'Ik ben voor het afschaffen van de wintertijd', grapt Warnaar, 'en voor het invoeren van de winterslaap'. De stamtafel lacht beleefd. Van lieverlee dunt het gezelschap uit. Het loopt tegen zessen, er moet thuis worden gegeten. Hij staat in dubio. Een pasta eten aan de overkant van het plein, of toch maar naar huis fietsen om te koken? Hij gooit te vaak voedsel weg omdat het ver over de datum is. Dan hoort hij ergens in zijn achterhoofd zijn moeder verwijtend zeggen: 'Je kan wel zien dat jij de oorlog niet hebt meegemaakt'. Het wordt koken vandaag.
Hij merkt dat er de laatste tijd weinig uit zijn handen komt. Voor alle noodzakelijke dingen die moeten gebeuren moet hij zichzelf een virtuele schop onder zijn kont geven. Boodschappen doen blijft hij uitstellen tot het echt niet meer kan. Klusjes in huis idem dito. Zelfs het bijhouden van zijn dagboek gaat moeizaam. Het is de lamlendigheid van de wintermaanden. Die vreselijke, donkere dagen voor kerst en dan die akelige kaalslagmaanden januari en februari. Hij wil er, toch een ochtendmens, nauwelijks zijn bed voor uitkomen. Weer die trap af om de verwarming hoger te zetten, weer ontbijt maken, weer de radio met dat zieke wereldnieuws, weer die krant, vol ellende, uit de brievenbus halen.
Hij is deze maand al naar drie begrafenissen geweest. Drie brave mensen, nog volop bezig met het leven. Waarom al die klootzakken die de wereld in brand zetten niet, vraagt hij zich af. Hij voelt woede en wanhoop opkomen.
Foto: auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten