dinsdag, juli 31, 2012

Nacht


In 1983 vloog ik met Lupius naar Portugal. We zouden aanvankelijk naar Griekenland gaan, maar het werd Portugal. Voor ons beiden een eerste kennismaking, waaraan ik een levenslange liefde voor Lissabon heb overgehouden. Lupius was de ideale reisgenoot. Hij klaagde nooit, niet over de etenstijden (hij at in die tijd thuis stipt om zes uur warm), niet over de warmte, niet toen een gewiekste taxichauffeur er snel vandoor ging, terwijl zijn slof belastingvrije sigaretten nog in de kofferbak lag. Hij stond 's morgens pas om tien uur op. Dat gaf mij een paar uur om ongestoord mijn dagboek bij te houden. Twee jaar geleden werd hij ziek. Toen het lijden niet meer te verdragen was, ontbood hij op een middag zijn beste vrienden. We dronken thee en spraken over pasgelezen boeken. Het was bijna gemoedelijk. Na anderhalf uur kwam de dokter. We omhelsden elkaar, voor het eerst in zesenveertig jaar vriendschap. Toen hij achter de dokter aan naar zijn slaapkamer liep, draaide hij zich om, stak een hand op en zei: 'Nou....dag hoor.'

Toen Stella ziek werd, vormden mijn beste vrienden als het ware een soort beschermende ring om ons heen. Hun steun en medeleven was voor ons van levensbelang. Lupius was een van hen. Twee jaar na het overlijden van Stella droeg ik hem met vijf andere vrienden naar zijn graf, op een ijskoude, besneeuwde dag in januari. Daarna dronken wij, hij had dat zo bepaald, in zijn naam een borrel bij Visser, waar wij al vanaf onze tienerjaren komen.

Na die eerste reis naar Portugal bleef ik Lissabon bezoeken. Samen met Stella, later weer alleen of nu en dan met vrienden. Laatst met Griekse vrienden. Ik logeer altijd in hetzelfde hotel, bijna op het Chiado, boven het beroemde café A Brasilièra. Het hotelpersoneel is afstandelijk en indolent, maar de kamers zijn schoon en ruim, de ligging is geweldig en het ontbijt stelt niets voor, maar dat is zo in bijna ieder Mediterraan land. Bovendien bevindt de mooiste pastelaria van de stad zich pal naast de deur. Voor die deur, op de paar meter tussen het terras van A Brasilièra en dat van de pastelaria Bernard, kom ik regelmatig Leonora tegen. Leonora schrijft gedichten, die ze per stuk verkoopt. Ik ben het Portugees niet machtig, maar ik koop er altijd een paar, die ze dan eerst voor mij voorleest. Daarna zet zij er een handtekening onder. Ik betaal, waarna we in het café iets drinken en over literatuur en kunst praten. Dan betaal ik weer.

Als ik aankom in Lissabon ga ik eerst naar A Brasilièra voor een sterke, bittere Portugese koffie. Dan zit ik aan tafel met Stella en Lupius. We praten wat, we halen herinneringen op en bespreken wat ik de rest van de dagen ga doen. Iedere avond, als ik terugkom van het restaurant waar ik heb gegeten (vaak in de Adega de Ribateja, waar de bijna blinde Luis Braga de fado zingt) wachten ze weer op mij in A Brasilièra. We nemen nog een aguardente velha. Daarna begint onherroepelijk de nacht.


zaterdag, juli 28, 2012

VWO-meisje


Vandaag, 28 juli, is het tweeëntwintig jaar geleden dat Stella en ik trouwden. Twee dagen na haar verjaardag. Het was een bloedhete dag in Thessaloniki, maar wij trouwden pas om acht uur 's avonds, zodat het al ietsje aan het afkoelen was. Daarna was er feest, in een partycentrum op de heuvel boven de stad. Het was zo'n heerlijke, zwoele avond waaraan nooit een einde zou moeten komen, maar dat einde kwam onverbiddelijk. Wat volgde was een gelukkig huwelijk. Nee, geen kinderen, maar vruchtbaar in scheppende zin. De boeken en bloemlezingen die wij publiceerden, onze vertalingen, gedichten en verhalen. Op de dag dat ik hoorde dat mijn eerste literaire dagboek en mijn verhalenbundel IJzeren logica zouden worden gepubliceerd, werd vastgesteld dat Stella ongeneeslijk ziek was. Drie maanden later overleed zij. Op tweede kerstdag. Sindsdien schrijf ik kerst met een kleine letter.

Na een week warm zomerweer betrok gisteren in de vooravond de lucht. Het weer begon om te slaan. Wat de radio 'enkele buien' noemde, werd urenlange regen. We zaten met een ploegje op het terras van poffertjessalon Visser. Sommige mensen noemen het hardnekkig 'Vissers'. Mensen die niet weten dat de 's op het raam een tweede naamval is. De lucht werd almaar donkerder, net als de eurocrisis. Iemand vertelde dat zijn vrouw hem na zevenentwintig jaar heeft verlaten. 'Ze is op zichzelf gaan wonen. Ik zal jullie het verhaal besparen, maar er is geen ander in het spel.' Dat laatste zei hij tamelijk nadrukkelijk. Daarna nam hij er nog maar een. Toen de eerste druppels begonnen te vallen, schoven we dichter bij elkaar, onder de zonwering. Een jong stel kwam erbij. Een stel met trouwplannen, want samenwonen vinden ze niet echt. De jongen vertelde van een buurman, leraar op een Rotterdamse school, die een verhouding begon met een zeventienjarige VWO-leerlinge. 'Die vent is al in de dertig,' riep hij verontwaardigd, toen ik zei het probleem niet zo te zien. Zeventien jaar, dan ben je geen kind meer en geef de leraren en leerlingen de kost die heel gelukkig met elkaar zijn geworden. Sommigen hielden het wel zeventwintig jaar met elkaar uit. Ik herinner mij op de MULO een leraar boekhouden en een meisje uit de derde. Dat meisje ging haar school wel ergens anders afmaken. Daarna zijn ze getrouwd, met veel klasgenoten op de bruiloft. 'Ja, hij is ook nog eens getrouwd,' voegde het meisje er met een verontwaardigde blik aan toe. 'Tja,' zei ik, 'getrouwd, wat kan dat meisje daar aan doen?'

De in de steek gelaten stamgast nam er nog maar een. Ik stak een pijp op en dacht aan die warme avond in 1990. Het jonge stel verlegde het gesprek naar vaste contracten en een koophuis. Een VWO-meisje in een heel kort rokje fietste hard door de regen voorbij. We keken haar allemaal na.


donderdag, juli 26, 2012

Een Nederlandse onafhankelijkheidsdag? Liever niet.


Op 19 juli hing een aantal winkeliers in Dordrecht de vlag uit en hief een select gezelschap een glaasje sinaasappelsap, om de geboorte van Nederland te vieren. Op 19 juli 1572 vond in de stad namelijk de eerste vrije vergadering plaats van de Staten van het tegen Filips II in opstand gekomen gewest Holland. Deze week pleitte Marco van Schaardenburgh in De stem van Dordt voor 4 juli als onafhankelijkheidsdag van Nederland. 'Op 4 juli 1575 riep de Unie van Dordrecht de onafhankelijkheid van Nederland uit,' schrijft hij. Historisch gezien is dat niet helemaal juist. De Staten van Holland en Zeeland, alsmede de steden Buren en Zaltbommel, erkenden toen het gezag van Willem van Oranje als stadhouder. Aan een vorm van onafhankelijkheid werd voorlopig nog niet gedacht. Beiden zijn wel significante gebeurtenissen tijdens de opstand in de Nederlanden. Die begon formeel in mei 1568, met de inval van een legertje onder Lodewijk van Nassau, de broer van Willem van Oranje, in Groningen. Dat leidde tot de veelbezongen Slag bij Heiligerlee, waar de jongste broer van Oranje, Adolf, het leven liet. Het was allerminst een blijvend succes. Landvoogd Alva had de zaak snel onder controle, waarna het nog vier jaar rustig zou blijven, want de inval van Oranje zelf, later dat jaar in Limburg, eindigde in een fiasco. Alva vermeed een veldslag en al snel raakte het geld op, zodat het huurlingenleger moest worden ontbonden. Pas in 1572 kwam de strijd op gang, door het onverwachte succes van de Watergeuzen bij Den Briel. De opstand zou, met een tussenpose van twaalf jaar, tot 1648 duren. Toen werd, op 15 mei, de Vrede van Munster getekend, een deelverdrag van de veel meer omvattende Vrede van Westfalen. Pas daardoor kreeg de onafhankelijkheid van het noordelijk deel van de Nederlanden de jure zijn beslag, al speelde de Republiek der Verenigde Nederlanden toen al een jaar of vijftig volop mee op het internationale toneel.

Het is maar de vraag of je de geboorte van een land door het instellen van een nationale onafhankelijkheidsdag moet herdenken. Bij het woord onafhankelijkheidsdag moet ik denken aan allerlei nationalistisch vertoon met vlaggen en ronkende toespraken ter ere van vaderlandse helden. In een tijd waarin de noodzaak van een Europese Federatie zich steeds dringender doet voelen, zitten we niet te wachten op allerlei nationale vieringen. Als het ontstaan van Nederland dan toch zo nodig moet worden herdacht, dan zijn er bovendien wel geschiktere data dan 4 of 19 juli, die alleen ons Dordtenaren wel goed uitkomen, omdat de gebeurtenissen hier ter stede plaatsvonden. Een goede datum zou 22 juli zijn, want op die dag in 1581 werd Filips II officieel aan de kant gezet (Plakkaat van Verlatinghe). Een nog betere datum is wellicht de voornoemde 15e mei. Toen, in 1648, werd de Republiek echt volwassen, al bestond die al sinds 1588, toen de Staten-Generaal besloot dat men het voortaan wel zonder buitenlandse landvoogd kon stellen. Dat gebeurde na de mislukte avonturen met de hertog van Anjou en de graaf van Leicester. Je zou eventueel ook de dag van dat besluit kunnen nemen. Zou het echter niet nog beter zijn de dag te nemen dat koning Willem I in 1813 werd ingehuldigd als soeverein vorst over de Nederlanden? Toen begon in feite het moderne Nederland. De Republiek was een statenbond van onafhankelijke gewesten, die alleen de defensie, de buitenlandse politiek en het bestuur over de generaliteitslanden coördineerden. Een soort EU in het klein. De Bataafse Republiek bracht de eenheidsstaat. Op 1 maart 1796 sloot Bataafs-Brabant, voormalig generaliteitsland, zich als laatste aan, dus die dag zou ook in aanmerking kunnen komen. Of wat te denken van het aantreden van Lodewijk Napoleon, op 5 juni 1806, de grondlegger van de Koninklijke Bibliotheek, Het Koninklijk Instituut van Wetenschappen (voorloper van het KNAW) en het Rijksmuseum?

Als ik er even voor ga zitten, rollen er nog wel wat data uit, maar aangezien ik helemaal geen Nederlandse onafhankelijkheidsdag wil vieren, bespaar ik mij verdere moeite. Ik heb een beter idee. We stellen de vroegere Hoffeesten weer in ere, compleet met wandeltocht en aanklevende medaille. Zo vieren we knusjes onder elkaar dat Dordrecht onmiskenbaar een belangrijke rol heeft gespeeld in de Nederlandse geschiedenis. En passant gaan we het Hof weer gebruiken voor concerten en theatervoorstellingen. Een Nederlandse onafhankelijkheidsdag vergeten we zo snel mogelijk. Per slot was de Republiek die uit de opstand werd geboren veel meer het product van een pijnlijke burgeroorlog, die leidde tot de definitieve scheuring tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden, dan het resultaat van een heldhaftige strijd tegen een overmachtige vijand.

dinsdag, juli 24, 2012

'Oom' Piet


Hoe noem je een neef die eigenlijk je neef niet is, maar de neef van je halfbroer uit een eerder huwelijk van je moeder, als die neef een zoon is van de broer van de overleden eerste man? De vraag stellen is al ingewikkeld genoeg, maar wat is het antwoord? Ik heb eerlijk gezegd geen idee, zoals ik ook allang geen idee meer heb waar het met de Griekse crisis naartoe gaat. Halfneef misschien, maar dat klinkt niet. Mijn vader hield het dan ook gewoon op neef. Een veertien jaar oudere neef, die op vierendertigjarige leeftijd een einde maakte aan zijn leven, omdat hij onvoldoende erkenning als dichter meende te krijgen. Althans, volgens mijn vader. Die was toen twintig en hij zou het kunnen weten, maar ik heb geen idee of zij veel contact hadden. Mijn vader heeft daar nooit veel over losgelaten. Die neef heette Piet van Renssen. Hij leefde van 1902 tot 1936. In 1960 verscheen bij stichting De Beuk een boekje onder de titel Nagelaten werk van P. van Renssen. Verzen/aantekeningen/aphorismen. Het is samengesteld door een broer en een neef van de dichter. Een echte neef, niet mijn vader.

Uit de inleiding, geschreven door J.A. Rispens, komt de dichter naar voren als een eenzaam, zwaarmoedig, lijdend mens. Dan zou het verhaal van mijn vader weleens kunnen kloppen, maar P. van Renssen was bij uitstek een christelijk dichter en daardoor roept het toch twijfels op. In ieder geval is hij overleden voor zijn talent tot volle bloei kwam. Het is interessant om te bedenken hoe hij zich zou hebben ontwikkeld, als hij niet jong zou zijn gestorven. Zou zich uit zijn religieus, mystiek getinte poëzie uiteindelijk iets geheel nieuws hebben ontwikkeld? Zou hij daardoor misschien meer aansluiting bij modernere dichters hebben gevonden? Of zou hij een soort voorloper van Nel Benschop zijn geworden? Wie zal het zeggen? De dood werd op bezoek gevraagd, of hij verschafte zich eigenmachtig toegang. Dat maakt al die vragen onbeantwoordbaar. H. Marsman, drie jaar ouder dan P. van Renssen, schreef de inleider ooit een brief waarin hij naar het nagelaten werk, waarvan kennelijk toen al sprake was, informeerde. Hij was een van de weinige tijdgenoten die het dichterschap van Van Renssen op waarde schatte, maar Marsman verloor vrij kort daarna, in 1940, zelf het leven.


De oorlogsjaren en het feit dat er veel handgeschreven materiaal verloren ging bij het bombardement op Rotterdam, zijn misschien de oorzaak van het lange uitblijven van het Nagelaten werk. Dat het bij De Beuk verscheen, vermoedelijk ook op kosten van de samenstellers, en niet bij een professionele uitgeverij, is tekenend voor de marginale positie van Van Renssen. Wie, evenals Marsman, zijn kwaliteiten wel inzag, was Gerrit Komrij. Hij nam Eligie op het verlies van twee gedode katjes op in deel drie van 'de dikke Komrij.' Het is maar één gedicht, ik ben niet eens een echt achterneefje en ik voel mij nogal ongemakkelijk bij de christelijke mystiek van Van Renssen, maar toch voelt het als een soort van genoegdoening. Ik gun hem dit kleine, postume eerherstel.


zondag, juli 22, 2012

Vraag


Als Stella niet was overleden, zouden we een jaar of drie geleden voorgoed naar Griekenland zijn gegaan. Dat was ons plan. Of we het ook werkelijk hadden uitgevoerd, weet ik niet. Misschien hadden we het, gezien de economische omstandigheden, niet kunnen uitvoeren, of hadden we ons bedacht. Het wonen in Nederland, waarvan ze hoge, misschien te hoge, verwachtingen had gekoesterd, viel Stella tegen. Dat kwam in de eerste plaats door het klimaat. Tijdens de grijze herfst-, winter- en vroege voorjaarsmaanden miste zij de zon en het bijzondere licht van Griekenland. Hoewel zij voor Griekse begrippen een Pietje precies was, die altijd haar afspraken nakwam en altijd op tijd, kon ze niet goed tegen de mentaliteit van de agenda. Ze zei altijd: 'Als je met een vriendin koffie wil gaan drinken, dan bel je even en zeg je, “komt het uit? dan kom ik eraan,” maar je maakt geen afspraak met je agenda voor over veertien dagen.' Door het Nederlandse superioriteitsgevoel tegenover mensen uit Mediterrane landen werd ze soms diep gekwetst.

Stella was allerminst blind voor de goede kanten van het leven in Nederland. Ze voelde zich prettig in onze vriendenkring, wat het gemis van haar Griekse vrienden deels goedmaakte. Ze genoot van de waardering die ze langzamerhand kreeg als dichteres. Liever had ze die gekregen als vertaalster, wat ze voor haar gevoel in de eerste plaats was, maar in die hoedanigheid stuitte zij in Nederland op beroepsnaijver en kinnesinne. In Griekenland werden haar poëzievertalingen van ondermeer C. Buddingh' en J. Eijkelboom en haar prozavertalingen van F.B. Hotz en Levi Weemoedt, om een paar voorbeelden te noemen, wel op waarde geschat. Dichter, criticus en vertaler van ondermeer Joseph Conrad, Thanasis Georgiadis, prees haar vertaling van mijn boek Afrodite en Europa in verschillende artikelen de hemel in. Hij had zoveel waardering voor haar werk, dat hij na haar dood belangeloos de redactie op zich nam van haar postume bundel ατελείωτες νύχτες (eindeloze nachten). Even belangeloos vertaalde hij de inleiding die ik ervoor schreef, op verzoek van de uitgever. Inmiddels is haar poëzie in een aantal Nederlandse en Griekse bloemlezingen opgenomen. Het zou haar goed hebben gedaan. Ook de tuin deed haar goed. Die hadden we niet bij de flat in Thessaloniki. Wel een bos, op tien minuten lopen, maar geen tuin. Ze was er, als het weer het toeliet, met groot plezier in bezig. Ze genoot van haar rozen en de vele andere bloemen en van haar kruiden, die ze het liefst vers gebruikte. Dat beviel haar ook wel, dat ik ook met enige regelmaat kookte. Zij bijna altijd Grieks, ik bijna altijd Indisch, Indiaas of Surinaams. Tenslotte hield de innige vriendschap met mijn moeder haar op de been, evenals die met haar Roosendaalse 'zusje' Karla Boschma. Half Fries, half Oostenrijks, bonter kun je het niet maken, en dan als twee druppels water lijken op een Griekse en toevallig nog Nieuwgrieks spreken ook. Karla gelooft ook niet in de agenda, maar wel in de literatuur.

