maandag, juni 25, 2018

Encore plus grand



In oktober 1980 kocht ik in de winkel van meneer Castro, in het Franse Aigues-Vives, met uitzicht op de Pyreneeën, een blauw werkjasje. Jarenlang heb ik het voor de klas gedragen, daarna werd het ingezet voor klussen thuis. Nog steeds heb ik zo'n jasje, zij het iets jonger. Nog steeds draag ik het met klussen, al klus ik weinig, want Clair vindt dat ik beter een klusjesman kan bellen, 'anders moet het binnenkort toch over.' Toen ik het jasje paste, zei meneer Castro: 'Vous-êtes grand, mais monsieur Pierre est encore plus grand.' Dat had nog nooit iemand tegen me gezegd met mijn één meter eenenzeventig. De mannen uit de streek waren bijna allemaal een kop kleiner dan ik, maar wel een halve meter breder. 

Meneer Piet, encore plus grand, was de eigenaar van het huis waar we verbleven. Gratis, als we het maar winterklaar maakten. Dat hield in dat we bij vertrek het zwembad, een betonnen bak van drie bij twee meter, lieten leeglopen en de televisie en de sleutels moesten afgeven bij de burgemeester. Aigues-Vives ligt in de streek van de Katharen. Er worden volop wijndruiven verbouwd. In oktober plukt men die en worden de wijnpersen aangezet. Dat geeft een zoete, bedwelmende geur, die ik mij in een droom nog weleens herinner. Het was het laatste reisje met mijn toenmalige vriendin. Een paar maanden later liep ze weg. Ze leeft niet meer, maar als ik over haar droom, ruik ik ook die geur.

Tijdens ons verblijf, niet meer dan een kleine week, want de herfstvakantie duurde maar zeven dagen en het was 2600 kilometer heen en terug, bezochten we Montaillou, het Katharendorp dat ik kende uit mijn studie. Het beroemde boek van Emmanuel le Roy Ladurie, met die pastoor, die zijn roddelzuchtige schoonmoeder de tong liet uitrukken. Dat kon daar gewoon in de twaalfde eeuw. Montaillou was verlaten. De Parijzenaars die er overzomerden waren al naar huis. Het rook er sterk naar kamille, de temperatuur was nog mild, maar de bergpas naar Andorra was al geblokkeerd door sneeuw.

Foto: archief auteur


vrijdag, juni 22, 2018

Dijkbewaking





Bijna is het zover. Nog een paar correcties en dan lever ik het manuscript van mijn literair dagboek over 1980-1983 in bij de uitgever. Alweer deel zes in de reeks. De werktitel is Dijkbewaking. Ik vind dat ik die maar moet houden. Het is wel een mooie, literaire titel. Kort, duidelijk en toch zul je het boek moeten lezen om te snappen waar hij op slaat. Hieronder vast een voorproefje. Wees gerust, Dijkbewaking, het vervolg op Een zootje ongeregeld, is weer een vrolijk mengsel van ellende en avontuur. We gaan de jungle in en op het werk wordt het meer en meer kut. Van die dingen.

Vrijdag, 16 september 1983:
Neef Geoffreys oude kever gekocht. Tweeduizend gulden. De ene helft leen ik van mijn ouders, de andere helft van de bank. Binnenkort betaalt de fiscus mij terug en los ik de boel weer af. Het is een oude, maar degelijke auto, goed onderhouden en met relatief weinig kilometers op de teller. Brede banden, racevelgen, kuipstoeltjes voorin en zo'n rare streep. Als het geen kever was, zou je er een of andere patser in verwachten. Er zit een motor van een VW-bus in, dus ik zou ermee kunnen racen, maar ik ben meer iemand van kalmpjes negentig. Het is een LS1250, oorspronkelijk bedoeld om te worden geëxporteerd naar de VS. Voortaan hoef ik niet meer door de regen naar school.
Na drie dagen penicilline is de ontsteking nog niet weg, voel ik, maar de pijn wel. Dat wekt optimisme. 
Morgen om negen uur verzamelen bij Herbert. Ik moet geluidsman spelen. The Oldtime City Slickers staan op een braderie in Benthuizen. Kennelijk is hun optreden bij die vernissage in de smaak gevallen.

Zaterdag, 24 september 1983:
Gisteren met Han naar hotel Bellevue voor Kees Buddingh's vijfenzestigste verjaardag. Erg druk. Nauwelijks de kans om met Kees te praten. Wel een tijd met Stientje gesproken, hartelijk en belangstellend als altijd. Sprak ook Jan en Margriet Barèl (Margriet is een nichtje van Stientje en lijkt ook wel op haar, zelfde lieve ogen). De mooie vriendin van Wiebe B. bewonderd. Naast bekende Dordtenaren ook wat landelijk bekende figuren: André (Hitweek) van de Louw, Aad van den Heuvel, Simon Vinkenoog (die oogde als de Dood van Pierlala, maar toch ook veel jonger dan hij is). Opvallend dat Remco Campert ontbrak.
Halverwege de avond werd de nieuwe Fonteijne gepresenteerd, met een karikatuur van de jarige op het omslag. Tot mijn aangename verrassing is hoofdstuk drie van mijn Surinameboek ongewijzigd opgenomen onder de titel Bitawiri alesi. Het blad ziet er verzorgd uit, wat mij een beetje verzoent met de zelfingenomenheid die de redactie soms uitstraalt.
Ik krijg die duizend gulden voor de auto van mijn ouders. Wat aardig. Uiteraard kunnen ze een beroep op mij doen als ik hen eens ergens naartoe moet rijden. Als de belasting nu snel over de brug komt, zijn de financiën op de korte termijn weer gezond. Ik kan het ding even niet voor de deur parkeren. De gemeente heeft de straat opengebroken. De riolering wordt vernieuwd. Voorlopig staat hij om de hoek, langs het schoolplein. Gisteren heeft Geoffrey hem gebracht, nadat Jacques de verzekering in orde had gemaakt, met aantrekkelijke korting. Hij moet maar lang bij de verzekering blijven werken. Met pa een ritje gemaakt om met de auto vertrouwd te raken. Daarna met de Heeren 'gesudderd' bij Lenie Bakker.

Woensdag, 28 september 1983:
Gisteren met Piet v.d. Maagdenberg in Den Haag naar een lezing van professor Fasseur geweest. Georganiseerd door de VGN. Daarna diner met de hoogleraar en een aantal collega's. Een mevrouw vertelde over haar bezoek aan Japan en de professor vond daarop dat leraren toch maar een goed leventje hadden. Ik wees op de enorme kloof tussen het werk van een professor en een leraar die zijn vak tegen heug en meug en vechtend tegen de bierkaai van de zotten op het ministerie van onderwijs moet zien te slijten op een mavo.

Vrijdag, 30 september 1983:
Aan het eind van de ochtend discreet vertrokken uit een lerarenvergadering waarop ons wakkere opperhoofd weer eens beweerde dat zwart wit was. Het ging ook nog eens over een onderwerp (de huiswerkklas) waar ik niets mee te maken had. Dan weet ik mijn tijd wel beter te besteden.

Foto: auteur


vrijdag, juni 15, 2018

Ad fundum!



Mijn literaire helden? Ik heb daar geloof ik weleens een stukje over geschreven. Daarin noem ik een aantal schrijvers die ik meer dan alleen maar waardeer. L.H. Wiener, bijvoorbeeld, A.L. Snijders, J. Rentes de Carvalho, Franca Treur, Tahmina Akefi en nog een flink aantal meer. Ik kan er mijn huis mee vullen. Als dode schrijvers mee mogen doen, moet ik het huis van mijn buurvrouw erbij lenen. Ik heb de leukste buurvrouw van Nederland. Ze heeft het omslag van mijn jongste verhalenbundel ontworpen en maakt nog veel meer mooie dingen, maar dit terzijde. Soms valt een literaire held af, bijvoorbeeld als je zijn of haar boeken herleest en het na zoveel jaren tegenvalt. Met ieder boek dat ik lees, bestaat de kans dat er weer een literaire held bij komt. 

Ooit liep ik door de opslagkelder van wijnmaker Boutaris in Griekenland. 'Hier ligt een half miljoen flessen,' vertelde de dame die mij begeleidde. Ik heb ze niet nageteld en vrees dat ze een tikje overdreef, maar ook als het een tiende was, zou ik ze niet allemaal bij leven kunnen opdrinken. Een frustrerende gedachte. De wetenschap dat je, tenzij je onsterfelijk wordt, niet alle boeken kunt lezen die zijn uitgegeven, zelfs als je je tot het Nederlands beperkt, kan ook behoorlijk frustrerend zijn. In ieder geval benauwend. Er lopen literaire helden rond, die ik nooit zal leren kennen.

Soms heb je geluk en staan ineens twee helden zomaar voor je neus. Dat was in 2015 in Haarlem, toen het boek Huil maar, ik wens je uitstel toe van Joubert Pignon werd gepresenteerd in een plaatselijke boekhandel. Joubert Pignon leerde ik kennen als schoonzoon van mijn eerste vrouw, met wie ik nog steeds warme vriendschapsbanden onderhoud. Inmiddels is hij geen schoonzoon meer en hoe het met zijn vriendschapsbanden is gesteld, is mij niet bekend. Met steke de neus niet in andermans leven. Tenzij die anderman daar mooi over schrijft. 

Die twee helden waren L.H. Wiener en A.L. Snijders. Snijders las een zeer kort verhaal voor en sprak waarderende woorden over Pignon. Wiener prees de schrijver eveneens. Daarna kwam iemand aan het woord die ik alleen van naam kende, van wie ik het eerste boek nog moest lezen, A.H.J. Dautzenberg. Uiteindelijk was er receptie met wijn. Daarna ging ik met Joubert en een handvol andere schrijvers naar een kroeg, ergens in de stad, die ooit een fabriek was geweest. Hij was groot, druk, lawaaierig en ik werd er erg dronken. Anton Dautzenberg zat helemaal aan het andere einde van de tafel, daardoor ontstond er geen gesprek. Hoe de avond is afgelopen, weet ik niet meer. Ik werd wakker in mijn hotel met het boek van Pignon op mijn hoofdkussen en een gat in mijn geheugen.


Zolang de onsterfelijkheid nog niet is bereikt, kun je in ieder geval proberen een bepaalde reeks in zijn geheel te lezen. Bijvoorbeeld alles wat er in Privé Domein verschijnt. Twee dagen geleden kocht ik Ik bestaat uit twee letters van A.H.J. Dautzenberg. Als ik een fles zeer goede wijn opentrek, moet hij achter elkaar leeg. In het boek van Dautzenberg ben ik reeds op bladzijde 157 en als het zou kunnen, las ik de andere 560 pagina's in één ruk uit. Ad fundum! Het zou zo maar kunnen dat ik er een literaire held bij heb.

Foto's: auteur

zondag, juni 10, 2018

Korte broek



Ik ben geen vriend van de korte broek. Wie mijn boeken leest, weet dat. Een man kan op veel manieren voor lul lopen en een van de ergste daarvan is in korte broek, of in een half lange. Eentje met ruitmotief is het toppunt van verschrikking, vooral als de voor-lul-loper daaronder ook nog sokken draagt. Wie zonder zonden is, werpe de eerste steen. Wie kent die bijbelse spreuk niet? Ik ben niet zonder zonde. Ooit heb ik mij weleens in een korte broek buiten mijn tuin gewaagd, vorig jaar, toen het heel heet was. Ik moest mijn vrienden in de stamkroeg beloven het nooit meer te doen. Zij waren naar eigen zeggen onvoorbereid en hadden de lasbrillen thuis gelaten.

Ik heb het nog weleens bonter gemaakt. Lang geleden in Suriname. Niet alleen waagde ik mij nu en dan in korte broek op straat in Paramaribo, ik geeft toe, onder druk van mijn reisgenoten, een mens blijft een kuddedier, maar op een tocht naar het binnenland, in een korjaal richting Djoemoe, droeg ik op een dag mijn zwembroek. We moesten nu en dan door een stroomversnelling en dan is zo'n kledingstuk best handig. Die zwembroek had mijn eerste echtgenote ooit voor mij gekocht. Zij was dol op pastelkleuren. De zwembroek was zuurstokroze, met pijpjes. 

In die broek stapte ik in Gujaba, aan de Surinamerivier, waar we de nacht zouden doorbrengen, uit de korjaal. Onmiddellijk werd ik omringd door tientallen kinderen, die dolle pret hadden om deze wonderlijke verschijning. Spierwit, zuurstokroze zwembroek en rode strepen van de zon op het aankomend buikje, dat zag men zelden in het binnenland. De enige die later op de avond nog meer lachers op de hand kreeg was een blanke medereiziger die in een blauw gestreepte pyjama in zijn hangmat kroop. Zwembroek en korte broeken zijn inmiddels veiligheidshalve meegegeven met de ophaaldienst van het Leger des Heils.

Foto: archief auteur


donderdag, juni 07, 2018

Pantzerkampfwagen



Omdat we toch in de buurt waren, besloten we een kijkje te nemen in Banneux. Dat was op 18 augustus 1983. We waren nog jong en onbedorven. Maria was nog nooit aan ons verschenen, maar dat kon kloppen. Zij verschijnt alleen aan goede katholieken, niet aan langharige, maar licht kalende, ongelovige leraren. We hadden een paar uur door de Ardennen gereden en waren toe aan een verzetje. Langs de weg naar de ingang van het bedevaartsoord, waar Maria zich naar verluidt in de jaren dertig enkele malen had vertoond, stond een lint van kramen, waar de meest schaamteloze relikitsch werd verkocht. Wij hadden daar wel schik in. Ik kocht een klein, plastic flesje, met de beeltenis van de heilige maagd, dat ik even later, bij de bron met wijwater vulde. 

Voor ons liep een gezet mannetje van een jaar of vijftig, met een echt kaal hoofd. Bij de bron aangekomen nam hij met zijn handen een ruime schep water en stortte dat uit over zijn schedel, alsof hij zichzelf doopte. Daarna sloeg hij een kruis en liep verder. Wij vonden die avond een hotel in Houffalize, een dorpje aan de Ourthe, waar tijdens het Ardennenoffensief stevig is gevochten. Dat zag je aan een Duitse Pantzerkampfwagen op het dorpsplein. Duitsers weten vrijwel overal een mooie naam aan te geven. Een paar weken eerder reisde ik met vrienden per trein van Nederland naar Wenen. Ergens in de schaduw van de Lorelei kwam een conducteur de kaartjes controleren. Die had ik op zak. 'Ah, sie sind der Minigruppenführer,' kraaide de man, waarna mijn vrienden mij de rest van de reis aanspraken als Herr Führer.

Aan de Ourthe dronken we Rochefort, een zes of een acht, daar wil ik vanaf zijn, en de volgende dag bezochten we Bastenaken, bekend van de wielerklassieker Luik-Bastenaken-luik. Daar is in de oorlog zo zwaar gevochten, dat ze er twee musea aan overhielden en een monument, die we allemaal bezochten. We hadden niet voor niets geschiedenis gestudeerd, mijn reisgenoot aan de University of Lancaster, ik aan de Universiteit Utrecht. Door onze studie waren wij nogal sceptisch ten aanzien van Mariaverschijningen en het effect van wijwater, maar om Pantzerkampfwagens kon je niet heen. Wij besloten nog een nachtje aan de Ourthe te blijven.

Eenmaal thuis zette ik het flesje wijwater naast mijn bejaarde platenspeler. Baat het niet, het schaadt ook niet. Die pick-up heeft nog jaren goed gewerkt, tot ik Stella leerde kennen, die een gloednieuwe stereotoren meebracht toen ze bij me kwam wonen. Zij was van huis uit orthodox. Het verschil tussen katholieken en orthodoxen zit hem in het kruis, dat sla je op een andere manier. In Rome van links naar rechts, in Constantinopel net andersom. Het flesje wijwater vond ze niet om aan te zien. Het is, zoals L.H. Wiener zo prachtig zegt 'verdwenen in de mist der mensen.'

Foto: Brian Lord


maandag, juni 04, 2018

Rijkdom



Het is mooi wakker worden, met uitzicht op het groen, met het gekwinkeleer van de vogelen des velds, het geblaat van schapen op de achtergrond en de wetenschap dat hier in Drenthe ergens een wolf moet rondlopen, die volgens de plaatselijke bewoners zo mak is als een lammetje. Bij mijn tandarts in de wachtkamer lees ik altijd de Donald Duck, met Wolfje en zijn vader, de grote boze Wolf, die immer achter de onschuldige vriendjes van zoonlief aanzit, maar dat zijn biggetjes. Toch weet ik het niet. Als ik die schapen was, zou ik zachter blaten.

Het platteland, de natuur, ik vind het allemaal prachtig. Muggen, teken, wespen, oorwurmen, adders, kikkers en ooievaars, al die rijkdom bij elkaar. Hand in hand met Claire, die wel zo verstandig is geweest zich in te smeren met een dikke lading insectenwerend smeersel, over de bospaden huppelen. Nu en dan steekt een boomwortel vervaarlijk uit de grond met alle gevolgen van dien. Vanaf mijn zevende, ik had net 'gewisseld' tot mijn zeventiende heb ik met een half afgebroken voortand gelopen, omdat ik genietend van het bos, over een boomwortel struikelde en letterlijk iets te hard op mijn bek ging.

Naar men zegt dringt de natuur steeds meer de stad binnen. De vos schijnt al een alledaags verschijnsel te zijn, in de Dordtse havens (Amsterdam heeft grachten, maar wij hebben echte havens!) zwemt nu en dan een bever, er huist een gedomesticeerde reiger op een paal in de Voorstraatshaven, die klokslag negen uur 's avonds met een ijselijk kreet een rondje vliegt en het wachten is op de eerste beer die in de buitenwijken de vuilnisbakken induikt. Er breken met de zomer mooie tijden aan. Nog even en we gaan weer geloven in Roodkapje en de Wolf.

Foto: auteur