woensdag, juni 11, 2014

Door Pignon tot Buddingh'




Ik zit waar ik hoor te zitten: op een terras aan de rand van mijn eiland. Voor mij de brede watervlakte die wordt gevormd door het bijeenkomen van de Beneden Merwede, de Noord en de Oude Maas. Het is warm, drukkend zomerweer, er is nauwelijks wind, behalve op de ogenblikken dat ik mijn pijp wil aansteken. Tweede Pinksterdag. Wie van de mensen om mij heen weet nog wat Pinksteren betekent, vraag ik mij af. Er gaan stemmen op om die tweede Pinksterdag maar af te schaffen. Ik ben niet in loondienst, dus het zou mij niet direct raken. Iedereen die niet naar Pinkpop is ligt aan het strand of zit net als ik op een terras. Ik mag zo'n traditie wel. Ik ben als de dood dat we toegroeien naar 'het Aziatisch model,' zoals een of andere econoom waarvan ik de naam niet heb onthouden, voorspelde. Jezelf de pleuris werken voor de heilige baas en de rest van de afbrokkelende democratie op een gegeven ogenblik door het riool spoelen. Ik kies liever voor de heilige geest dan voor een systeem waarin wij ons alleen nog maar als mieren hebben te gedragen.

Het drukste rivierenkruispunt van Europa wordt voornamelijk overgestoken door speedboten in allerlei soorten en maten. Ik gun de mensen hun plezier, maar hoe iemand bevrediging kan putten uit het zo snel mogelijk in een onaanzienlijk bootje over het water scheuren, is mij een raadsel. Dat iemand zich wil voortbewegen op een waterscooter vind ik nog onbegrijpelijker. Ik ben meer het type voor een waterfiets. Een ouderwetse roeiboot, nog mooier. Toen ik een jaar of twintig was, nog onbedorven en onbezonnen, fietste ik op mooie zomerzondagen weleens met enkele vrienden naar de Brabantse Biesbosch. Voorbij de Spieringsluis kon je roeiboten huren. Van die ouderwetse roestbakken, waarin je voor een habbekrats een dagje kon dobberen. Uiteraard ging er een voorraad bier mee. Naarmate die slonk steeg de kans dat iemand van ons, meestal Lupius, op luide toon 'Fiod!' begon te roepen als er een groot jacht met een paar driekwart ruitbroeken voorbij kwam.

Op de kaderand zijn drie kinderen, een jongen en twee meisjes, waarvan de oudste nog geen zes lijkt, in de weer met zelf in elkaar geknutselde nephengels. De twee ouderparen waar ze bijhoren zitten druk te kakelen en letten nergens op. Ik zie er zo dadelijk eentje in het water tuimelen, gegrepen worden door de stroom en dagen later kilometers stroomafwaarts aanspoelen. Wat te doen als dat gebeurt? Ik heb geen zwemdiploma, al geef ik toe dat ik desondanks aardig kan zwemmen. Om niet in gewetensnood te komen verdiep ik mij in Er gebeurde o.a. niets, een bundel zeer korte verhalen van Joubert Pignon. Er ontstaat een nieuwe traditie in de Nederlandse letteren: A.L. Snijders, Lammert Voos, Joubert Pignon..... of is dat schijn? Ook Kees Buddingh' schreef zeer korte verhalen. Hij noemde die 'miniaturen'. Ze zijn voor een deel gebundeld in Bij wijze van spreken, een uitgave van Liverse uit 2004. Toen ik het indertijd las, was ik er niet erg over te spreken, maar misschien is mijn oordeel aan herziening toe. Door Pignon tot Buddingh', wie weet. Ik sla het boek dicht en zie dat de kinderen verdwenen zijn. De ouderparen ook. Dat wordt geen ongewenste watersport vandaag.

©Kees Klok

Foto: auteur



Geen opmerkingen: