zondag, augustus 17, 2014

Brieven aan Stella (5)




Lieve Stella,

Meneer Kostas, de tractorman, is dood. Toen ik vanmiddag het flatgebouw uitkwam zag ik zijn vrouw aan de overkant op het balkon zitten. Ze vertelde dat hij tien dagen geleden is doodgebleven in de bejaardensoos. Zevenenzeventig, maar met die verweerde kop en borstelige wenkbrauwen leek hij min of meer leeftijdsloos. We noemden hem de tractorman omdat hij de kost verdiende met een tractor. Voordat het plantsoen werd aangelegd, stond dat ding na werktijd geparkeerd op het braakliggend terrein, naast de paal van het elektriciteitsbedrijf. Je weet wel, waar de melkboer uit Pyleia, die nog met paard en wagen kwam, altijd de teugels aan vastmaakte. Die melkman verdween al een paar jaar voor jouw overlijden uit beeld. Tot voor een jaar of twee, drie zag je nog weleens zigeuners met kar en paard, maar die rijden tegenwoordig allemaal in een pick up of een ijzeren hond.

Als ik hier kom is er meestal weer iemand weggevallen. Het schoenmakertje dat kanaries fokte. Wij lieten hem altijd onze sloffen maken, voor een prikje, van echt leer en precies op onze voeten gesneden. De oude Dimitriou, de spoorwegman, die steeds over zijn jaren als machinist begon, nadat ik hem eens had verteld dat mijn grootvader ook machinist was geweest. Op de leeftijd van honderddrie, tante Parthena, jouw tweede moeder, die we ooit urenlang gefilmd hebben terwijl ze over haar jeugd vertelde, de vlucht vanuit de Pontos via Rusland naar Griekenland in de Eerste Wereldoorlog, een verhaal waarvan ik een roman zou kunnen maken, als ik romanschrijver was. De weduwnaar uit de Triandafillosstraat, waarover ik in Mijn koffers gepakt schrijf. Vaso's grootvader, een van de popes die ons trouwden en tante Maria uit Kalamaria, de moeder van worstelkampioen Nikos. Nu dus de tractorman en als Takis van hieronder zo blijft vreten en zuipen als hij doet... nu ja, dat weet je nooit. Misschien word ik ook wel honderddrie, maar ik kan evengoed morgen met een benevelde kop van het keukentrapje tuimelen en mijn nek breken.

Ik moet ineens, geen idee waarom, aan Gerrit Komrij denken. Misschien omdat ik net een rijtje doden ben afgegaan. Hij overleed alweer twee jaar geleden. Eind september 2008 sprak ik hem in café Van Wegen in Utrecht, datzelfde café waar een paar jaar daarvoor Chrétien Breukers zijn poëziebloemlezing, 'de dikke Breukers,' presenteerde, en het jaar daarna bij Merz in Dordt. In Utrecht hadden we het over de opening van de tweede winkel van Bobby Kinghe, in 1974 op het Hof, die hij samen met zijn vriend Charles verrichtte. Hij wist zich daar niet veel meer van te herinneren. Wel nog dat ze toen in het voormalige hotel Ponsen logeerden, bij het station. Ik verschilde weleens van mening met Lupius over de romans van Gerrit. Zijn boek Over de bergen vond ik goed, Lupius vond het maar niks. Erg goed vond ik Villa Pouca. Kroniek van een dorp, waarover Lupius zijn oordeel 'wel aardig' luidde. Hetzelfde verschil van opvatting hadden we over De klopgeest en Een zakenlunch in Sintra. Over zijn poëzie hebben wij samen wel vaak, maar Lupius en ik zelden, gesproken. Lupius was meer van het proza, al schreef hij in zijn jonge jaren soms goede gedichten. Over zijn polemisch proza waren we het altijd eens, dat vonden we geweldig. Zijn televisiekritieken in Horen, zien en zwijgen zijn soms wat gedateerd, omdat niet iedereen die hij daarin aanpakt nog bekend is, maar ik herlees ze regelmatig, vaak met tranen van het lachen. Toen jij overleed was je Max Havelaar in het Grieks aan het vertalen. Als het je gegund was geweest die vertaling te voltooien, had ik je misschien wel aangeraden om Villa Pouca te vertalen, een boek dat het in het mentaal nog zeer rurale Griekenland goed zou doen, denk ik.

Ik wilde gisteren nu toch eens weten hoe het met al die beloofde toeristen zit. Je ziet er weleens een paar met een plattegrondje en een camera in het centrum, maar als je bedenkt dat Thessaloniki anderhalf keer groter is dan Amsterdam en bijna zestienhonderd jaar ouder, dan valt dat handjevol bezoekers in het niet vergeleken bij de massa's die zich langs de grachten verdringen. Op Radio 100, de Drechtstad FM van Thessaloniki, werd melding gemaakt van een cruiseschip, de Aida, dat in de haven zou zijn gearriveerd. Ik ga dat bericht eens controlerem, dacht ik, wat meteen een goede aanleiding was voor een wandeling langs de zeeboulevard, richting Ladadika, de havenbuurt, waar je zoveel gezellige restaurants en bars hebt. Toen ik je leerde kennen waren het vooral bordelen, verlopen zeemanskroegen en ruïnes, maar daar is, dat weet je, de bezem door gegaan toen er ineens een zak geld kwam, omdat de stad in 1997 culturele hoofdstad van Europa was. Niet genoeg voor de hele buurt, er zijn nog een paar straatjes met voornamelijk ruïnes, maar het verschil tussen toen en nu is groot.

Inderdaad lag de Aida in de haven en het was ook wel gezellig in Ladadika, maar dat we werden overstroomd door toeristen, dat nou ook weer niet. Ik weet niet hoeveel mensen er op zo'n schip zitten en of ze aan boord eten of ook weleens in een stad die ze bezoeken. Ik denk aan boord, want de restaurants zaten lang niet vol. Dat schip bewijst dat burgemeester Boutaris inderdaad probeert woord te houden, evenals de directe vluchten op Constantinopel, maar de ontwikkeling naar toeristenstad staat nog in de kinderschoenen. Die ontwikkeling wordt trouwens in de wielen gereden door de regering, die de treinverbindingen met het buitenland heeft opgeheven, wat ik nogal onbegrijpelijk vind. Ik herinner mij dat, nog geen tien jaar geleden, met veel bombarie de 'Lijn der vriendschap' tussen Thessaloniki en Constantinopel werd geopend, of met nieuw materiaal heropend, daar wil ik vanaf zijn. Ik hoop dat Thessaloniki nooit overstroomd gaat worden door toeristen zoals Amsterdam, waar ze meer een plaag dan een zegen zijn, maar een beetje meer volk over de vloer is niet alleen gezellig, het levert de zieltogende economie ook nog wat op, zolang het niet allemaal berooide Balkanburen zijn. Gelukkig ligt Thessaloniki ver genoeg van Engeland om geen slachtoffer te worden van het gruwelfenomeen Engelse vrijgezellenavond.

Het is minder warm dan de dagen hiervoor. De grote hitte is even voorbij en komt, als ik de stamgasten in Loxias mag geloven, pas over een kleine week terug. Dan ben ik alweer vertrokken, tot ergens in het najaar. Voor- en najaar blijven, meteorologisch beschouwd de mooiste perioden. Vreemd eigenlijk dat ik Loxias pas kort na jouw overlijden heb ontdekt. Het was Vaso die mij er mee naartoe nam. Kafeneion en boekhandel, trefpunt van studenten, schrijvers, docenten, professoren, musici, beeldende kunstenaars en een enkel warhoofd. Waarom hebben we het niet samen ontdekt? Jij kende zoveel mensen in onderwijs- en kunstkringen, we bezochten zoveel en zo vaak theaters, bioscopen, concertzalen en, inderdaad, cafés, zoals Defacto in de Pavlos Melasstraat, waar tegenwoordig het journaille van TV100 en Radio 100, dus van alternatief RTV-Dordt en iDordt, uithangt, maar op de een of andere, onbegrijpelijk manier glipte Loxias door de mazen van ons net. Dat spijt mij zeer. Jij zou je er, hoewel je minder kroegdier was dan ik, helemaal hebben thuisgevoeld. Als ik in Thessaloniki ben, kom ik er vrijwel dagelijks, zoals in Dordrecht bij Visser. Alleen op andere tijden, want in goed gezelschap in de kroeg hangen kan wel bij Visser, maar niet tot diep in de nacht en het is meer regel dan uitzondering dat een taxi mij rond een uur of twee, half drie aflevert voor de deur. Ik doe hier aan siësta, dat begrijp je, anders houd ik het niet vol.

In gedachten, altijd,

Kees



Foto: auteur

1 opmerking:

riet zei

mooi en interessant groet van riet