Stel dat we ons plan wel hadden uitgevoerd, zouden we het dan ook in Griekenland hebben uitgehouden? Het is een vraag waaraan ik steeds weer denk, maar die, zoals de essentiële vragen van het leven, nooit bevredigend zal worden beantwoord. Stella was altijd verdrietig als wij vanuit Griekenland terugreisden naar Dordrecht, maar als we daar ons huis binnenstapten, leefde ze op en riep ze blij 'spiti mou, spitaki mou!' (mijn huis, mijn huisje). In Nederland was al haar ergernis over de medebewoners van het flatgebouw, met hun herrie en hun troep overal, behalve over de eigen dorpel, snel vergeten. En zo waren er meer ergernissen, die snel wegzonken, maar die in Thessaloniki wel degelijk een rol speelden. Het a-sociale rij- en vooral parkeergedrag, de tekortschietende reinigingsdienst, het primitieve openbaar vervoer in de stad, de regelmatige onderbrekingen van water en stroom en het gebrek aan vakmanschap als we voor de zoveelste keer een loodgieter nodig hadden omdat bij de bovenburen, of bij ons, een leiding was gesprongen, of er weer eens een radiator lekte. Griekenland en vakbekwame loodgieters, is een contradictio in terminis. In Dordrecht bekeken we Griekenland met een roze bril en genoten we na van de heerlijke, zwoele avonden met vrienden, van de prachtige plaatsen die wij bezochten, van de overweldigende natuur, van de zon en van de concerten en theatervoorstellingen, vaak in de openlucht. Griekenland is een heerlijk land om vaak te zijn. Daarom komt steeds die niet te beantwoorden vraag weer op.


donderdag, juli 19, 2012

Gekkenhuis


Was het wijlen Marko Fondse niet, die Griekenland bestempelde als één groot gekkenhuis, maar wel een prettig gekkenhuis? Als ik mij vergis word ik graag verbeterd, maar zoiets staat me bij. Marko kon het weten, want hij woonde een tijd op het eiland Hydra. Soms ben ik geneigd het met hem eens te zijn. Bijvoorbeeld als ik zie hoe veel Grieken zich in het verkeer gedragen. Alleen vervalt bij mij dan het bijvoeglijk naamwoord. Prettig is dat gedrag allerminst. Griekenland heeft tegenwoordig een stelsel van prachtige snelwegen (het geld dat de EU en anderen in het land hebben gepompt wordt, in tegenstelling tot wat sommige Nederlandse kranten schrijven, ook vaak ten goede aangewend), maar toch zijn de Grieken nog steeds Europees kampioen verkeersdoden en -gewonden. 'De oorlog op het asfalt heeft weer vijf slachtoffers geëist,' hoor je dan in het televisiejournaal.

De vorige regering werd vooral in beslag genomen door pogingen te voldoen aan de onmogelijke eisen die IMF en EU stellen om het zinkende schip financieel boven water te houden. Toch dacht zij weleens aan iets anders. Aan de oorlog op het asfalt. Veel ongelukken worden veroorzaakt door onoplettende automobilisten, was de redenering. Daar zat iets in. Een vriend van mij raakte zwaar gewond, toen hij op een zebra werd geschept door een chauffeur die door rood reed omdat hij druk doende was een sms-je te verzenden.

