vrijdag, september 26, 2014

Brieven aan Stella (17)




Lieve Stella,

De herfst is aangebroken. Toen ik gisteren naar huis fietste, na de bijeenkomst van de Dordtse Dichterskring, bij Josse Kok, was het ijzig koud. Minder dan tien graden, schat ik. De laatste zwaluwen zijn vertrokken. Een veeg teken. We betreden het seizoen voor dat van de dood. Gisteren begon het weer al te veranderen, maar daarvoor hebben we ons gekoesterd in een mooie nazomer. We hielden er krampachtig aan vast, nog even wegkijkend van het onvermijdelijke. Ik houd van de kleurenrijkdom van de herfst, maar al dat sterven in de natuur, daar word ik weemoedig van. Vooral nu de 26e weer nadert, die fatale zondagmorgen, zeven jaar geleden, dat ik je naar het ziekenhuis reed en een paar uur later de verschrikkelijke diagnose volgde. Je werd op een 26e geboren, op een 26e werd de dodelijke ziekte ontdekt en op een 26e ben je overleden. 26 December.... daarna heb ik kerstmis nooit meer met een hoofdletter willen schrijven, al is dat nuchter beschouwd romantische onzin.

Een paar dagen geleden kondigde zich een gedicht aan over de herfst. Op de vorige Dichterskring kregen wij een aantal foto's van het polderland bij Alblasserdam, genomen in verschillende seizoenen, met het verzoek van de fotograaf daar gedichten bij te schrijven. Hij wil er enkele gebruiken voor een kalender. Je weet dat ik niet graag met een thema werk, als het om poëzie gaat. Ik heb er eigenlijk een hekel aan, reden dat ik mij zelden houd aan het thema van de kring en ook bijna nooit reageer op verzoeken om iets over dit of dat te dichten. Gedichten kondigen zich aan als ik een tijd met iets in gedachten rondloop, bewust of onbewust, soms zijn het zelfs reacties op iets wat heel lang geleden indruk op mij heeft gemaakt. Het is ook een reden om categorisch 'nee' te roepen als iemand mij weer naar voren wil schuiven als stadsdichter van Dordrecht. Die positie is officieel nog steeds vacant, maar er wordt weinig haast gemaakt met het invullen door de gemeente. De Dichterskring heeft, zoals ik al eerder schreef, Peter M. van der Linden voorgedragen en vanaf nu beschouwen wij hem als de stadsdichter van Dordrecht. Hebben we de BOGA's (Boven Ons Gestelde Autoriteiten) niet voor nodig, maar dit terzijde. Nu was ik wel bezig met de naderende herfst, bezig met het mentaal rekken van de zomer, waarvan ik eigenlijk nooit afscheid wil nemen, en zodoende kwam dat gedicht er dit keer wel.

Van uitgever Henk Verweerd en zijn vrouw kreeg ik vorige week een verlaat, maar schitterend verjaardagscadeau: jouw bundels, de Nederlandse en de Griekse, in keerdruk in een cassette, op handgeschept papier en handgebonden. Het is werkelijk adembenemend mooi, een cadeau dat mij zeer ontroert. Ik zou het graag aan de Griekse familie laten zien, maar het is te zwaar om in de handbagage mee te nemen en in de ruimbagage, dat riskeer ik niet. De Grieken moeten maar naar Nederland komen. Ik ben nog op zoek naar een ereplaats in de boekenkast, bij de afdeling meest geliefde boeken. Er zal het een en ander moeten worden verplaatst, waardoor ik weer op het feit word gedrukt dat ik mijn boekenbezit hoognodig kritisch moet gaan bekijken, maar boeken wegdoen is mij vrijwel onmogelijk. Er zijn er veel die ik hoogstwaarschijnlijk nooit zal herlezen, maar toch zijn ze in die kasten door alle jaren heen goede vrienden geworden, waarvan ik niet graag afscheid neem.

