vrijdag, november 28, 2014

Brief aan Stella




Lieve Stella,

Gisteren was het je naamdag. Ik ben opgegroeid in verlicht protestantse kring. De enige heilige die wij vereerden, tot op zekere leeftijd, was St. Nicolaas. Ook St. Juttemis werd weleens door mijn moeder genoemd. Bij mijn tante Christien, die rooms was, stond een beeld van St. Antonius in de kamer. Die werd aangeroepen als er iets was zoekgeraakt. Meestal hielp dat, al werd het voorwerp in vele gevallen ook wel zonder die heilige teruggevonden. Van naamdagen had ik wel gehoord, maar om je verjaardag te vieren op de dag van de heilige waarnaar ze je hebben vernoemd, vind ik nog steeds een merkwaardige gewoonte. Daar komt in jouw geval nog bij dat je naamdag eigenlijk helemaal je naamdag niet is. Je doopnaam is Stella, niet Styliani. Je had een even grote hekel aan Styliani als ik aan Cees. Je vierde je verjaardag gewoon op 26 juli, maar berustte er in dat allerlei mensen toch op 26 november belden om je te feliciteren met je naamdag. Zoals ik er ook in berust dat een van mijn allerbeste vrienden, die ik dit jaar precies vijftig jaar ken, mij voor mijn verjaardag altijd een kaart stuurt gericht aan Cees Klok. Soms nemen verkeerde aannames of vergissingen de vorm van een natuurwet aan.

Sinds je bent overleden zwijgt de telefoon op 26 november. Gisteren is voorbij gegaan zoals veel bewolkte novemberdagen. De gebruikelijke routine van opstaan, ontbijten, een paar boodschappen en de krant halen, koffie met een pijp of sigaar en dan een paar uur op de werkkamer. Ach, wat heeft het voor zin dingen te schrijven die je toch al weet en die eigenlijk te banaal voor woorden zijn? Het zal je niet verbazen dat ik tegen zonsondergang naar Visser ben gewandeld om daar en comité de wintertijd het hoofd te bieden. Daarna heb ik thuis nog vlijtig aan mijn literair dagboek gewerkt, omdat de wijze waarop Atlético Madrid Olympiakos van het veld tikte mij te veel werd. Ik ben de dag tenslotte geëindigd in bed met Maan Leo. Dat wil zeggen, met haar tweede roman Huwelijkse voorwaarden. Aan je naamdag dacht ik pas vanmorgen, toen ik de tuin in ging om een verse roos te plukken voor bij je foto. De rozen bloeien nog steeds, evenals de geraniums, al is de tuin zelf nu een treurig moeras vol afgevallen bladeren. Ik moet snoeien, maar ik stel het uit tot februari, in de hoop dat de tuinkabouter het dan inmiddels voor mij heeft gedaan.

Jouw naamdag is, evenals de verjaardag van mijn moeder, 25 november, verbonden aan die naargeestige periode die men de donkere dagen voor kerst noemt en aan de laatste weken van jouw ziekte. De weken waarin je je mooiste gedichten schreef en daarin opbloeide, tot die verschrikkelijke ochtend van 26 december, die ik steeds, met wisselend succes, uit mijn gedachten probeer te bannen. Dordrecht in november is daarvoor niet echt de ideale achtergrond, maar Thessaloniki, waar wij ooit voorgoed wilden gaan wonen, inmiddels ook niet meer. In Griekenland gaat de sociale ontreddering van kwaad tot erger. Omdat de crisis almaar voortduurt, is er bij de Nederlandse media, vooral hypegericht, nauwelijks belangstelling meer en dan treedt de natuurwet 'geen nieuws, goed nieuws' in werking. Veel Nederlanders denken daardoor dat het weer de goede kant op gaat in je geboorteland, terwijl er nog steeds een maatschappelijke explosie dreigt. Ik ben geneigd de zaken bij bewolkt weer wat somber te beoordelen. Ik hoop krachtig dat ik ongelijk heb, maar toen ik gisteren op het internet het botte geweld tussen oproerpolitie en studenten in Athene zag, hield ik mijn hart vast.

Ik ben geen misantroop, geen hypochonder en ik heb geen depressieve neigingen. Guus de Landtsheer, voor wie ik nog een geleerd stuk over de Grootste Schrijver Ooit moet fabriceren, dat hij dan publiceert in The Dutch Dickensian, noemde mij ooit 'een calvinistische Bourgondiër.' Treffend, vind ik zelf. We hebben tegenwoordig iedere zondag koopzondag in Dordrecht, maar ik doe op die dag geen boodschappen. Dat heeft niets met religie te maken, maar de zondag is voor mij een dag voor musea, voor het theater, voor rode wijn drinken op een terras of in de kroeg, voor romantisch hand in hand met jou over een zonovergoten Pottenkade lopen. Niet om te winkelen, een bezigheid waaraan ik zo'n bovenmatige hekel heb, dat ik het altijd aan jou overliet om kleding voor mij te kopen. Jij wist precies mijn maat en je kende mijn smaak (geen spijkerbroek, in 's hemelsnaam niet). Ik ben hard aan een paar nieuwe broeken toe en aan een winterjack, maar de gaten vallen nog net niet in de oude, daarom heb ik de gang naar Canossa, het pashokje, weer even uitgesteld.

Dat 'Bourgondiër' trekt mij wel, al is het minder goed voor de lever. In het afgelopen weekeinde heb ik er behoorlijk werk van gemaakt. Dat begon vrijdagavond toen ik borrelde met het plaatselijk journaille. Dat is vaak dolgezellig en je hoort nog eens wat over de achtergronden van ter stede vigerende kwesties. Op zaterdagmiddag was ik uitgenodigd bij een huisconcert bij de ouders van een oud-leerling, inmiddels bevriend historicus, waar ik mij bijzonder heb vermaakt. Niet vaak heb ik zo'n muzikale familie meegemaakt. Bij ons thuis was alleen mijn vader muzikaal. Hij speelde piano, viool en orgel en was tenor in, en dirigent van, verschillende koren. Hij las moeiteloos het notenschrift dat voor mij altijd onbegrijpelijk is gebleven. Als puber leerde ik een paar gitaarakkoorden en speelde daarna enige tijd in een bandje, maar ik bleef vals zingen en het lukte mij nooit om die gitaar helemaal zuiver te stemmen. Ik kon wel aardig trommelen, maar mijn maatje Thijs kon het veel beter, dus op een gegeven ogenblik ben ik het leven maar gaan opschrijven in plaats van er over te zingen. In het gezin van Bart zijn ouders is iedereen getalenteerd, ook de aangetrouwde leden. Het was wel zoeken om het huis te vinden. Het staat in zo'n buitenwijk waar iedere logica in de huisnummering ontbreekt, een deel van de stad waar ik zelden kom en dat eigenlijk zo'n beetje losstaat van het echte Dordrecht. Vroeger was het een moeras en een rimboe van grienden. Op zomerse zondagmiddagen fietsten wij er weleens met een boog omheen.

Na het concert heb ik met Bart en zijn vriendin Claudia gegeten bij De Grote Griek. Het zijn beiden Griekenlandliefhebbers. Bart heeft klassieke geschiedenis gestudeerd, met als bijvak Nieuwgrieks. We konden even ons Grieks oefenen met de bediening. Daarna vertrokken zij naar Amsterdam en ben ik naar de Jazz Sociëteit gefietst, waar de debuut-CD van Savoy Room werd gepresenteerd. Een begaafd jazzcombo, waarin twee oud-leerlingen, Casper en Lotte, meespelen. Muziek van hoog niveau, technisch en qua oorspronkelijkheid. Lotte heeft een wereldstem. Ze kunnen het ver brengen, heel ver. Er waren volop bekenden, waaronder Jeannette, met wie ik ooit in dat zo net genoemde bandje speelde. Het werd een spetterend optreden en het regende rode wijn, maar toen ik collega Peter M. v.d. Linden op een gegeven ogenblik in drievoud binnen zag komen, greep de calvinist in en bedacht ik dat het tijd voor thuis was.

Op zondag ben ik een uurtje in ons heerlijke bad gaan liggen. Daarna heb ik gelezen tot het weer tijd voor Visser was. 's Avonds woonde ik in Theater 450 (van Marieke van Leeuwen) de voorstelling Frederic & de katoenvelden bij van Daan Hofman en zijn begeleidingsband. Ook erg goed en soms ontroerend. Bij Mijn moeder is mijn naam vergeten, een lied op het beroemde gedicht van Neeltje Maria Min, moest ik denken aan de middag dat jij met je gedichten optrad bij Marieke. Toen had ze het theater nog in haar huis op Dordwijk. Wat een mooie najaarsmiddag was dat en wat deed je het goed!

In gedachten, altijd,

Kees

Dordrecht, 27 november 2014

Foto: auteur


dinsdag, november 25, 2014

Citeren




Twee weken geleden vroeg iemand mij of ik een paar dichtregels van mijzelf kon citeren. Niet eentje. Ik schrijf die gedichten niet voor niets op. Waarom zou ik mijn eigen werk uit het hoofd moeten kennen? Ik weet wel, sommige poetry slammers dragen hun werk voor uit het hoofd. Knap, zoals ik het ook van acteurs knap vindt dat ze hele lappen tekst uit het hoofd kennen. Ik ben geen poetry slammer en geen acteur. Ik lees mijn werk voor uit mijn boeken. Het kennen van een citaat is uiteraard geen criterium voor de kwaliteit van het gedicht of de dichter. De Dordtse cultuurwethouder Piet Sleeking noemde in een uitzending van Via Cultura het feit dat iedere Dordtenaar wel een regel van de eerste stadsdichter, Jan Eijkelboom, kan citeren. Dank je de koekoek, je komt ze op vrijwel alle vuilniswagens tegen en op andere gemeentelijke vehikels. Een heel bekende ligt gebeiteld in steen op het Bolwerk.

Piet is er niet voor om nu een nieuwe stadsdichter te benoemen. Hij ziet niemand in de stad die daar voldoende status voor heeft. Hij wil niet iemand benoemen die af en toe een gedichtje schrijft, deelde hij mede, en daar heeft hij natuurlijk groot gelijk in. Je moet geen amateuristische prutser als stadsdichter willen. Piet wil wachten, zei hij op de radio, totdat iemand zich aandient, zoals ook Jan Eijkelboom zich ooit aandiende. Nu heeft Jan Eijkelboom zich nooit aangediend, hij kreeg het stadsdichterschap in de eerste plaats als aanvullende oudedagsvoorziening. Dat hij zich uitstekend van zijn taak heeft gekweten, daar zijn we terecht heel blij mee, we hebben met hem geboft zo te zeggen, maar zijn benoeming was niet allereerst uit gemeentelijke liefde voor de poëzie.

Het aardige is dat de gemeente voor de benoeming van een stadsdichter eigenlijk helemaal niet nodig is. Daar zijn voorbeelden van te vinden in andere steden in Nederland en Vlaanderen. Achter de schermen wordt hard gewerkt om het stadsdichterschap van de stadsdichter die zich inmiddels heeft aangediend, zij het niet op het stadskantoor, in een duurzame vorm te gieten. Die dichter is Peter M. van der Linden, die inmiddels zijn sporen heeft verdiend op vele podia in Nederland en door de publicatie van twee voortreffelijke dichtbundels. Voor de goede orde: niet zomaar op eigen houtje, maar bij officieel erkende uitgeverijen. Peter is bovendien een ijverig organisator van poëzie-evenementen in de stad. De eerstvolgende (Staalkaart der Dordtse Poëzie) op 21 december in Merz.

Een wethouder heeft het druk, dat weet ik, maar ik wil Piet Sleeking toch graag een aantal namen aanraden van Dordtse dichters die ik ken en die eveneens één of meerdere bundels hebben uitgegeven bij officiële uitgeverijen. Misschien heeft hij af en toe een gaatje om iets van hen te lezen. Dat zijn de volgende:

Josse Kok (wiens debuutbundel werd genomineerd voor de C. Buddingh' Prijs en die dit jaar derde werd bij het NK-poetry slam), Peter M. van der Linden (ooit tweede bij het NK-poetry slam), Marieke van Leeuwen (voormalig stadsdichter), Pieter Breman, Jan van der Geer, Jehanne Hulsman, Wim Jilleba en ikzelf.

Van Jacoline de Heer is nog geen bundel verschenen, maar drie keer hoog eindigen bij de Turingprijs is veelbelovend, dus die bundel komt er wel. Het is in ieder geval een rijtje namen van mensen die niet zo af en toe maar een gedichtje schrijven.



zaterdag, november 22, 2014

Cafe Aman Amerika




Mijn CD- speler moet worden schoongemaakt. Daartoe moet ik hem uit de stereotoren in het wandmeubel halen en een kluwen kabels ontwarren. Ik ben al anderhalf jaar bezig daar moed voor te vergaren. Ondertussen draai ik cassettebandjes. Die speler doet het nog goed, al stamt hij eveneens uit 1989. Toen kocht Stella de apparatuur via een bedrijf dat van alles tegen aantrekkelijke prijzen leverde aan diplomaten. Ze was net overgeplaatst naar het Griekse consulaat in Düsseldorf. Daar wandelden wij vaak in grijze winterweekeinden langs de Rijn van de Kennedydamm naar de Altstadt en vice versa.

Op zondagavond nam ik de trein terug naar Dordrecht, waarna zij de daarop volgende vrijdagavond met haar belastingvrije Golf GD kwam aanrijden. Dat duurde zes jaar. Toen wilde Athene haar overplaatsen naar Australië, wat het begin was van haar carrière als literair vertaalster. Tot haar overlijden, halverwege het verhaal van Saïda en Adinda in Max Havelaar.

Ik zet een bandje op van Cafe Aman Amerika, Griekse Canadezen of Canadese Grieken, die een mengelmoes van Griekse en andere Levantijnse muziek spelen. Veel nummers lijken op klezmer. Ook dat waarmee het bandje begint. Als ik een moeilijk ogenblik heb, ga ik klezmer beluisteren of iets van Cafe Aman Amerika. Soms doe ik dan zomaar ineens een dansje door de kamer. 

©Kees Klok


vrijdag, november 21, 2014

Brieven aan Stella




Lieve Stella,

Voor de feestdagen maakte je altijd Grieks gebak: kourabiédes, skaltzounákia, bourekákia, tsouréki of baklavá. Het meeste was mij te zoet, maar dan hield je er een paar apart zonder poedersuiker of met een minimum aan honing. Ik genoot van de geuren in huis en van het plezier waarmee je aan het bakken was. Om de twee weken bakte je een paar broden. Ook dat rook heerlijk. Het brood van de bakker vonden we te watterig, het fabrieksbrood van de supermarkt gebruikten we alleen in de winter, als vogelvoer. Toen je ziek werd nam ik het broodbakken van je over. Ik doe het nog steeds. In Griekenland heb ik een maand lang brood gehaald bij O Kokkinos Fournos, omdat ik te lui was het zelf te maken, maar weer in Dordt heb ik onmiddellijk de nieuwe oven ingewijd. Nu geurt het weer in huis. Het is nog wat vroeg voor de feestdagen, maar ik ben zoetigheid aan het maken voor de familiedag, aanstaande zondag bij Karin en Hugo in Utrecht. Ik had eerst gedacht aan iets Grieks, maar dat is mij toch te ingewikkeld. Ik ontdekte in de kast een kookboek met bakrecepten. Geen idee dat we dat hadden en evenmin een idee hoe we eraan zijn gekomen. Heb jij het ooit gekocht? Of ik zelf? Hebben we het misschien cadeau gehad van iemand?

Hoe dan ook, ik vond er een recept in voor gemberkoekjes. Ik ben nogal een liefhebber van gember. Ik heb na het ontbijt eerst het deeg gemaakt en terwijl dat in de koelkast rustte, ben ik in bad gaan liggen. Een lavendelbad. Daar had ik zin in. Zonder jou was dat bad er waarschijnlijk nooit gekomen en had ik nog onder die redelijk primitieve douche in het washok gestaan. Jij kwam op het idee om van mijn donkere kamer (die ik niet meer gebruikte, waardoor hij was gedegradeerd tot rommelhok) een badkamer met ligbad te maken. Jij zat nog in Düsseldorf, waar je zo'n bad had. We genoten daar zeer van. Van jou heb ik ook de gewoonte overgenomen om badolie te gebruiken. Ik herinner mij nog de verbouwing. Vooral de rommel. In de weekeinden waren we in Düsseldorf, maar door de week moest ik in Dordt zijn. Soms moest ik over de zakken cement springen om mijn bed te bereiken. Jaren later kwam er nog stof uit de boeken, ondanks dat alles was afgedekt. De laatste lading koekjes staat inmiddels in de oven. Er is een afternoon tea, zondag, waaraan iedereen iets bijdraagt. Ik had natuurlijk langs de bakker kunnen gaan, maar dit is wel zo leuk.

Wat minder leuk is, is het besluit van de Dordtse gemeenteraad om geen stadsdichter meer te benoemen. Nu hebben we zelf al uitgemaakt dat Peter M. van der Linden onze nieuwe stadsdichter is en misschien moeten we maar een stichting oprichten om hem een steuntje in de rug te geven. Lekker los van de gemeente. Die mag dan om een gedicht vragen, als ze daaraan behoefte voelt, ze mag het ook laten. Ik heb die functie gelukkig nooit geambieerd. Ik begon mij zelfs te ergeren aan het voortdurend zeuren van sommige mensen, journalist Hans Berrevoets voorop, dat ik stadsdichter moest worden. Ongetwijfeld goed bedoeld, maar ik werk niet graag in opdracht. Jan Eijk en Marieke van Leeuwen hebben het prima gedaan, wat de stad veel publicitaire goodwill heeft opgeleverd, maar die valt moeilijk in geld uit te drukken. Nu is Dordt in cultuurland flink voor aap gezet, maar ik heb niet de indruk dat veel Dordtenaren daar wakker van zullen liggen. En we hebben dus Peter om het vaandel hoog te houden, of de bittere pil te verzachten, zo je wil.

Ik waardeer het overigens wel van Groen Links dat het heeft geprobeerd het stadsdichterschap-oude-stijl te redden. Oud-leerling Ahmet Karapinar heeft zelfs nog een gedicht van mij voorgelezen in de raad, om oud-klasgenoot Piet Sleeking, de wethouder van cultuur, over de streep te trekken. Ik vond dat wel leuk, maar het mocht niet baten. Ach, het past allemaal naadloos in de Dordtse traditie die bepaalt dat literatuur de Assepoester van de kunsten is. Dat de letteren er in feite weinig toe doen. Het is een mentaliteit. Henk Verweerd vertelde mij dat de cahiers van het Buddingh' Genootschap, die hij een tijdje heeft uitgegeven, juist in Dordrecht niet of nauwelijks werden verkocht. Dat belooft weinig goeds voor de Buddingh'-biografie die in het voorjaar zal verschijnen. Daar heeft de gemeente wel geld voor beschikbaar gesteld, wat valt te waarderen. Misschien wel als goedmaker voor dat miezerige parkeerpleintje dat naar C. Buddingh' is vernoemd.

Ik heb ook weer gedoe met de Griekse fiscus, of liever, de Griekse fiscus met mij. Ik kreeg een brief van de Nederlandse belastingdienst, dat ik geen reductie krijg wegens het in Griekenland betaalde, omdat Nederland als enige belasting mag heffen over het nabestaandenpensioentje. Ik heb het belastingverdrag eens goed bestudeerd. Er is maar één conclusie: de Nederlandse inspecteur heeft gelijk. Ik heb nu de accountant in Thessaloniki opdracht gegeven om het bedrag dat ik in juli heb moeten betalen terug te vorderen. Ik vraag mij trouwens af waarom die man zelf niet wist dat de Griekse fiscus geen enkel recht op mijn centen heeft. Ik ben toch niet zijn enige buitenlandse klant? Nu ja, misschien wel de enige Nederlander. Hoe dan ook, ik haat dat gedoe om geld, maar ik wil wel mijn recht. Als ik dat niet krijg, span ik een rechtszaak aan en je begrijpt dat er in het vervolg geen cent meer aan de Griekse staat wordt betaald.

Afgelopen weekeinde was ik voor het eerst van mijn leven in Groede, in Zeeuws-Vlaanderen. Een mooi plaatsje. Een plein en een straat of vier vijf, waarin allerlei kunstzinnige en aanverwante zaken. Een soort Bergen in het klein. Ik was er met Henk Verweerd en zijn vrouw, alsmede kunstbroeder Jan van der Geer, voor de presentatie van de debuutbundel (Bots) van Dinie Sophie Finkelman, in de Bordeauxreeks. We logeerden in herberg De Natte Pij, een bijzonder etablissement, want het is ook een museum. Ontbijten met een fraai beeldje op tafel, dat heeft wel iets. De inrichting van de kamer was een kruising tussen kunst en nostalgie. Er stond een keurige tafel om aan te schrijven, wat niet overal het geval is. Jij zou het er beslist naar je zin hebben gehad, ook vanwege de mooie, brandschone badkamer.

De koekjes moeten uit de oven. Ze ruiken goed, maar niet zo heerlijk als jouw skaltzounákia!

In gedachten, altijd,

Kees

Dordrecht, 14 november 2014

Foto: auteur


maandag, november 17, 2014

Treurzang




Omdat mijn stamcafé op maandagen gesloten is, zoek ik op die dagen tegen borreltijd elders een heenkomen. Dan hier, dan daar. Hoewel het horeca-aanbod in het Dordtse centrum op maandag wat beperkt is, kom ik zo nog eens ergens. Niet overal. Ik ben wel zo straatwijs dat ik bepaalde etablissementen mijd. Vandaag drink ik mijn borrel in een fraai café dat deels is ondergebracht in een gildehuis uit de zestiende eeuw. Er is een leestafel waaraan ik de krant lees. Negentig arrestaties bij de intocht van Sint Nicolaas in Gouda. Hoe ziekelijk fanatiek ben je als je tussen kleuters gaat demonstreren? Er is een aardig meisje dat bedient, maar als ze met een glimlach de oude jenever brengt, is het kelkje maar tot de helft gevuld. Een dergelijke schraalheid is niet meer voorgekomen sinds mijn overgrootvader, een legendarische vrek, in 1946 zijn café op de Nieuwbrug voorgoed sloot.

Ik reken af en loop de troosteloze novemberavond in. Dordrecht tegen sluitingstijd: een stad aan het uitsterven. De wintertijd ervaar ik als een aanslag op mijn welzijn. Avonden die zo vroeg invallen, ik zal er nooit aan wennen. Op de hoek van de Sarisgang en de Visstraat zit een jonge vrouw fluit te spelen. Het klinkt welluidend, maar waarom op deze namiddag, op deze godverlaten tijd? Ik moet denken aan een even donkere avond in februari, toen het lied van een straatmuzikant mij bijna tot tranen toe roerde. Dat was in Thessaloniki, niet zo lang na het overlijden van Stella. Thessaloniki is een stad waar het iedere dag bruist, welk jaargetijde het ook is.

Naarmate ik mij van haar verwijder, sterft de muziek weg. Ik wil de Johan de Wittbrug over, maar drie vetzuchtige dames, die herinneren aan ons koloniaal verleden, versperren breeduit waggelend het voetpad. Ik neem de Vest en keer via de Vriesebrug huiswaarts. Hier geen teken van leven. Beide kiosken stijf dicht, er valt geen visje of pita te bemachtigen. Op het Vrieseplein gaapt het ontmoedigende gat waar zich ooit restaurant Le Miroir en fietsenwinkel Bellaart bevonden. Daarna passeer ik de plek waar mijn geboortehuis stond. In de jaren tachtig wegens bouwvalligheid gesloopt. Voorbij de Singel kom ik tot mijn voordeur niemand meer tegen. Dordrecht, maandagavond, achttien uur. Het zou de aanhef van een treurzang kunnen zijn.

©Kees Klok

Foto: auteur



vrijdag, november 14, 2014

Brieven aan Stella




Lieve Stella,

Als wij na een zomervakantie terugkwamen in Nederland, klaagde je meestal over de wind, de kou en vooral het vocht. We leven niet voor niets in een moeras dat westelijk Nederland in feite is. Met een zekere afkeer keek je naar de groen uitgeslagen stoeptegels. Inderdaad, van het vocht. Daarna was je alweer snel gewend, al was je blij als we de sombere wintermaanden even onderbraken om met kerst de Griekse zon te zien. Dit keer was het anders: ik kwam vanuit een winderig, kil en nat Thessaloniki terug in een nazomerend Dordrecht. Het trottoir is nog steeds groen uitgeslagen, maar het was aangenaam zacht toen ik uit de taxi stapte. Ik heb zo snel mogelijk een paar noodzakelijke dingen uitgepakt, zoals de kaas, die in de koelkast moest, en de overhemden, die aan de hanger moesten ontkreuken. Daarna ben ik op de fiets gesprongen en naar Merz gesneld om de wedstrijd Ajax - FC Dordrecht te zien. Ik hoopte op een stunt, maar net toen ik binnenkwam viel het eerste Amsterdamse doelpunt.

'De negentiende eeuw is mijn eeuw,' zei je weleens, als we naar een kostuumdrama van de BBC keken. Ik was het wel met je eens, maar eigenlijk voel ik nog meer voor de tweede helft van de achttiende eeuw. De tijd waarin zowel het Rationalisme als de Romantiek opkwamen. Wij noemden onszelf aanhangers van de Verlichting, maar waren in ons hart evengoed bewonderaars van de Romantiek. Jij, bijvoorbeeld, met je voorliefde voor de schilderijen van Constable en vooral Turner. Ik loop nog altijd wel een beetje warm voor een dosis Sturm und Drang, maar de rationalist in mij roept dan al snel dat ik niet moet overdrijven.

Het gaat niet goed met FC Dordrecht, we staan onderaan in de Eredivisie en die wedstrijd tegen Ajax werd verloren met 4-0. De rationalist in mij zegt dat het een wonder zou zijn als de club met zijn minibudgetje zich zou handhaven op het hoogste niveau. De romanticus zegt dat het gewoon gaat lukken, omdat dit team zich met inzet en enthousiasme boven zichzelf gaat uittillen en daardoor op de voetbalparnassus blijft. Ik verklaar mijzelf voor gek en ik vind mijzelf volkomen normaal. Wat zou ik graag over dit soort dingen met je filosoferen tijdens die heerlijke minuten samen in bed, vlak voor het inslapen. Dat is vaak het ogenblik van de dag dat de leegte die je hebt achtergelaten heel schrijnend is.

Ik ben deze week voor het eerst sinds een tijd weer gaan schaken bij De Willige Dame. Binnen een uur had ik mijn tegenstander van het bord gespeeld. Ik speelde scherp en aanvallend. Met succes, zoals het aanvallende spel van FC Dordrecht uiteindelijk ook weer succes zal opleveren, net als vorig jaar. De scherpte moet er alleen nog iets meer inkomen. Ik speelde niet tegen een van de toppers in de competitie, maar ook niet tegen een van de minsten. Ik zie het als een gunstig voorteken voor de komende wedstrijd van Dordt tegen FC Twente. De rationalist in mij zegt dat het geloof in voortekenen onzin en flauwekul is, de romanticus probeert zich er toch aan vast te klampen. Een beetje mal ben ik wel. Ik stap altijd links in en uit bed, dan slaap je beter en donder je er niet uit tijdens een wilde droom, en je ziet mij niet snel onder een ladder doorlopen. Rudimenten van de prehistorische geest van de mens. Uit de tijd dat we geloofden dat natuurrampen en enge ziekten werden veroorzaakt door wezens machtiger en mysterieuzer dan onszelf. Geloof, bijgeloof, het irrationele in ons, het kan leiden tot moord en doodslag, of tot vaag gezever.

Pas las ik ergens een artikel over mensen die geloven dat de elfen en tovenaars uit de boeken van Tolkien werkelijk bestaan, ergens in een Midden-Aarde. Ze geloven geestelijk contact met hen te hebben. Onder de aanhangers zouden nogal wat intellectuelen zitten. Ik vind De hobbit en In de ban van de ring fascinerende, epische vertellingen, die ik min of meer uit mijn hoofd ken, zo vaak heb ik ze herlezen, maar ze hebben geen groter werkelijkheidsgehalte dan de verhalen van Karl May. Die las ik ook graag. Vooral de boeken die op de Balkan en in het Nabije Oosten spelen. Hij heeft er nooit een stap gezet, maar hij beschrijft de wijze waarop Koerdische verzetsstrijders een Turkse troepenmacht in de val laten lopen alsof hij in de streek is geboren. We hebben het dan trouwens over achttienhonderdzoveel. Die confrontatie loopt voor beide partijen met een sisser af, dankzij de onverschrokken Kara-ben-Nemsi en zijn rechterhand, het opgewonden standje hatzi Halef met zijn zweep van nijlpaardenleer. Door Koerdistan heet het boek waarin dat verhaal staat. Ik heb er een ongedateerde uitgave van, geërfd van mijn vader, door het Hollandsch Uitgeversfonds Amsterdam. Hoe oud, weet ik niet, maar in ieder geval in die heerlijke spelling van voor 1948. Ik heb drie van de vijf delen uit die serie. Door het land der Skipetaren en De Shoet ontbreken. Misschien zie ik die nog eens liggen op de Dordtse boekenmarkt. Aan de ene kant moet ik nu werkelijk eens enige ordening aanbrengen in ons uit de hand lopende boekenbezit, hoe pijnlijk het ook zal worden om een deel de deur uit te doen, aan de andere kant zou ik zo'n serie wel graag compleet willen hebben.

Zojuist heb ik weer een verse roos bij je foto in de woonkamer gezet. Door het zachte weer zijn de rozen opnieuw gaan bloeien. Je staat nog steeds op het antieke kastje dat ik van tante Christien heb geërfd. Ook een vrouw die van grote, ik mag wel zeggen vormende betekenis voor mij is geweest, net als jij. Ze was een derde oma voor mij, of misschien wel mijn 'echte' oma. Mijn grootmoeder in Rotterdam overleed al toen ik drie of vier was, mijn Dordtse oma toen ik tien was, maar daarvoor was zij al een paar jaar nauwelijks aanspreekbaar na enkele hersenbloedingen. Bij tante Christien kwam ik bijna dagelijks over de vloer. Door haar verhalen (en vertellen kon ze!) raakte ik al vroeg in de ban van geschiedenis. Dat gecombineerd met de leeslust die ik van mijn vader heb, is van grote betekenis geweest. Net als jij is zij te vroeg uit mijn leven weggerukt. Ik was dertien toen ze overleed. Wat mij nog steeds pijn doet, en wat ik ook nog steeds niet begrijp, is dat ik van mijn moeder, haar executeur-testamentair, niet naar de begrafenis mocht. Ik zat in de tweede op Mulo-Groenedijk en wist het tijdstip. Ik vroeg de leraar, geen idee meer wie dat toen was, of ik naar het toilet mocht, heb mijn jas aangetrokken, ben door de achterdeur het gebouw uitgelopen en naar het kerkhof gefietst. Toen de rouwstoet aankwam stond ik die op te wachten bij de aula. Het was net zo'n mistige, koude novemberdag als nu. De herfst, het voorstadium van de dood, heeft eergisteren het zachte weer verdreven. Mijn ouders hebben er nooit iets van gezegd. Ik denk dat ze het wel begrepen.

In gedachten, altijd,

Kees

Dordrecht, 5 november 2014

Foto: auteur


donderdag, november 13, 2014

Iedereen stadsdichter




Dordrecht benoemt geen nieuwe stadsdichter. Dat meldt De Dordtenaar. De gemeenteraad wil er niet aan. In het debat kwam Groen Links-raadslid Ahmet Karapinar tegenover cultuurwethouder Piet Sleeking te staan. Mijn oud-leerling tegenover mijn oud-klasgenoot. Ik zie dat als een aardige bijkomstigheid. Ik heb het stadsdichterschap nooit geambieerd, maar ik waardeer het dat mijn naam in het raadsdebat werd genoemd. Ik denk dat het Dordtse publiek nu massaal mijn boeken gaat kopen.

Dordrecht had ooit een voorbeeldfunctie toen het fenomeen stadsdichter populair werd. Het was weliswaar niet de eerste stad die een stadsdichter benoemde, dat was Venlo met Emma Crebolder, maar na de benoeming van Jan Eijkelboom nam het fenomeen een grote vlucht. Nu hebben we in Nederland en Vlaanderen een overvloed aan stads-, dorps-, wijk- en clubdichters. Behalve in Dordrecht dus. Dat de stad zich daardoor een beetje belachelijk maakt (ook omdat van de kosten nog geen kruidenier wakker zal liggen) zal de meeste Dordtenaren worst zijn. Wat dat betreft kun je het raadsbesluit een toonbeeld van democratie noemen.

Toen Jan Eijkelboom tot stadsdichter voor het leven werd benoemd, was dat meer om deze landelijk (terecht) hogelijk gewaardeerde woordkunstenaar in zijn oude dag financieel te ondersteunen, dan vanuit bekommernis om de poëzie. Vandaar het ruimhartige bedrag van 11.000 euro per jaar. Dat Jan zich buitengewoon goed van zijn taak kweet, leverde de gemeente een veelvoud van dat bedrag aan positieve publiciteit op. Tel uit je winst. Zijn opvolgster, Marieke van Leeuwen, benoemd voor vier jaar, in plaats van voor het leven, moest het met 5000 euro doen. Ook zij heeft het als stadsdichter uitstekend gedaan. Tel uit je nog grotere winst. Op haar afscheidsavond was geen enkele vertegenwoordiger van de gemeente aanwezig. Dat tekent de belangstelling. Dan moet je je als dichter afvragen of je je tijd en creativiteit wel moet besteden aan een gemeenschap die het zo evident niets kan schelen.

Nu worden dichters ter stede aangemoedigd zich te melden met een vers wanneer zich een bijzondere gelegenheid voordoet. Iedereen stadsdichter dus. Wie weet wat er uit voortkomt, maar ik heb wel iets anders te doen dan paarlen voor de Dordtse zwijnen te gooien. Ik drink graag een borrel met mijn oude schoolmaatje Piet, maar hij moet mij vooral niet vragen om een 'gediggie' voor de koning te schrijven.


dinsdag, november 11, 2014

Vriesehaven




Vanaf de Sint Jorisbrug maak ik een foto van de Vriesehaven. Die heet officieel Spuihaven, vertelde collega dichter Pieter Breman mij onlangs. Ongetwijfeld heeft hij gelijk, hij heeft bijna zijn hele werkende leven op het Stadsarchief doorgebracht en kan het dus weten. Ik ben op honderdvijftig meter van de Vriesebrug geboren. Wij buurtbewoners (en oud-buurtbewoners) noemen het stuk singel tussen de Johan de Wittbrug en de Riedijkshaven Vriesehaven. Daar moet de gemeente maar aan wennen. Zoals ze er ook aan zal moeten wennen dat de ridicule naam Erfgoedcentrum Diep er bij mij niet in wil. Dat is gewoon het Stadsarchief.

In de Vriesehaven dreef ooit een vis. Die was daarin gedeponeerd door mijn medestudent Han van Gorkom, toen een bekend voetballer bij Fluks. Wij deden als kwekelingen in 1972 enige tijd praktijkervaring op op School Vest, het gebouw dat tussen de bomen schemert, achter het veel later opgetrokken prieeltje. Ons werd op het hart gedrukt de leerlingen met tastbare voorbeelden te onderwijzen. Han zou met die vis een biologieles geven. 's Morgens kocht hij de vis, ik mag doodvallen als dat niet bij Fijneman in de Vriesestraat was, die een prachtige wandplaat met de meest fantastische vissen in zijn zaak had hangen. Bij hem waren het nog visschen. De les was pas 's middags, de vis werd zolang, in een krant gewikkeld, op een kast gelegd.

In de loop van de ochtend brak de zon door. Die scheen gedurende de middagpauze, van twaalf tot half twee, gemoedelijk in het lokaal, terwijl de leerlingen en onderwijzers thuis of op het schoolplein hun boterhammetje aten. Er begon zich een penetrante vislucht door het gebouw te verbreiden. Het duurde even voor de bron was gelokaliseerd. Ik zie Han nog met toegeknepen neus de vis van de kast pakken, waarna hij rechtstreeks terugging in zijn element. Het gebouw moest geruime tijd worden gelucht voor het weer gebruiksklaar was. Het doel van de les was bereikt. De leerlingen hadden geleerd dat dode vissen niet alleen ongehoord kunnen stinken, maar ook blijven drijven. Ik staar een poosje naar het water, maar het is te troebel om te zien of de Vriesehaven nog steeds visrijk is. Schilderachtig is hij nog wel, ook al is School Vest inmiddels van de Vest verbannen.

©Kees Klok

Foto: auteur



vrijdag, november 07, 2014

Gekapt




De kastanjebomen op het Groothoofd zijn gekapt, schrijft de krant. Ze zouden ziek zijn en ten dode opgeschreven. Ik moet dat maar aannemen, ik weet te weinig van boomziekten af om het te controleren. Een Groothoofd zonder kastanjes, ik kan het mij niet voorstellen. Kastanjes kunnen wel duizend jaar oud worden. Hoe oud deze gemiddeld waren, weet ik niet, maar zes van de zeven moeten er voor mijn geboorte al hebben gestaan. Misschien stonden zij er ook al toen Jongkind zijn schilderij Groothoofd bij maanlicht maakte.

Een boomloos Groothoofd is onbestaanbaar. Daarom gaat de gemeente nieuwe bomen planten. Iepen. Ook respectabele bomen, maar ze worden maar driehonderd jaar. Ze zijn gevoelig voor de iepziekte. Die is buitengewoon besmettelijk en dodelijk. Je moet een iep twee keer per jaar op de ziekte controleren. Gaat de gemeente dat doen? Als het goed is wel, maar ik hoor het woord bezuinigen en kosten alweer zoemen. Ik ben er niet gerust op.

Op zwoele, sfeervol verlichte zomeravonden waan je je op het Groothoofd in klein Parijs. Op sombere winterzondagmiddagen, met geen pest te doen in de stad, bewaakten de kastanjes de Groothoofdspoort tegen de barbaren waarop steeds weer wordt gewacht. In het voorjaar pronkten zij met hun kaarsen. Nooit meer bloeiende kastanjes op het Groothoofd, daar moet je toch niet aan denken?

©Kees Klok


Foto: www.dordrechtsmuseum.nl


Brieven aan Stella




Lieve Stella,

Via Facebook heeft de beheerster van Translatum.gr, Vicky Papaprodromou, contact met mij opgenomen. Ze werkt als vertaalster in Athene, maar komt uit Thessaloniki, waar zij, net als jij, Engels heeft gestudeerd aan de Aristotelesuniversiteit. Ze is erg enthousiast over jouw poëzie. Dat doet mij goed en daarom heb ik maar niet gezegd dat ze wel wat eerder contact had mogen opnemen, voor ze de gedichten plaatste. Ik ben allang blij dat ze dat heeft gedaan. Hoe meer aandacht voor je werk, hoe liever het mij is. Ik heb van de gelegenheid gebruik gemaakt om haar te wijzen op je vertalingen. Ze was je op het spoor gekomen via Thanasis Georgiadis. Die probeer ik al een week te bereiken, maar geen van zijn telefoons wordt opgenomen. Misschien is hij zijn olijven aan het oogsten in Nikiti en heeft hij zijn mobiel in Thessaloniki vergeten. Wij zijn van een generatie die het leven zonder mobiele telefoon nog heeft meegemaakt en toch waren we gelukkig. Ik verwacht hem niet meer te spreken voor ik naar Nederland ga. Vervelend, want ik wil hem een exemplaar van Μια μέρα σαν αυτή cadeau doen. Natuurlijk in de hoop dat hij er over gaat schrijven in de krant. Ik heb zijn adres niet en ik denk dat het niet aankomt als ik 'Thanasis Georgiadis, dichter, journalist, Nikiti' op de envelop zet, al weet je nooit. Op Skyros zou het wel lukken, denk ik. Voor ik vertrek zie ik Dina Papadopoulou, de weduwe van dichter Anestis Evangelou, nog wel in Loxias. Ze kent hem goed, nog uit de tijd dat hij redacteur was bij uitgeverij Paratiritis. Ik geef haar dat exemplaar wel voor hem mee.

Een paar dagen geleden hoorde ik van Dimitris Karaïsas dat er op de 27e een Kavafisavond was in het Teloglio, het instituut voor schone kunsten van de Aristotelesuniversiteit. Er zou een theaterstuk (Νερά της Κύπρου, της Συρίας και της Αιγύπτου) van zijn Cypriotische vriend Michalis Pieris worden opgevoerd. Hij was net terug van een etentje met Michalis. Hij wist uiteraard niet van onze vriendschap met Michalis en dat wij samen gedichten van hem hebben vertaald. Ik ben er met Tilly en Christos heen gegaan en heb daar geen spijt van. Het was een voorstelling gebaseerd op gedichten van Kavafis, uitgezocht door Michalis, die ook de regie voerde. Een deel van de teksten was op muziek gezet door Evagoras Karagiorgis. Fijnzinnige composities die goed aansloten bij de sfeer in de poëzie van Kavafis. De acteurs waren bijna allemaal ook goede zangers. Ze maakten deel uit van Thepak, het toneelgezelschap van de Universiteit van Cyprus. Na afloop, bij de borrel aangeboden door de consul van Cyprus, heb ik even met Michalis gesproken. Mooie gelegenheid om hem een exemplaar van Μια μέρα σαν αυτή te geven. Dat had ik natuurlijk in mei al moeten opsturen, maar ik ben de vlotste niet meer. Hij nodigde mij opnieuw uit voor een verblijf in de xenona van de Universiteit van Cyprus. Misschien moet ik dat toch eens doen. Ik wil na vijf jaar de vrienden op Cyprus graag terugzien. Natuurlijk zal ik jou op zo'n reis missen, net als in 2009, maar nu ook Niki Marangou en Fivos Stavridis, die eveneens vorig jaar is overleden. Met zijn zoon, Stefanos, heb ik nog wel af en toe contact. Fivos kwam in 2009 speciaal uit Larnaca naar Lefkosia om mij te zien, ondanks dat hij het heel druk had met de bibliotheek.

Vaso is even een paar dagen over uit Athene. Met de trein. Een rit van zes uur. Dat is lang, maar als het mooi weer is, of in ieder geval niet mistig, is het een prachtige tocht, grotendeels door de bergen. We hebben hem samen ook eens gemaakt. Heen was er niets aan de hand, maar tijdens de terugreis was er alleen nog plaats in een smerige, afgetrapte stoptrein, die er in plaats van zes elf uur over deed. We besloten in Griekenland nooit meer een trein te nemen zonder van tevoren plaatsen te bespreken. Ik reis veel liever met de trein dan met een auto of een bus, maar de Griekse spoorwegen stellen weinig meer voor. Er zijn nog maar een paar verbindingen over en naar het buitenland kun je helemaal niet meer. Stel je voor dat de trein tussen Rotterdam en Amsterdam maar drie, vier keer per dag reed. Ik kan vanuit Thessaloniki met de trein naar Kilkis, om de familie te bezoeken, maar het station van de stad ligt in een dorp, een paar kilometer buiten het centrum. Vandaar moet je verder met een taxi of een lijnbus, als je geen zin hebt in een uurtje lopen. Geen wonder dat iedereen de lange afstandsbus van de KTEL neemt, of de eigen auto.

Gisteren vloog een formatie van zestien Apachehelikopters over het huis, met in het midden zo'n dikke Chinook. Vanwege de parade voor Ochi-dag. Met een helikopter reizen, dat kan natuurlijk ook, als je geld genoeg hebt. Ik herinner mij een aannemer uit Newton-le-Willows in de jaren zeventig. Hij was de plaag van het dorp want hij vloog af en aan in een helikopter, die landde op een platform in zijn ruime achtertuin. In een rustig villawijkje. Kun je nog beter een buurman hebben met een denderende motor. Toen wij in 2007 Brian bezochten was die man al jaren dood. Op de plaats van het helikopterplatform zagen we een zwembad. Zonder water, maar vol dorre bladeren en ingewaaid vuil. Symbolisch voor de staat van het dorp. Van een levendige plaats vol textielnijverheid naar een verloederde slaapwijk van St. Helens. We dwalen af, geloof ik.

De regering heeft het met die parade breed laten hangen. Behalve de helikopters hadden ze een fregat en een duikboot laten opdraven. Er was een vliegshow en er reed een lange rij pantserwagens, tanks, rijdende artillerie, raketwerpers en luchtdoelraketten voorbij. Verder werd er veel gemarcheerd, van de Vereniging van Thracische Banketbakkersvrouwen tot het Griekse equivalent van de luchtmobiele brigade. Er kwam een bataljon opvallend dikke padvinders voorbij en een compagnie kikvorsmannen die zich duidelijk niet in hun element voelden op het droge. Een admiraal op de tribune was met zijn mobieltje in de weer en miste daardoor de stoere verpleegsters van de EHBO en een sexy tankcommandante. Er werd vaderlandslievend getoeterd en getrommeld dat het een aard had. Toen een vendel middelbare schoolmeisjes langs marcheerde in perfecte paradepas en elk met een Griekse vlag, moest ik onwillekeurig denken aan Lenie Riefenstahl. Ik zou bijna trots worden op de aardige, vredelievende manier waarop in Nederland bevrijdingsdag wordt gevierd. Na afloop begon de minister van oorlog aan een toespraak. Ik heb de televisie uitgezet, want ik kon wel raden wat die man ging roepen. Waar ze het allemaal van betalen? Boze tongen beweren van het sponsorgeld van een oliemagnaat.

Ik ben tussen de bedrijven door alweer spullen aan het verzamelen die mee moeten naar Dordrecht. Boeken, natuurlijk, al stuur ik die misschien wel over de post. Op Skyros heb ik weer een paar van die handige dagboekcahiers gekocht op het postkantoor. In Ano Toumba verkoopt de post die ook, maar daar liggen ze in een afgesloten vitrine en als je er om vraagt moet de juffrouw mopperend en zuchtend achter haar loket vandaan. Op Skyros lagen ze op de balie en dit keer kreeg ik zelfs gratis een glimlach mee. De sieraden heb ik nog niet aan Marina kunnen geven. Ik laat ze hier. Ik geef ze de volgende keer wel. Twee weken geleden heb ik een tas Nederlandse literatuur cadeau gedaan aan de bibliotheek van de Hollandse School. Het was moeilijk een keuze te maken, maar ook als ik voorlopig het Schrijfhuis blijf gebruiken, kan ik niet alles houden. Weggooien is uit den boze en Lieve, die de bibliotheek beheert, is er blij mee. Ik heb ook een hele stapel exemplaren van Entefktirio liggen. De nummers waarin vertalingen van jou staan houd ik. De rest moet weg, maar waarheen? Ik zal het eens in Loxias vragen, misschien is er wel een student(e) die ze hebben wil.

In gedachten, altijd,

Kees

Thessaloniki, 29 oktober 2014

Foto: www.e-go.gr


dinsdag, november 04, 2014

Groener gras




Omdat ik de verkoudheid, opgelopen in een van de overvolle stadsbussen, er uit moet zweten, ben ik lopend naar Prinkipos gekomen. Een klein uur in mijn tempo. Ik zit op het terras en drink een tsipouro. Farmako (medicijn) volgens mijn schoonvader. Hij kon het weten. Hij trotseerde er de harde winters in de bergen mee. Tegenover mij het geboortehuis van Mustafa Kemal, de vader der Turken. Als het kon had ik weleens een raki met hem willen drinken en hem horen vertellen over het Thessaloniki van zijn jeugd. Voordat de stad werd ingelijfd bij Griekenland. Voor de verwoestende brand van 1917. De tijd dat de joden, met hun prachtige Ladinoliederen, de grootste bevolkingsgroep vormden en de stad het Jeruzalem van Europa werd genoemd.

Prinkipos presenteert zich tegenwoordig als Turks café. Tenminste, er staat een uitnodigend bord voor de deur met een aanbeveling in het Turks. Sinds het aantreden van burgemeester Boutaris bezoeken steeds meer Turkse toeristen het geboortehuis van Atatürk. Het is een museum. Iemand van het aanpalende Turkse consulaat verzorgt rondleidingen, maar omdat mijn Turks ontoereikend is, ben ik nog niet binnen geweest. Ik kijk naar twee studentes in de gloed van de terrasverwarming. Meisjes die bewegen zoals je van meisjes verwacht, zonder dat ik precies kan benoemen hoe dat dan is. Ik word er een beetje vrolijk van, maar ik wil hen niet te nadrukkelijk observeren. Dat past niet bij mijn zekere, licht gevorderde leeftijd en we zijn hier niet in Pattaya of op Phuket.

Ik bedenk dat mijn verblijf ten einde loopt. Dat ik eerstdaags tien kilometer boven de aarde hang en maar moet afwachten hoe ik weer beneden kom. Ik wil nog wel wat blijven, omdat ik het beter naar mijn zin heb dan de vorige keer. Ditmaal geen grauwe kantoren met incompetente, ongeduldige ambtenaren en geen hectisch jagen achter formulieren aan. Wel het warme gezelschap in Loxias en meisjes die bewegen zoals je van meisjes verwacht. Toch voel ik de lokroep van mijn eiland, van de vrienden bij Visser, van mijn overwoekerde tuin, waar het gras groener is dan hier. Ben ik daar, dan is het precies andersom. Keer op keer.

©Kees Klok

Foto: auteur



zaterdag, november 01, 2014

Aannemer




Het was onder de vorige burgemeester van Thessaloniki, Papayorgopoulos, die een levenslange gevangenisstraf uitzit wegens vermeende fraude. Een deel van de trottoirs werd opnieuw bestraat. De burgmeester oogstte lof. Hij zette ook de bouw van een nieuw stadhuis in gang. In die dagen waren buitenlandse banken maar wat graag bereid om leningen te verstrekken.

Sindsdien is een afdaling van Ano Toumba naar het centrum via de Lambraki riskant. De bestrating oogt fraai, maar is zelfs in droge tijden al glad. Zonder zolen met een stevig profiel kun je een onverwachte uitglijder begaan. Ik deed dat een paar jaar geleden, precies voor een schoenenzaak, inmiddels failliet als zovelen. Ik ruilde er mijn schoenen in voor nieuwe. Als het regent zijn de stoepen levensgevaarlijk. Over geparkeerde auto's en motoren op de trottoirs zullen we het nu niet hebben.

Met droog weer laat ik mij niet weerhouden om te voet naar Loxias te gaan. Dat moet wel vóór zonsondergang. Stukken van de Lambraki zijn slecht verlicht en op allerlei plekken is de bestrating losgekomen, verbrokkeld en gebroken. Dat levert kuilen, gaten en omhoogstekende randen en stukken tegel op. Griekenland is een land van louche aannemers, een van de weinige dingen die het met Nederland deelt. Het vonnis van Papayorgopoulos is omstreden. Als rechter zou ik met zo'n aannemer wel raad weten.

©Kees Klok

Foto: auteur