vrijdag, juni 15, 2018

Ad fundum!



Mijn literaire helden? Ik heb daar geloof ik weleens een stukje over geschreven. Daarin noem ik een aantal schrijvers die ik meer dan alleen maar waardeer. L.H. Wiener, bijvoorbeeld, A.L. Snijders, J. Rentes de Carvalho, Franca Treur, Tahmina Akefi en nog een flink aantal meer. Ik kan er mijn huis mee vullen. Als dode schrijvers mee mogen doen, moet ik het huis van mijn buurvrouw erbij lenen. Ik heb de leukste buurvrouw van Nederland. Ze heeft het omslag van mijn jongste verhalenbundel ontworpen en maakt nog veel meer mooie dingen, maar dit terzijde. Soms valt een literaire held af, bijvoorbeeld als je zijn of haar boeken herleest en het na zoveel jaren tegenvalt. Met ieder boek dat ik lees, bestaat de kans dat er weer een literaire held bij komt. 

Ooit liep ik door de opslagkelder van wijnmaker Boutaris in Griekenland. 'Hier ligt een half miljoen flessen,' vertelde de dame die mij begeleidde. Ik heb ze niet nageteld en vrees dat ze een tikje overdreef, maar ook als het een tiende was, zou ik ze niet allemaal bij leven kunnen opdrinken. Een frustrerende gedachte. De wetenschap dat je, tenzij je onsterfelijk wordt, niet alle boeken kunt lezen die zijn uitgegeven, zelfs als je je tot het Nederlands beperkt, kan ook behoorlijk frustrerend zijn. In ieder geval benauwend. Er lopen literaire helden rond, die ik nooit zal leren kennen.

Soms heb je geluk en staan ineens twee helden zomaar voor je neus. Dat was in 2015 in Haarlem, toen het boek Huil maar, ik wens je uitstel toe van Joubert Pignon werd gepresenteerd in een plaatselijke boekhandel. Joubert Pignon leerde ik kennen als schoonzoon van mijn eerste vrouw, met wie ik nog steeds warme vriendschapsbanden onderhoud. Inmiddels is hij geen schoonzoon meer en hoe het met zijn vriendschapsbanden is gesteld, is mij niet bekend. Met steke de neus niet in andermans leven. Tenzij die anderman daar mooi over schrijft. 

Die twee helden waren L.H. Wiener en A.L. Snijders. Snijders las een zeer kort verhaal voor en sprak waarderende woorden over Pignon. Wiener prees de schrijver eveneens. Daarna kwam iemand aan het woord die ik alleen van naam kende, van wie ik het eerste boek nog moest lezen, A.H.J. Dautzenberg. Uiteindelijk was er receptie met wijn. Daarna ging ik met Joubert en een handvol andere schrijvers naar een kroeg, ergens in de stad, die ooit een fabriek was geweest. Hij was groot, druk, lawaaierig en ik werd er erg dronken. Anton Dautzenberg zat helemaal aan het andere einde van de tafel, daardoor ontstond er geen gesprek. Hoe de avond is afgelopen, weet ik niet meer. Ik werd wakker in mijn hotel met het boek van Pignon op mijn hoofdkussen en een gat in mijn geheugen.


Zolang de onsterfelijkheid nog niet is bereikt, kun je in ieder geval proberen een bepaalde reeks in zijn geheel te lezen. Bijvoorbeeld alles wat er in Privé Domein verschijnt. Twee dagen geleden kocht ik Ik bestaat uit twee letters van A.H.J. Dautzenberg. Als ik een fles zeer goede wijn opentrek, moet hij achter elkaar leeg. In het boek van Dautzenberg ben ik reeds op bladzijde 157 en als het zou kunnen, las ik de andere 560 pagina's in één ruk uit. Ad fundum! Het zou zo maar kunnen dat ik er een literaire held bij heb.

Foto's: auteur

Geen opmerkingen: