Rond 1980 had een collega van een goede vriend van me een buitenhuis in Aigues-Vives in het departement Hérault. Wij mochten daar in het voor- en najaar gratis verblijven, als we het huis respectievelijk zomer- en winterklaar maakten. Zomerklaar hield in dat het zwembad moest worden schoongemaakt en gevuld en dat de televisie moest worden opgehaald bij de burgemeester. Winterklaar betekende dat je het zwembad moest laten leeglopen en de televisie naar de burgervader moest brengen.
Er woonden ruim driehonderd mensen in Aigues-Vives. Er waren nogal wat wijngaarden en een wijncoöperatie. Waren wij er in de herfstvakantie, dan geurde het hele dorp van het druiven persen, ook op het plateau net buiten de bebouwde kom waar het buitenhuis stond. 's Morgens vroeg mengde de wijngeur zich in de dorpsstraat met die van de bakker, die nog bakte met een houtgestookte oven.
Soms reden we naar Carcasonne, een mooi voorbeeld van een gave, middeleeuwse stad, als je even niet op de buitenwijken lette. Ik gaf in die tijd geschiedenisles en studeerde voor mijn eerstegraads bevoegdheid. Een van de boeken die ik daarvoor las was Montaillou van de bekende, Franse historicus Emmanuel Le Roy Ladurie (1929-2023). Op een morgen in de voorjaarsvakantie, in februari dus, besloten de bewuste vriend, mijn toenmalige vriendin en ik naar Andorra te rijden.
Andorra bleek echter onbereikbaar, omdat een aantal bergpassen nog dicht zat wegens sneeuw. We besloten toch iets van het tochtje te maken door koers te zetten naar het dorp Montaillou dat op de route lag en wel te bereiken was. Eenmaal daar bleek Montaillou, niet meer dan een gehucht, potdicht te zitten. Luiken voor de ramen en geen mens te zien. Het was gedegradeerd tot een vakantieplaatsje voor rijke Parijzenaars, die er in februari niets te zoeken hebben. We slenterden wat rond, maar vertrokken al snel weer onverrichter zake. Geen spoor van de pastoor en zijn vele maîtresses.
Foto: Marion Vomberg


Geen opmerkingen:
Een reactie posten