroeg in Utrecht. Dat is opzet. Ik wandel door de druilende stad naar café Springhaver aan de Springweg. Zo'n bruin café dat net als Visser in Dordrecht nooit verandert. Ik kwam er vaak toen ik in Utrecht mijn doctoraal geschiedenis deed. Geen betere voorbereiding op een avondcollege dan een poosje aangenaam in Springhaver. Het is gezellig druk. Ik neem een bockbier, speciaal gebrouwen om de ellende van de herfst enigszins het hoofd te kunnen bieden, en vind een tafeltje naast een stel van begin veertig. Terwijl ik van mijn bier geniet onderhouden zij elkaar in voorspelbare clichés. Hun gesprek gaat over niets, tenzij het atavistische geloof in magische stenen iets zou zijn. Ik vind het wel ontspannend, dat gelul. Ik ben te beleefd om mij in het gebabbel te mengen. Ik denk aan mijn studietijd in Utrecht. Aan de boeiende werkcolleges van Maarten van Rossem, die altijd eindigden in dichte mist, omdat bijna iedereen onbekommerd in de zaal rookte, Maarten voorop. Sinds hij de sigaret eraan heeft gegeven, heeft hij toch iets van zijn glans verloren, maar dit terzijde.

In Het Literatuurhuis word ik met een ouzo en een brede glimlach ontvangen door een oude bekende uit Dordt, die literatuurwetenschap heeft gestudeerd. Er klinkt Griekse muziek. Kavafis, we kennen hem als een Griekse dichter, al is hij maar heel sporadisch in Griekenland geweest en hadden zijn ouders een Brits paspoort. Dat laatste wist ik niet, maar hoorde ik van Mario Molegraaf, die samen met wijlen Hans Warren de poëzie van Kavafis vertaalde. Als laatste verschenen de onvoltooide gedichten, onlangs in de Bordeauxreeks van Liverse. Het is een mooi boek geworden, de zeggingskracht van de gedichten, al golden zij als onvoltooid, is niet minder dan die van Kavafis andere poëzie. Onder het toeziend oog van de grote Alexandrijn, levensgroot geportretteerd op de wand, houdt Mario een gloedvolle lezing. Samen met kunstenares Alexandra Zoï draagt hij gedichten van Kavafis voor. Alexandra doet dat in het Grieks. Het klinkt zo mooi dat ik soms bijna tranen in mijn ogen krijg. Ik bedenk hoeveel Stella van Kavafis werk hield en hoe vaak ze mij zijn gedichten in het Grieks voordroeg. Zij kende vrijwel alles uit het hoofd. Na de pauze krijgt ook Hagar Peeters het woord, die op vermakelijke wijze verhaalt over haar kennismaking met Kavafis, via een handgeschreven gedicht dat zij op haar verjaardag van een leraar Nederlands kreeg.

Na het dankwoord loopt het uitpuilende zaaltje leeg. Het portret van Kavafis wordt weer gewoon een vijftiende eeuwse wand. Ik praat nog even na met Alexandra en Mario, maar ze worden steeds in beslag genomen door mensen die de onvoltooide gedichten willen laten signeren. De auto verschijnt die hen naar Amsterdam zal brengen. Ik neem nog een glaasje wijn, waarna ik mij moet haasten voor de trein. Zodra we het station uitrijden begint een onbeschaafde barbaar op luide toon in zijn mobiel te bulderen. Een opgefokte gek die een erbarmelijk soort Engels uitkraamt. Duidelijk iemand die niet in de eerste klas thuishoort, maar geen mens die er wat van durft te zeggen en in zulke gevallen zie je nooit een conducteur. Het is een korte trein. Geërgerd, ik ben ook geen held, vertrek ik naar de tweede klas. Daar glimlacht een elfachtig meisje lief 'goedenavond' tegen mij. Dat maakt veel goed, maar van Rotterdam kan ik alleen nog maar naar Dordt met een sprinter. Weerzinwekkend lelijke treinen, meer een metro eigenlijk, waarin niet eens een toilet zit. 'Klote NS,' mompel ik onhoorbaar, maar ik heb geen spijt van mijn uitje. Als ik mij in huis had opgesloten, had ik een prachtige avond gemist.