Een mobiel gebruiken terwijl je rijdt is verboden, maar heel veel mensen trekken zich daar niets van aan. Als ik bij de bushalte sta, probeer ik weleens te turven hoeveel chauffeurs langsrijden met de telefoon aan het oor. De bus gaat om de tien minuten. Als hij voor mijn neus wegrijdt, haal ik hoge aantallen. Soms raak ik de tel kwijt. Dat is niet typisch Grieks. Een paar dagen geleden stond op Facebook een foto van een Dordtse politieagent, die al bellend achter het stuur van de dienstwagen een kruispunt overstak. Typisch Grieks is wel dat men denkt dat de pakkans zo gering is, dat je rustig kunt bellen, sms-en en misschien ook nog wel Facebooken achter het stuur. Gisteren belde de chauffeur van mijn overvolle bus even naar zijn vrouw. Ik kon het gesprek niet volgen, maar ik ving het woord giatros op. Dat betekent dokter. Je hebt ook het woord psychigiatros. Dat betekent psychiater en daar zouden ze zo'n chauffeur naartoe moeten sturen. In dat geval is de kans groot dat de vakbond boos wordt en dan ligt het busvervoer weer eens vierentwintig uur stil. Het gedrag van de vakbonden valt ook binnen de gekkenhuiskwalificatie zonder bijvoeglijk naamwoord. Over een paar dagen sluit Griekenlands laatste staalfabriek definitief zijn deuren, omdat er al negen maanden wordt gestaakt en de eigenaar het zat is.

Dit keer had de minister iets anders bedacht. Er kwam een wet die alle reclame- en uithangborden verbood. Die zouden automobilisten te veel afleiden. Ook daar zat iets in. Langs de wegen was het vergeven van de billboards en daarop werd nogal eens reclame gemaakt voor dit of dat, door uitdagend of nauwelijks geklede, mooie, jongedames. Ik kijk, lesbisch als ik ben, ook liever naar zo'n dame dan naar de vrachtwagen voor mij en aangezien hardrijden hier een nationale verslaving is, heb je dan al gauw kans op brokken en rondvliegende lichaamsdelen. De billboards en uithangborden moesten massaal verdwijnen. Daar zag de politie op toe. Hier in de stad de gemeentepolitie. Die kwam ook bij Y. aan de deur. Het uithangbord met daarop de naam van zijn boekhandel, annex kafeneion, moest van de gevel. Y. liet dat op zijn beloop. Tenslotte kreeg hij een boete wegens het in het gevaar brengen van het verkeer. Daarna schroefde hij het bord eraf. Zijn zaak ligt als sinds jaar en dag halverwege een van de weinige wandelstraten die Thessaloniki rijk is, maar in het gekkenhuis is de wet af en toe werkelijk de wet.


maandag, juli 16, 2012

Marcellus Schampersstraat


Mijn dromen, voor zover ik mij daar iets van herinner, spelen zich vaak af in de Marcellus Schampersstraat 60, het huisje uit 1880, dat ik in het najaar van 1974 kocht en waar ik bijna vijf jaar woonde. Ik vraag me af waarom. Het was een klein, verkrot huis, met veel sfeer, in een intiem achterstraatje in wat in Dordrecht 'de 19e eeuwse schil' wordt genoemd. Ik ben elders in die schil geboren, op de Vrieseweg. Dat was ook een verkrot pand. Het is inmiddels afgebroken. Er is nieuwbouw voor in de plaats gekomen. Hetzelfde is gebeurd in de Marcellus Schampersstraat. Dat is geen intiem straatje meer, er is ruimte geschapen. De nieuwbouw is van buiten fantasieloos en lelijk, maar de woningen zullen van binnen comfortabeler zijn dan mijn pandje, dat niet eens een douche had. Douchen deden we bij mijn ouders, tien minuten verderop.

Op de hoek met de St. Jorisweg was een kleine supermarkt. Vanwege de vooruitgang zit er nu een koffieshop. Leens Taria, daar tegenover, waar je om middernacht nog snel even om een krat bier kon, werd een shoarmazaak, die een paar jaar geleden afbrandde. Ooit was het een slagerij, bekend om een muurschildering van twee vrolijke biggen in een auto, die riepen: 'Toet, toet, bij deze slager is het goed!' Mijn grootvader deed na zijn zeemansloopbaan in melk en kaas. Zijn leuze was: 'Kaas van Bekker, die is pas lekker!' Ik wacht op een bord boven de deur van de koffieshop met, vooruit, twee mussen die iets roepen in de trant van: 'Twiet, twiet, we gaan als een raket van deze wiet!' Als het om middenstandspoëzie gaat, zijn er geen grenzen in ondernemend Nederland.

Ik kom, behalve in mijn dromen, zelden meer in of door de Marcellus Schampersstraat. Of er nog mensen wonen uit mijn tijd weet ik niet, maar het lijkt me onwaarschijnlijk. De meeste buren waren ouder, soms veel ouder, dan ik. Er woonde een P.C. Bouterse, herinner ik mij. Een blanke Zeeuw en geen familie van D.D. Bouterse, toen nog sergeant-sportinstructeur en inmiddels president van Suriname. Er woonde een echtpaar Fliervoet, ook veel ouder, en een ongetrouwde wijkverpleegster tegen haar pensioen aan. Er woonden geen aantrekkelijke meisjes, meen ik, of ze wisten onopgemerkt te blijven. Dat stoorde niet, want ik woonde er eerst een tijdje met A. en daarna met M., terwijl de periode daartussen werd gevuld met bezoekjes van F., waardoor andere meisjes niet im Frage kwamen. Overdag gaf ik les, 's avonds speelde ik voor miskend dichter en tussendoor dronken en lachten wij wat af.

Ik woonde er prettig en tevreden en daarom in voortdurende angst voor de gemeente. Die ontwikkelde het ene plan voor de buurt na het andere. Plannen waar we niet op zaten te wachten. Zeker ik niet, want als ik mij ergens prettig voel ben ik weinig tot verandering genegen. Bovendien wist je maar nooit wat voor hak de gemeente je probeerde te zetten als het tot onteigening zou komen. Het was een soort instinctieve angst voor De Boven Ons Gestelde Autoriteiten. Daarnaast was er de reële angst dat het huisje op een dag onbewoonbaar zou worden verklaard. Bovendien wilden M. en ik weleens wat anders onder de douche dan alleen maar onder de douche en dat doe je niet zo snel bij je ouders thuis. Een Turkse meneer wilde het voor een leuke prijs kopen. Een meneer met gouden handen. Hij maakte er een klein paleis van. Ik hoop maar dat de gemeente hem, toen er eenmaal werd afgebroken en wederopgebouwd, niet de loer heeft gedraaid waarvoor ik bang was.



vrijdag, juli 13, 2012

Zonder tussenstop


De oude Macedoniërs (heb ik begrepen, ik doe meer in moderne geschiedenis en laat de Oudheid over aan anderen, zoals mijn nog jonge, en reislustige oud-leerling Bart Damen, of de het bestuur en de leden van de afdeling Roosendaal van de Haarlem Branche van de Dickens Fellowship in haar persoon verenigende Karla Boschma, omdat die ervoor hebben doorgeleerd) verbrandden hun doden, maar niet helemaal. Tijdig werden de vlammen gedoofd, zodat de beenderen behouden bleven. Die werden (op rituele wijze, neem ik aan, ze geloofden per slot ook in voortekenen) gereinigd, in een mooie kist van edelmetaal gedaan en bijgezet in een graftombe. Als er geld was in de familie, zoals in die van Alexander de Grote. Dat was een klein mannetje, net als Napoleon, maar vele malen megalomaner. De moderne Grieken doen min of meer hetzelfde. Ten minste, met hun doden die in een tijdelijk graf in Thessaloniki zijn ondergebracht. Als zij na enkele jaren voldoende zijn ontbonden, wordt het graf geruimd. Voor wie het niets kan schelen, houdt hier het verhaal op. Voor wie het wel iets kan schelen of wie een belofte aan een overledene gestand doet (beiden hebben betrekking op mij), bestaat de mogelijkheid de beenderen te laten reinigen en deze, in een handzaam houten of metalen kistje, bij te zetten in een graf elders. Dat reinigen doen ze bij de begraafplaats en daar ben je niet bij. Wel bij het openen van het graf, enkele dagen eerder. Dat schrijft de Griekse wet op de lijkbezorging voor.

Ik zit op de veranda van mijn zwagers huis in Theodósia, een klein uur met de auto ten noorden van Thessaloniki en zes kilometer van Ellinikó. Daar komt de uitbater van het Dordtse restaurant De Grote Griek vandaan. Waar het nu twintig jaar geleden gebouwde huis staat, stond voorheen de boerderij van Stella's grootouders, opa en oma Timonidis. Een klein deel staat nog overeind en wordt als schuur gebruikt. Een Osmaans overblijfsel, want gebouwd door de Turkse voorgangers van Stella's grootouders. Toen heette Theodósia Chatzibaïrám en zo wordt het door de dorpsbewoners nog steeds vaak genoemd. Als ik zachtjes 'çok güzel' fluister, gaat er even een zucht van herinnering door de balken die het lekkende dak stutten. Het is hier niets dan rust, nu en dan het gekraai van een haan, het blaffen van een hond en in de verte het geronk van mijn zwager, die in de boomgaard het gras maait. In de stad is het bloedverzengend heet, maar hier is het aangenaam koeler door een briesje uit de bergen. Als je geluk hebt, zie je weleens een vos. Dat heb je met kippen.

Theodósia is gebouwd op een helling. Daarom ligt de begraafplaats onder het dorp. Vandaar zie je de twee reusachtige kastanjebomen op ons erf boven de huizen uitsteken. Op dat kerkhof hebben we Stella vanmorgen herbegraven. Mijn zwager en ik haalden haar op bij de osteofilákia in Thessaloniki en reden haar naar Theodósia. Het klinkt absurd, maar nog eenmaal reed ze mee op de achterbank. Er is een graftombe voor haar gebouwd naast die van haar ouders en grootouders. Op een plek met een mooi uitzicht op de omringende bergen. Het was haar wens. Zoals ze ook tijdelijk begraven wilde worden in Thessaloniki. 'Dan hoeft niet iedereen in het winterweer de bergen in.' Vier dagen voor haar overlijden dacht ze nog aan het welzijn van anderen. Bij de tombe wachtte meneer Haris, die het kerkhof beheert. Hij sloot het graf, nadat wij haar hadden bijgezet. Een stil ogenblik, waarin alle verdriet weer even boven kwam. Ik keek naar de bergen in de verte en dacht aan Stella's verhalen over haar jeugd in Theodósia en Laganás. Met een ezel water halen bij een put. Ze heeft er altijd rugklachten aan overgehouden. Daarna zijn we de boomgaard gaan bevloeien, om weer aan het leven te denken.

Over een paar dagen is de steen geplaatst. Dan ga ik terug, met haar lievelingsbloemen. Naar de plek waar ik uiteindelijk ook terecht zal komen, maar zonder tussenstop in Thessaloniki.



woensdag, juli 11, 2012

Iedere dag weer


Ooit heb ik mij tijdens mijn studie beziggehouden met paleografie. We ontcijferden teksten uit de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. Dat ging soms vlot, maar je stuitte ook weleens op producten van een sloddervos, waar moeilijk greep op was te krijgen. Die studie kwam van pas als ik als leraar werk in handen kreeg van leerlingen met een onduidelijk handschrift. Er zaten sterke staaltjes van onleesbaarheid tussen. Soms het gevolg van een motorische storing, niets aan te doen, maar meestal van slordigheid, desinteresse of een gebrek aan fatsoen. Ik vind het onbeleefd iets in handschrift in te leveren, zonder je te bekommeren over de leesbaarheid. Dat is de schoolmeester in mij. Soms kwam een leerling in tijdnood. Dan was alleen het einde in spijkerschrift. Meestal kon ik dat billijken en hoefde het niet over. Zelf heb ik altijd een duidelijk bordschrift onderhouden. Eis je van je leerlingen leesbaarheid, dan geef je dus zelf het goede voorbeeld. Niet iedere collega dacht daar zo over. Bij stagiaires en collega's van de lerarenopleiding leidde mijn opvatting weleens tot verbazing of zelfs verontwaardiging. Ik ken twee uitstekende leraressen geschiedenis, die aan een lerarenopleiding gingen werken. Na een korte periode zijn zij groen van ellende teruggekeerd bij het middelbaar onderwijs, omdat ze te veel van hun vak hielden, maar dit terzijde.

Ik heb in de loop der jaren een behoorlijke kennis van het Nieuwgrieks verworven. Foutloos zal het nooit worden, maar dat geldt ook voor de meeste Grieken. Ik kan mij goed weren in de debatclub, op woensdagavond in mijn stamcafé (voor wie het wil komen controleren: Loxias, Isavron 5, hartje Thessaloniki), ik lees de krant, boeken, de brieven van de belastingdienst, en ik begrijp de immer voortratelende juffrouw van het televisiejournaal. Waar ik veel moeite mee heb, is het lezen van handgeschreven Grieks. Dan komt de studie paleografie weer van pas. Net zoals ik ooit zwoegde op de brieven van Johan de Witt, vanaf de rede van Texel geschreven aan zijn vader, zo zwoeg ik nu op een briefkaart die neef P. stuurt vanaf Mykonos. Daar is hij op vakantie met een aanzienlijk jongere vriendin uit Bulgarije, wat zijn handschrift er niet duidelijker op maakt. Nu kun je bij zo'n kaart nog een beetje gokken: mooi weer, leuk hotel, genieten, groeten van Valentina en mij. