donderdag, november 30, 2017

Geslaagd



De foto is van 1 december 1978. Genomen in de Statenzaal van Het Hof te Dordrecht. Daar werd door de Culturele Raad mijn eerste verhalenbundel, Centre Ville, ten doop gehouden. Ik las er uit voor, Han van Gorkom hield een gloedvolle toespraak en het Willem Breuker Collectief blies de gobelins zo ongeveer van de muren.

Het was de vooravond van wat ik dacht dat een glansrijke literaire carrière zou worden. Dat Willem Breuker goed bevriend was met mijn held Jan Wolkers, wist ik toen nog niet. Daar kwam ik pas achter tijdens het lezen van Het litteken van de dood, de geweldige biografie van Wolkers door Onno Blom.

Eerlijk gezegd was die presentatie erg veel eer voor een boekje van zeventien pagina's. Ik had de tijd moeten nemen om meer verhalen in te leveren. Ongeduld en zelfoverschatting tekenen de jeugd en zo oud was ik nog niet. De vormgever, Bas Damme, had er iets moois van gemaakt, met een erg klein lettertype. Dat scheelde ook enkele bladzijden, maar zo werd het boekje in ieder geval niet te duur en schoot er iets over voor het feestje met Willem Breuker.

Ik herinner mij dat de zaal goed gevuld was. Het spreekt vanzelf dat al die mensen voor mij en Centre Ville kwamen. De avond was daardoor bijvoorbaat  al geslaagd.

Foto: archief auteur




maandag, november 27, 2017

Amsterdams uitje



Het is vrijwel windstil in Amsterdam. Op mijn wandeling van het centraal station naar het PC. Hooft-gebouw van de universiteit, in de Spuistraat, word ik al snel omring door de zware lucht van hasj. De stad meurt als een open riool. Het is vrijdagmiddag. Dat betekent dat onder de toeristen die door het centrum krioelen, ook nog eind november, relatief veel Engelsen zijn. Van de soort die mijn Grootbritse neef altijd fijntjes undesirables noemt. Ze zuipen en blowen alsof we helemaal niet afkoersen op een rampzalige Brexit, die ons een stuk armer gaat maken, en Groot-Brittannië economisch zal ruïneren.

De illusie van een wereldrijk dat zichzelf wel kan redden heeft bizarre vormen aangenomen, maar na de Brexit zijn we voorlopig even van die undesirables af, denk ik. Tegen die tijd zullen de Amsterdamse hasjboeren het Aziatische toerisme wel hebben ontdekt. Een groeimarkt die voor nog veel meer stank in de hoofdstedelijke stegen kan zorgen. Terwijl ik bijna van de sokken word gereden door een ploegje op huurfietsen voorbij slingerende Chinezen, Japanners, of Koreanen, ik zie het verschil niet, denk ik aan de tijd van de witte fietsen. De tijd waarin wij als provinciale pubers nu en dan een dagje Amsterdam deden en, helemaal te gek, weet je wel, diep tevreden 's avonds in de trein naar Dordrecht stapten, omdat we een paar uur in Fantasio op de Prins Hendrikkade hadden gezeten en nu dus helemaal bij de alternatieve wereld hoorden.

Ik heb nog even de tijd voor mijn lezing begint. Ik zie dat het bij Scheltema op de Nieuwezijds nog rustig is en besluit even koffie te gaan drinken. Als we het bij Fantasio hadden gezien, gingen we naar Scheltema. Daar kon je Rijk de Gooyer zien zitten en, zei men, veel bekende journalisten van het Handelsblad. Bij ons thuis werd De Dordtenaar gelezen. Wij kenden geen journalisten van het Handelsblad. Wij kenden alleen Harry K., de stadsverslaggever die vierentwintig uur per dag dronken was en desondanks zijn stukjes schreef. Tot hij eraan dood ging. Hij was altijd te vinden in de Meyereische Kar en later in de Vrijheid. Na de koffie loop ik door het Keizerrijk naar de Spuistraat. Ook hier wordt geblowd dat het een aard heeft. Half stoned zoek ik een plek in de collegezaal.

Foto: archief Kees Klok



maandag, november 20, 2017

Komedie



Het is van dat treurig stemmende, druilerige novemberweer. Ik ben een café in gevlucht. Vijf uur in de middag, en alle lichten al aan. Wintertijd. Wie dat heeft bedacht, weet ik niet, maar ik verwed er een goekope fles wijn onder dat het een broeder uit calvinistische kring was. Van dat geloof dat tot soberheid noodt en tot het dragen van stemmige kledij.

Iemand in de familie liet zich dopen in een of andere sekte. Of wij ook kwamen. Stella was nieuwsgierig. Ik ging met tegenzin mee. Speciaal voor de gelegenheid kocht Stella een hoedje in de refowinkel en trok ik het zwarte pak aan, waarin mijn vader vroeger lekenpreekte. Wij zouden ons niet laten kennen.

In het gebedshuis werden we nogal vreemd aangekeken. Wat wij aanzagen voor iets in de orde van de Gekrookte Rieters, bleek een hoela-hoela-kerk te zijn, met zang en dans. De dopelingen werden gekleed in een witte soepjurk in een soort zwembad gemikt. Als ik het zwarte pak niet had gedragen, zou ik onbedaarlijk hebben gelachen.

Claire belt. Waar of ik ben en of we een pizza gaan eten bij Costa d' Oro, ons gebedshuis in barre tijden. Dat refohoedje heb ik haar op een dag gegeven toen ze een rolletje had bij het amateurtoneel. Een komedie waar ik erg vrolijk van werd.

Foto: auteur


donderdag, november 16, 2017

Natuurgeweld



Toen ik in 1987 een tijdje studeerde aan de Universiteit van Minnesota, verbleef daar ook een Portugese, Maria Teresa, uit Porto. Een tengere, wat stille, jonge taalwetenschapster, die op een dag bekende dat ze doodsbang was van tornado's. Daar had ze vreselijke dingen over gehoord en verschrikkelijke dingen van gezien. Ik geef toe dat ik ook niet echt gecharmeerd ben van dergelijk natuurgeweld, maar toen er op een avond een tornado over een deel van de stad trok, was ik mij daar niet eens van bewust. Het was de eerste avond dat ik Stella mee uit eten nam, naar een Mexicaans restaurant, ergens in een shopping mall, waar ook een Nederlands pannenkoekenrestaurant was gevestigd, maar dit terzijde. Terwijl de andere deelnemers aan het seminar in American Studies de avond doorbrachten in de schuilkelder van Middlebrook Hall, romantisch gelegen aan de oever van de Missisippi, zaten wij te tortelen bij de tortilla's en de chili-con-carne.

Dat er een tornado was geweest, die in een van de buitenwijken aanzienlijke schade had aangericht, merkten we pas toen we thuiskwamen en daar een aantal bezorgde deelnemers aan het seminar troffen. Maria Teresa vertelde huiverend over Ragnar, mijn IJslandse kamergenoot, die tegen alle adviezen in op het dak van Middlebrook Hall was gaan zitten, met zijn camera in de aanslag, om de foto van zijn leven te schieten. Ragnar was een tamelijk onversaagde viking. Als hij naar zijn vrouw in Reykjavik belde, hoorde je soms ineens een Nederlands woord in zijn IJslands.

Aan het einde van het seminar maakten we een rondreis door de Verenigde Staten, die ons in Albequerque, New Orleans, Washington, Boston en New York bracht. Maria Teresa stapte steeds zuchtend in het vliegtuig, angstig dat we uit de lucht zouden worden gezwiept door een van de tornado's, die in haar idee onophoudelijk over de prairies raasden. Dat viel mee. Behalve een stevige onweersbui in het broeierige New Orleans, bleef verder natuurgeweld ons bespaard. In New York namen we afscheid. Maria Teresa was nog niet terug in Porto, of Portugal werd getroffen door een windhoos, die in enkele dorpen schade aanrichtte. Een windhoos is gewoon een tornado die minder dreigend klinkt. Ik denk nog weleens met weemoed terug aan dat Mexicaanse restaurant.

Foto: Brabants Historische Informatie Centrum





maandag, november 13, 2017

Dromen



In de jaren tachtig, grofweg tussen dat het uit ging met Marion en aankwam met Marjan, had ik regelmatig akelige dromen. De droom die het meest voorkwam, ging zo:

Ik was in gezelschap van koningin Beatrix op staatsbezoek bij een Papoeahoofdman op Nieuw-Guinea. Aan het banket droeg de koningin inlandse kleding, dat wil zeggen dat ze het bovenlichaam bloot had. Haar borsten, erg bruin, stonden op een abnormale manier naar opzij. Tijdens het diner zag ik dat een grote, fel groen en geel gekleurde slang langzaam langs de poot van mijn stoel omhoog kroop. In paniek sprong ik op, gooide de stoel van mij af en rende naar de andere kant van de hut. Langzaam en kaarsrecht gleed de slang tegen de wand onhoog. De rest van het gezelschap bleef volkomen kalm. De hoofdman wees me op een geladen luchtbuks die aan de wand hing. Ik nam de buks, richtte en schoot de slang in de kop. Die was nog niet helemaal dood, maar hij begon langzaam, en nog steeds kaarsrecht, van de muur af te vallen, in mijn richting.....

Ik zocht panisch naar een nieuw kogeltje om de buks te laden. Ondertussen kwam een spiernaakte Miranda H. (een leerlinge) door een deur links van mij binnen met de woorden: 'Ik zal je wel even helpen.' Ze pakte de slang op, liep naar me toe en wilde hem met een snelle beweging in mijn gezicht duwen. Toen hij zo dichtbij was dat ik zijn tong kon voelen, zag ik kans het ondier achter de kop te grijpen en van mij af te werpen.

Op de zondagsschool, die ik niet kon ontlopen omdat mijn eigen vader er lesgaf, hadden we enige tijd een juffrouw met een horrelvoet. Horzelvoet, zeiden wij. Ze kon mooi vertellen, al leidde die voet soms af. Het verhaal ging dat ze in haar jeugd polio had gehad, kinderverlamming. Dat kreeg je als je ouders zo achterlijk waren om je niet te laten inenten.

De juffrouw met de horzelvoet vertelde ons het bijbelverhaal van Jozef en de vrouw van Potifar. Jozef was een rechtschapen jongeling, die door zijn ontaarde broers als slaaf was verkocht. Zo kwam hij, als ik het mij goed herinner, in huis bij Potifar, wiens vrouw terstond geil werd op het knaapje. Jozef weigerde het wijf aan te raken, dat wraak nam door hem bij Potifar aan te geven wegens seksueel grensoverschrijdend gedrag. Jozef kwam in het gevang, waar hij dromen uit ging leggen. Ook die van de farao en zo maakte hij onverwacht een mooie carrière in het Egyptische staatsapparaat. Ik ken niemand die mijn droom zou kunnen uitleggen. Wel moet ik vaak denken aan het verhaal van Jozef, als ik lees wie er nu weer op de proscriptielijst van de eigentijdse moraalfetisjisten is beland.


Afbeelding: Lucas van Leyden - Jozef en de vrouw van Potifar (1512). Museum Boijmans van Beuningen.


donderdag, november 09, 2017

Wintertijd



De wintertijd is weer ingegaan. De normale tijd, legde iemand uit op de radio, de zomertijd schijnt later te zijn uitgevonden. Als verklaard tegenstander van de winter, met al dat vocht, die rotkou, die smerige sneeuw en gladheid, vind ik de wintertijd maar niets. Ook die zogenaamde ijspret kan me gestolen worden, inclusief het Elfstedentochtenthousiasme, maar daar zijn we gezien de klimaatverandering voorlopig wel van af, geloof ik. De enige goede winter is een voorbije winter, bij voorkeur vastgelegd op een mooi schilderij van een van onze zeventiende eeuwse meesters. Als je zonodig winter wil, dan ga je maar naar het Dordrechts Museum, daar hebben ze vast iets van je gading om zo lang als je wil, nu ja, van openings- tot sluitingstijd, de winter te beleven. Ik herinner mij een prachtig wintergezicht van Albert Cuyp, rondom het Huis te Merwede.

Een andere naam voor het Huis te Merwede is kasteel Ter Merwe. Jarenlang had je aan de Groenmarkt de Taveerne 'Ter Merwe'. Als de Engelse familie in de zomervakantie kwam logeren, gingen mijn vader en oom Harold daar hun oude jenever drinken. In mijn ogen waren het stokoude mannen van ergens in de veertig. Nu ik zelf op licht gevorderde leeftijd ben geraakt, denk ik anders over het begrip stokoud, maar dit terzijde.

Taveerne 'Ter Merwe' maakte deel uit van de nu grotendeels vergane glorie van de naoorlogse Dordtse horeca: hotel Ponsen, Statenhof, Americain, Ter Merwe en hotel Bellevue waren de namen die vielen als er in de familie iets groots moest worden gevierd. Een huwelijk, een jubileum of een kroonjaar. Ter Merwe was bij vader en oom ook in zwang voor de dagelijkse borrel. Ik was te jong om het mee te maken. Toen ik de horecaleeftijd had bereikt lonkten andere gelegenheden. Ter Merwe was Ter Merwe al niet meer, maar leefde, of liever sukkelde, voort onder allerlei namen. Ik herinner mij Paradijs, met Chinees-Indische keuken, geloof ik, Multatuli, met Indische cuisine, en er was, dacht ik, ook een tijdje een Griek gevestigd, maar om precies na te gaan wat er allemaal heeft gezeten tot Baloe Beer er introk, waarmee het ooit statige Ter Merwe zich definitief tot het volkse bekeerde, zou ik naar het Stadsarchief moeten. Van al die oude glorie is alleen Bellevue nog over, al heeft het er weleens om gespannen of dat zou blijven bestaan. Oom Harold heeft er in 2001, toen het tenslotte tijdig gestuite verval zich al begon aan te dienen, nog zijn negentigste verjaardag gevierd. Met als aperitief een oude jenever.

Foto: Kees Klok



maandag, november 06, 2017

Parade



Omdat ik een tekst moet schrijven voor een documentaire, drink ik koffie in het Tijdelijk Schrijfhuis. Aan de deur hangt een bordje 'niet storen,' maar dan in het Grieks. Het Tijdelijk Schrijfhok ligt aan de achterkant van het gebouw, waar je geen last hebt van bulderende motoren en knetterende brommers. Er is niemand in Griekenland die defecte uitlaten repareert.

De herrie komt vandaag van boven. Al de hele ochtend scheuren straaljagers laag over de stad. De luchtmacht oefent voor de parade van 28 oktober. Dan viert het land dat het zevenenzeventig jaar geleden betrokken raakte bij de Tweede Wereldoorlog. Ieder jaar marcheert het leger, rijden er tanks en kanonnen door de straten, vliegen straaljagers en helicopters over en mag de aartsbisschop van Thessaloniki, een extreem rechtse boekverbrander, met de president en de generaals op het podium.

Vóór de militaire parade marcheren de schooljeugd, de studenten, de oud-strijders, de volksdansverenigingen en het verplegend personeel. De knapste leerling mag voorop lopen. Er zijn overal veel vlaggen en er is opwekkende marsmuziek, zodat iedereen netjes in de maat blijft. Het leukst zijn de studentes in hun korte rokjes, die ieder jaar korter lijken te worden, maar verder moet ik vooral denken aan de uitspraak uit 1908 van Paul Léautaud: 'Er zijn nog steeds idioten die warm lopen voor al dat gebral over het leger, de vlag en het vaderland. Dergelijke ideeën zijn al even ongezond als die over de godsdienst.'

Ik ben tijdens de parade niet meer in het land, maar thuis, op mijn eigen eiland. Om eindelijk die tekst eens af te maken.

Foto: Ekathemerini


vrijdag, november 03, 2017

Eitje



Omdat het nog mooi nazomer weer is, wordt het ontbijt op het dakterras van het hotel geserveerd. Links palmbomen waarachter de Akropolis oprijst. Aan de andere kant aanzienlijk minder fraaie hoogbouw uit de jaren zeventig. Als ik recht voor mij uit kon kijken, zou ik de Romeinse agora zien, maar er staat een afrastering voor. Je kunt kiezen tussen Engels en continentaal. Ik wil weleens een eitje kiezen, maar het spek, de worstjes en de glibberige substantie die witte bonen in tomatensaus moet voorstellen, laat ik aan mij voorbij gaan.

Na het ontbijt neem ik in mijn kamer de pilletjes die de dokter in haar wijsheid heeft voorgeschreven. De bedoeling is dat ik geen hartstilstand meer krijg, want het is niet gegarandeerd dat ik er dan even goed vanaf kom als de eerste keer. Er is helemaal niets gegarandeerd, hoe bekwaam mijn cardiologe ook is. Als ik op het spreekuur kom, begint mijn hart weliswaar sneller te kloppen, maar hoe lang het feestje nog duurt krijg je van niemand te horen.

Mijn kamer ziet uit op een binnenplaats, maar hier werkt de wifi wel, zodat ik de foto van mijn ontbijt op Facebook kan zetten. Dat maakt het ontbijt compleet. Er zijn mensen die er heel ongelukkig van worden als ze hun ontbijtje niet tijdig wereldkundig hebben gemaakt.


Foto: auteur