©Kees Klok


donderdag, november 14, 2013

Viespeuken





Op 30 november is er een Naughty Night in de Popcentrale in Dordrecht. 'Erotiek met de nadruk op knipoog,' noteert Marco van Schaardenburg op iDordt. Ik weet niet wat het gaat worden, of liever, ik weet niet of ik daar als weduwnaar op zekere, licht gevorderde leeftijd iets heb te zoeken. Ik moet denken aan de tijd dat ik leraar was. Bij een beetje weer had je klassen vol decolletés die niets te raden overlieten. Als je er naar keek was je een vieze, oude man, als je de inkijk negeerde was je een homo. Een vieze, oude man met een geest van drieëntwintig, dat wringt. Ik heb niets tegen homo's, maar ik ben nu eenmaal niet van de herenliefde. Ik zou wel willen dat iedereen biseksueel was, dan hadden we geen achterlijke homohaters meer, maar dit terzijde.

Ik kan op 30 november deelnemen aan stoute spelletjes en bij de Sint op schoot. Krijg ik van Sint dan een paar leuke erotische speeltjes, of moet ik mijn eigen speelgoed meenemen? Ik ben lang niet meer in een sekswinkel geweest, maar misschien is dit een goede aanleiding om de speelgoedlade in de slaapkamerkast eens te vernieuwen. Ik vind het wel een leuk idee, die Naughty Night, maar die knipoog, die brengt me aan het twijfelen. De volgende stap is dat de Popcentrale collectief in een deuk ligt als ik met mijn benevelde kop de sleutel van de handboeien niet meer kan vinden en iemand op zoek moet naar een ijzerzaag.

Marco schrijft over een gesprek met twee seksueel vrijgevochten vrouwen over de sekswinkels in Dordrecht, maar hij signaleert ook de huidige, verontrustende vertrutting van de moraal. Die wordt gesymboliseerd door voetballers die na de wedstrijd douchen met een onderbroek aan. Je houdt het niet voor mogelijk, maar zulke viespeuken blijken te bestaan. Ik las ook op de Contrabas dat van een tentoonstelling in Den Haag enkele kunstwerken zijn 'verbannen' vanwege de erotische uitstraling. Schrijver A.H.J. Dautzenberg heeft daar een fraaie tirade tegen gehouden. Ik vrees dat er eerstdaags in Dordrecht ook wel een preutse, intolerante moraalgriezel wat zal gaan roepen tegen de Naughty Night. Ik geloof dat ik op 30 november maar eens flink de vieze, oude man ga uithangen. Met een brede glimlach uiteraard.

©Kees Klok


Voor Mary






Ik had die dichter willen zijn met wie je
op je zeventiende naar het zuiden vluchtte

om je te koesteren in het licht van hen
die de Parnassus al hadden bestegen,

de ogen gesloten voor het ultieme offer aan de zee,
voor jonggestorven dochters, de schrale troost van roem

en het meedogenloos verval
dat je genialiteit uiteindelijk verwoestte.

De machteloosheid van medici, nu nog,
wanneer ik huiverend je toekomst herlees.

©Kees Klok

Afbeelding: Reginald Easton (ca. 1851-1893)


maandag, november 11, 2013

Geen helderziende





Tot de derby Sparta - FC Dordrecht (9 november 2013) deed ik niet aan voorspellingen. Voor één keer liet ik mij verleiden. Ik voorspelde een 2-3 overwinning voor Dordrecht. Ik kreeg gelijk. Als historicus kijk ik het liefst naar het verleden. Om dat verleden zelf, vooral, en om iets van het heden te begrijpen. Dat laatste lukt niet altijd bevredigend. Het heden is complex en wordt meer beheerst door grilligheden, dan door wetmatigheid. De grilligheden zouden wellicht afnemen als de elites die ons regeren een diepe en grondige kennis van het verleden hadden, maar ook dan zullen kortzichtigheid, graaizucht, ijdelheid, karakterzwakte, jaloezie en nog zo wat menselijke trekken hun rol blijven spelen.

Ik ben niet altijd dol op het heden en zeker niet op de politieke elite en de bovenbazen van het bankwezen, die er op het ogenblik een behoorlijk potje van maken. Geef mij de late achttiende eeuw maar, mits met een flinke zak geld en een ijzeren gezondheid. Met de trekschuit kwam je vrijwel overal in ons waterlandje en je hoefde er niet voor in en uit te checken. Zo nu en dan vraagt de Nederlandse radio mij om in de studio te komen praten over de toestand in Griekenland. Dan word ik opgehaald door een taxi, die mij keurig afzet op het Mediapark, bij de VIP-ingang van het Videocentrum van de NOS. Na afloop brengt de chauffeur mij weer terug naar huis. Nadat ik mij heb vervoegd bij de balie om een pasje, ga ik via een ingewikkeld stelsel van beveiligde deuren en sluizen naar de radiostudio. Op het Mediapark geloven ze na de moord op Pim Fortuyn dat zoiets zich dagelijks kan herhalen. Dat zegt wat over de geestelijke staat van Nederland, maar dit terzijde.

De radio vraagt mij vanwege mijn deskundigheid als historicus. Ik ben goed op de hoogte van de geschiedenis van het hedendaagse Griekenland (en Cyprus). Daar heb ik voor doorgeleerd. Door die kennis kan ik de situatie in Griekenland deels voor de luisteraars verklaren. Het merkwaardige is alleen dat de meeste journalisten weinig of niet in dat verleden geïnteresseerd lijken. Alsof in hun opleiding het belang van historische kennis nooit aan de orde is gesteld. Ze vragen vooral naar de economie en naar hoe ik denk dat het verder zal gaan. Een vraag naar de toekomst, dan moet je als historicus op je hoede zijn. Je kunt wat verwachtingen te berde brengen, maar voorspellen is altijd een hachelijke zaak. Voor hetzelfde geld was het 3-2 voor Sparta geweest.

Soms ben ik in Thessaloniki. Dan wandel ik veel, wat goed is voor de gemoedsrust. Met uitzondering van vanavond. Ik zag uitzonderlijk veel oproerpolitie bij het hoofdkwartier van het Derde Legerkorps. Kan het leger zichzelf niet meer beschermen?, dacht ik. Wordt er een demonstratie verwacht? Komt er een minister op bezoek of heeft het iets te maken met het naastgelegen gebouw van de ERT, de vijf maanden geleden plots opgeheven publieke omroep, van waaruit ontslagen medewerkers nog steeds 'illegaal' uitzenden? Een paar dagen geleden werden immers de gebouwen van de ERT in Athene diep in de nacht door een politiemacht overvallen en ontruimd. Voert de regering iets griezeligs in haar schild, nu haar parlementaire basis nog dunner is geworden dan hij al was? Ik waag mij niet aan een voorspelling. Eén keer een wedstrijd goed voorspellen maakt je nog geen helderziende. Je moet alleen zo blind als een mol of een minister van de Eurogroep zijn om niet te zien dat Griekenland zich op de rand van iets bevindt dat ik liever niet uitspreek.

©Kees Klok


donderdag, november 07, 2013

Redeloos, radeloos, reddeloos





Vanmiddag is het eerste regenbuitje gevallen sinds ik hier ben. De wind is aan het toenemen, de temperatuur zakt. Een teken dat aan de lange nazomer een einde begint te komen, evenals aan mijn verblijf van twee maanden. De dagen zijn als gebruikelijk razendsnel voorbij gegaan. Jan Eijkelboom, de legendarische stadsdichter van Dordrecht, beweerde altijd dat niet de tijd, maar wij zelf voortrazen. Hoe dan ook, het resultaat is hetzelfde. Je kijkt ergens naar uit, het flitst voorbij en de rest van je leven zit je met de herinneringen. Mits het iets is om je te herinneren. Deze keer zullen de dagen in Athene met een groep oud-leerlingen en oud-collega's een plezierige herinnering blijven.

De straten zijn nog nat als ik over de Lambrakisweg loop, mijn heuvel af naar het centrum van Thessaloniki. Dat maakt de wandeling niet helemaal risicoloos, want bij regen zijn sommige trottoirs spekglad. Onder de vorige burgemeester (die een levenslange gevangenisstraf uitzit op grond van een dubieuze strafzaak wegens fraude) zijn veel trottoirs opnieuw geplaveid. Het ziet er aardig uit, maar aan wandelaars is niet gedacht. Behalve de gladheid als het nat is, zijn onregelmatigheden, treden, randen, richels, slecht of helemaal niet aangegeven, zodat ik al verschillende keren een enkel heb verzwikt en op een ochtend ineens voor de deur van een schoenmaker lag. Van de schrik heb ik mij daar toen stevig geribde zolen laten aanmeten, maar je zou maar tachtig zijn of zwakke botten hebben. Een deel van de trottoirs is trouwens nauwelijks te belopen omdat er auto's op worden geparkeerd. Dan mag je gezellig de straat delen met het verkeer.

Normaal zou ik na zo'n bui de bus nemen, maar er wordt weer algemeen gestaakt. Een automatische reactie van de vakbonden wanneer de bovenbazen van het land op bezoek komen. Hoe algemeen vandaag algemeen is, valt nog te bezien. Ik zie dat de banken waar ik langs kom open zijn, de school om de hoek is vanmorgen gewoon op tijd begonnen en het huisvuil werd opgehaald, maar de buschauffeurs staken mee. Er rijden wel taxi's, maar de zon is alweer gaan schijnen en de straten drogen snel op. Naarmate ik vorder kan ik steeds meer de pas erin zetten en tegen de tijd dat ik bij het militair gerechtshof ben, zijn alle sporen van regen verdwenen.

Sinds Griekenland dankzij zijn corrupte politieke elite en het perfide internationale bankwezen is gedegradeerd tot een Europees protectoraat, wordt de dienst grotendeels uitgemaakt door een buitenlands driemanschap dat de Trojka wordt genoemd. Gezien de onzinnige maatregelen die het drietal eist, kun je de Trojka met recht redeloos noemen. Aan de leiband van deze Trojka loopt de volstrekt radeloze regering van het land, dat in een steeds grotere chaos vervalt, waardoor het reddeloos lijkt.

Ik loop langs het pompeuze hoofdkwartier van het Derde Legerkorps. Vorige week paradeerde het trots langs de president, met tanks, dankzij een gift uit het bedrijfsleven, anders kon de benzine niet worden betaald. De president zegde vervolgens Europa de wacht aan. Het is 1672 in Griekenland. 1672, het Rampjaar in de geschiedenis van Nederland, maar wij hadden admiraal Michiel Adriaenszoon de Ruyter en stadhouder Willem III. Of er in Griekenland ook figuren van een dergelijk kaliber rondlopen, moeten we nog maar afwachten. Voorlopig zullen de Grieken het met de Pavlov-reactie van hun vakbonden moeten doen, waardoor de chaos alleen nog maar toeneemt.

©Kees Klok


maandag, november 04, 2013

Nostalgie





'Als ik je laatste blog lees dan kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat opa nostalgisch wordt,' schreef mijn uitgever onlangs. Mijn uitgever is een beetje mijn knuffelbeer, daarom mag hij dat schrijven. Of het ook zo is? Ik geloof dat ik al vanaf mijn vroegste jaren een lichte neiging naar nostalgie heb. Toen ik op mijn negende van de Vrieseweg verhuisde naar de Cornelis de Wittstraat, verlangde ik soms terug naar de knusse bovenwoning uit mijn kleuterjaren, ook al was het een krot, zeker vergeleken met de ruime kosterswoning waar we in waren getrokken. Je moet het niet overdrijven, maar ik verblijf af en toe graag in het verleden. In dat van mijzelf of in dat van anderen, van de mensheid, met een groot woord. Ik ben niet voor niets historicus geworden. Behalve met een neiging naar nostalgie heeft dat ook met romantiek te maken. Ik heb ook wel iets van de klassieke romanticus in mij: onvrede met het hier en nu, Sturm und Drang. Ik ben niet het type dat met gepluimde helm en kromzwaard in de Griekse onafhankelijkheidsoorlog de Turken te lijf zou gaan, zoals Lord Byron, maar ik begrijp hem wel.

Er zijn vrienden die denken dat ik niets met muziek heb, omdat ik nu eenmaal slecht ben in het onthouden van namen en zeker die van muzikanten. Niets is minder waar. Onlangs sprak ik bij de presentatie van een dichtbundel van Rense Sinkgraven iemand met een bekend gezicht en een bekende stem. De naam kon ik niet thuisbrengen en ik vond het lullig om daar naar te vragen. Even later bleek dat ik met Frank Boeijen had gesproken. Waardeer ik zijn muziek daarom minder? Nee. Muziek roept vaak nostalgische gevoelens bij mij op. Als ik Bob Dylan hoor denk ik niet: 'Wat zingt die man toch beroerd,' maar moet ik denken aan mijn overleden vriend Lupius, aan de reizen die wij maakten, voor ik Stella leerde kennen, aan de zomerse zaterdagmiddagen voor de winkel van Bobby Kinghe in de Hofstraat, het geesteskind van Lupius en dichter Jan van der Geer. Als ik liederen van Hatzidakis hoor, moet ik denken aan de tijd in Minneapolis (tweelingstad van de geboorteplaats van Dylan, St. Paul) toen ik Stella leerde kennen en de Beatles brengen onmiddellijk de Engelse zomers uit mijn jeugd naar boven. Zo kan ik nog wel een poosje doorgaan.

Het is in mijn nostalgische herinneringen wel altijd zomer, maar dat komt omdat de tijd zijn eigen dingen met je geheugen doet. Wat dat betreft is het verhelderend om een dagboek bij te houden en dat een jaar of vijfentwintig later weer eens door te lezen. Je komt mensen tegen van wie je het bestaan volkomen bent vergeten, gênant gedrag heb je verdrongen en je had meningen die soms volkomen tegendraads zijn aan wat je nu denkt. Als ik oud-leerlingen tegenkom die lang geleden bij mij in de klas zaten, spreken we over de goeie, ouwe tijd, over de leuke dingen die ons zijn bijgebleven. Zo blijft het teruggaan in de tijd een prettige zaak, maar er kleven gevaren aan. Wij zijn snel geneigd ons verleden te zonnig te zien en om alle ellende die de mens op deze planeet teweeg heeft gebracht, en nog brengt, te vergeten. Daar kunnen de griezeligste en stompzinnigste dingen uit voortkomen, zoals het opbloeiende nazisme in Griekenland en het populistische gebral van figuren als Wilders of meisje Le Pen, dat op het ogenblik zoveel opgeld doet in Europa.


vrijdag, november 01, 2013

Reislust





Als ik een lijst zou maken van landen waar ik niet (meer) heen wil, zou hij erg lang worden, vrees ik. Allereerst ga ik liever niet naar landen die nog zo barbaars zijn dat ze de doodstraf hebben. Vooral als dat land ook prat gaat op een dubieuze rechtspraak. Bijvoorbeeld de Verenigde Staten. Het is geen principe en je kunt een bezoek aan zo'n land niet altijd vermijden, maar als het even kan reis ik er niet naartoe.

In 1987 bracht ik enige tijd door aan de Universiteit van Minnesota in Minneapolis. In een van de beschaafdste staten van de VS. Geen doodstraf, geen types met revolvers op de heup op straat en voor Amerika behoorlijke sociale voorzieningen. Erg veel muggen, dat wel, maar dat kun je de overheid niet kwalijk nemen. Enge beesten, die zijn ook een reden om ergens weg te blijven. Ik voelde mij er toen wel thuis. De anti-rookhysterie was nog niet in volle omvang losgebarsten, de mensen waren gastvrij en vriendelijk, de hoogleraren van wie ik college had lazen hun stof niet stompzinnig voor van een papiertje.

In die periode bezocht ik ook andere delen van de VS, zoals Nieuw Mexico, waar je wel met een pistool de bus in mocht, maar niet met een blikje bier. Er waren staten bij die de doodstraf kenden. Wij hielden ons niet met criminele activiteiten bezig, slechts met geschiedenis, en hadden weinig te vrezen. Toch gaf de wetenschap dat er talloze onschuldige mensen zijn geëxecuteerd een vaag gevoel van onrust, ook al is de kans dat je zoiets als hooggeschoolde blanke overkomt vele malen kleiner dan wanneer je laagopgeleid, latino of Afro-Amerikaan bent. Ik sluit niet uit dat ik er nog eens heen ga, maar ik acht de kans klein. Het aantal religieuze gekken dat gelooft dat we in de eindtijd zijn beland is snel groeiende, bijna nergens kun je meer ongestoord je pijp roken en je weet maar nooit op welke lijst van wie weet wat voor geheime dienst je staat, nadat de kampioen afluisteren een onschuldige grap op Facebook verkeerd heeft geïnterpreteerd. In de jaren zeventig scheidde een groep nogal behoudende PvdA'ers zich af van die partij. De heren en een enkele dame begonnen voor zichzelf onder de naam DS '70. Een club die in de VS te boek kwam te staan als extreem links. Ik bedoel maar.

Er zijn veel redenen om maar een beperkt aantal landen te willen bereizen. Dat ik in Tunesië nauwelijks over straat kon zonder om de haverklap een winkel in te worden getrokken, waar ik van een agressieve gladjanus iets moest kopen, heeft mij genezen van de Arabische wereld. Evenals het feit dat het daar bijna altijd moord en doodslag is. Rusland is uit den boze vanwege de nieuwe tsaar met zijn kwalijke opvattingen over homoseksuelen, zijn werkkampen waarin hij zangeressen opsluit die een keertje in een kerk een protestliedje zongen en de wetteloze wijze waarop hij Greenpeace aanpakt.

Geweld, godsdienstig fanatisme, enge ziekten, gebrek aan hygiëne, levensgevaarlijke slangen, spinnen en krokodillen, horden bedelaars, groepsverkrachtende Indiërs en eindeloze uren in een vliegtuig. Ik zie de wereld wel op de buis, in musea, op het internet en in reisboeken en geïllustreerde atlassen. Heen en weer naar Griekenland en af en toe een rondje door het nabije Europa is mij eigenlijk wel genoeg.

©Kees Klok

Foto: auteur



vrijdag, oktober 25, 2013

Weer even leraar




Het is warm en benauwd in de MacDonalds op het vliegveld van Athene, maar als je jong bent en niet zoveel te verteren hebt, is het wel de plek voor een betaalbare hap, voor je in het vliegtuig naar Amsterdam stapt. Aan voedselverstrekking tijdens de vlucht schijnt Transavia niet veel te doen. Ik neem straks afscheid van de groep etende jongeren. Ik vlieg met Aegean Air naar een andere bestemming. Ik ben weer even, nu nog heel even, leraar geschiedenis aan het Dordtse Stedelijk Dalton Lyceum. Op reis in Athene met twee collega's en een groep leerlingen uit V6. Vijf zonnige dagen in de herfstvakantie. Iedere avond buiten aan de dis. De goden waren ons welgezind. Er was zelfs een dag die een bezoek aan het strand rechtvaardigde. We namen de tram van het Syntagmaplein naar Glyfada, waar de jongelui en mijn collega's gingen bakken in de zon. Ik dook in een nabije strandtent met een boek de middeleeuwen in. Ik kan strand alleen velen als er kunstgras overheen is gelegd. Vroeger was dat anders, maar dat bewaren we voor later.

Die stranddag was een mooie afwisseling met de geschiedenis, archeologie en filosofie waar we ons mee bezighielden. De bouwgeschiedenis van het Parthenon hield ons iets te lang in haar greep, waardoor we onze afspraak op de agora misten, maar die zijn we vanmorgen alsnog nagekomen. We moesten wel uitkijken dat we niet onder de voet werden gelopen door een kudde moddervette Amerikanen, die net van een cruiseschip was gedreven.

De laatste frieten zijn verslonden, het wordt tijd het luchtruim te kiezen. De groep (drie jongens, tien meisjes en twee leraressen) brengt me naar uitgang dertien, waar mijn airbus wacht. We nemen afscheid. Ik bedank hen voor het fraaie hoedje dat ze mij cadeau hebben gegeven omdat het ding dat ik jarenlang droeg Swiebertje niet zou hebben misstaan. Ik vraag mij af wie van hen weet wie Swiebertje was, maar omdat zij leven in een wereld vol artiesten die ik nog niet zou herkennen als ik er over struikelde, houd ik mijn mond. Een laatste keer zwaaien en ik sta alleen voor de bagagecontrole en de fouillering.

Ik zit te wachten tot ik de benauwde sigaar in mag, waarvan je altijd maar weer moet zien of hij niet iets te vroeg zal terugkeren op de grond. Ik probeer te bedenken wat het hoogtepunt was van dit reisje. Letterlijk de Lykavittos, die de meesten van ons bestegen met de leferique, een soort lift annex kabelbaan. Een paar leerlingen beklommen hem te voet, een prestatie in de felle zon. Onder hen Jenna, die het initiatief nam tot de reis en haar grotendeels organiseerde. Was het het uitstapje naar Delfi, de navel van de wereld? Was het de Akropolis, was het Romeins Athene of het Olympisch Stadion, gerestaureerd voor de eerste moderne spelen van 1896? Misschien de tempel van Hephaistos, of het magnifieke Akropolismuseum, dat wacht op de terugkeer van de Elgin Marbles? Waren het de maaltijden in Plaka, waar we na een beetje vriendelijk onderhandelen voor alleszins redelijke prijzen goed en overvloedig aten bij Zorbas, Palia Taverna Stamatopoulos, Spilea tis Akropolis en Psarras, met levende muziek en een sfeervol verlichte Akropolis op de achtergrond? Of was het de nazit in de aangename bars naast en op steenworp afstand van het hotel, waar we de verjaardagen vierden van Mozhdeh en Rowanne?

Ik vind het moeilijk kiezen. Ik vond de hele reis een hoogtepunt. Het was ook een beetje nostalgisch, met de laatste generatie leerlingen die ik lesgaf voor ik het onderwijs vaarwel zei. Het was fijn op reis te zijn met zo'n leuke groep jonge mensen waarin geen wanklank viel en met wie het gezellig was zonder het dronken wangedrag, de herrie en het gekeet dat ik in het verleden weleens meemaakte. Ik moet het vliegtuig in. Het is voorbij, het leven van alledag staat weer voor de deur.

©Kees Klok

Foto: auteur


woensdag, oktober 23, 2013

Afbraak?





Ik vind het een onprettig gezicht, onheilspellend is misschien te veel gezegd, maar toch, dat lege schoolgebouw aan de Bankastraat. Bij een basisschool horen kindergeluiden, tekeningen op de ramen van de laagste klassen en een paar juffen en meesters in de pauze op het plein, om een oogje in het zeil te houden. Na schooltijd horen de buurtkinderen er te spelen. Het gebouw van de J.W. Boermanschool. Later heette de school anders, maar dat wil ik niet weten. Ik heb ellende genoeg meegemaakt met al die scholenfusies in Dordt, al was dat als docent bij het middelbaar onderwijs. Het gebouw van de J.W. Boermanschool dus, staat er doods en verlaten bij. Dat hoort niet. Ik ben bang dat de gemeente het wil afbreken en er huizen wil bouwen. Zoals gebeurd is met de HTS, aan de overkant, al zijn nog steeds niet alle percelen daar bebouwd. Het stadskantoor wil woningen, woningen, woningen, liefst voor de beter gesitueerde burger. In de krimpgemeente Dordrecht.

Ik vind het redelijk naïef om te geloven dat de beter gesitueerde burgers van Nederland staan te trappelen om in Dordt te komen wonen. Het is in mijn ogen wel de mooiste stad van Nederland, maar dat geldt voor het havenkwartier, andere delen van het historische centrum, maar lang niet alle, en een stukje van de negentiende eeuwse schil. Het stukje waar ik woon. Misschien ook nog voor een paar karakteristieke straten op het Land van Valk en in Nieuw-Krispijn, maar dan heb je het ook wel gehad. Ja, hoor ik iemand roepen, en Dubbeldam dan? Daar zijn een paar mooie laantjes, maar voor de rest verdient Dubbeldam wat mij betreft de tweede prijs voor de saaiste wijk van Dordrecht. Met enige straatlengten voor wint de Hoven, een wijk waar je al van in slaap valt als je er doorheen fietst. Veel Dordrecht kun je zo afbreken en in Eindhoven of een ander onheilsoord weer opbouwen, niemand die het verschil ziet.

Vroeger stond naast de kerk waarachter ik woonde een schoolgebouw. De school die erin zat, voor zeer moeilijk lerende kinderen, noemden wij 'de achterlijke school.' Toen ik zelf bij het onderwijs ging werken dacht ik daar weleens met enige schaamte aan terug, maar kinderen zijn soms meedogenloos. Op een gegeven ogenblik kwam het schoolgebouw leeg te staan. Inmiddels zijn er appartementen verrezen voor de beter gesitueerde burger, maar jarenlang heeft het dienst gedaan als kunstfabriek. Er was een aantal ateliers voor kunstenaars. Ik vond dat een uitstekende bestemming. Ik zou dat voor het gebouw van de Boermanschool ook graag zien, omdat ik er iets mee heb. Ik zat er vanaf de derde tot en met de zesde klas op school. Later was ik er kwekeling en leerde ik van mijn praktijkdocent, de heer Ponsen, de fijne kneepjes van het onderwijzersvak. Daar heb ik zesendertig jaar lang profijt van gehad. Evenals een kleindochter van de heer Ponsen, die later leerling van mij was. Wethouder Piet Sleeking zat gedurende die vier jaren bij mij in de klas. Ik hoop dat hij net zulke prettige herinneringen aan de J.W. Boermanschool heeft als ik, en dat dat misschien een beetje helpt.

©Kees Klok