Henk bracht ook een exemplaar mee van Het Engeland van C. Buddingh', samengesteld door Wim Huijser, ik denk het enige boek met werk van Kees dat ik nog niet had. Ik ken natuurlijk de Engelse fragmenten uit zijn dagboeken, maar het is, om in de terminologie te blijven, 'heel genoeglijk,' om die stukken weer eens te herlezen. Ik krijg er veel zin door om weer eens een reis naar de Britse eilanden te ondernemen. Met de boot naar Harwich en dan binnendoor via zuid en west Engeland naar Wales en de plaatsen uit mijn jeugd in Lancashire en Cheshire. Daarna natuurlijk naar het noorden, de Lakes en Schotland in. Daarvoor zou ik een auto moeten huren. Dat is op zich geen probleem, maar ik wil zo'n reis niet alleen ondernemen. Jij en, voor ik jou leerde kennen, Lupius waren mijn reismaatjes, maar jullie zijn er niet meer. Ik kan wel met een bevriend echtpaar, maar ik wil geen derde wiel aan de wagen zijn. Twee jaar geleden dacht ik aan een wandelvakantie in Dorset, want ik wil graag 'Thomas Hardy country' zelf eens zien. Ik speurde wat rond over het internet en vond een of twee organisaties die wandelvakanties aanboden. De tochten waren best te doen, maar van de accomodaties schrok ik. Ik deel sowieso nooit een kamer met iemand, daarvoor is mijn privacy mij te lief, maar het leek mij ook allemaal vrij primitief. Ik ben het stadium van jeugdherberg of kampeerterrein al heel lang geleden ontgroeid. We kunnen in de vriendenkring nog steeds lachen om de kampeerpartij bij farmer Jones in Llangollen, met die beestjes in het kraanwater, en die geïmpregneerde tent, die zo stonk dat we er uiteindelijk alleen maar het bier in bewaarden en op een kluitje bij elkaar kropen in de andere tent, maar dat nog eens overdoen? Ik moet er niet aan denken.

Zondag had ik een bijzondere ervaring. Herbert en Elly hadden mij en een groot aantal andere vrienden uitgenodigd voor een diner, nog vanwege hun trouwen, anderhalf jaar geleden, vanwege het gereedkomen van de verbouwing van hun huis en omdat Herbert binnenkort vijfenzestig wordt. Dat betekent dat wij al bijna vijftig jaar bevriend zijn. Het was in een hotel bij Amsterdam, een toren van glas en staal. Op de achttiende verdieping. Het was buitengewoon gezellig, de drank vloeide ruimschoots, het eten was lekker en het uitzicht geweldig, maar ik besefte toch dat ik geen mens voor grote hoogte ben. Ik vind de derde verdieping waarop het Schrijfhuis ligt eigenlijk al te hoog, maar goed, daar ben ik min of meer aan gewend, al zou ik het niet in mijn hoofd halen op het balkon op het keukentrapje te gaan staan om de buitenlamp te verwisselen. Achttien hoog.... ik ben maar zover mogelijk weggebleven van de ramen, ook al zijn die zo stevig dat er geen olifant doorheen kan lopen. Toch vreemd dat ik in een vliegtuig probleemloos bij het raam kan zitten. Ik heb het wel niet op vliegen en reis veel liever met trein en boot, maar dat heeft weinig te maken met de hoogte. Meer met alle controles en gedoe op de vliegvelden, waarvan ik de noodzaak wel inzie, maar waaraan ik mij toch steeds erger. Vooral als zo'n simpele geest van de beveiliging weer eens niet begrijpt dat mijn aansteker iets anders van vorm is dan gebruikelijk, omdat het nu eenmaal een pijpaansteker is. 

In de Maarten stond een e-mail die Maarten van Rossem aan Obama had gestuurd met een klacht over de onbeschofte behandeling door immigration officers op Amerikaanse vliegvelden, vooral op JFK-Airport. Toen ik naar Amerika vloog, naar later bleek om jou te ontmoeten, was de angst voor terroristen nog lang niet zo erg als nu, maar ik herinner mij die weinig hartelijke ontvangst op dat vliegveld nog wel. Een onbeschofte dikzak die almaar in een soort telefoonboek zat te bladeren en met de minuut chagrijniger werd dat hij mijn naam niet kon vinden. Uiteindelijk mocht ik door. Het was wel een contrast met de gastvrijheid die wij daarna overal ervoeren. Die bestaat nog, hoor ik van oud-leerlingen die mee hebben gedaan met de uitwisseling met een school in Californië, maar toch hoef ik niet meer naar de VS toe, ik neem de boot naar Engeland wel.

In gedachten, altijd,

Kees

Foto: auteur


Geen opmerkingen: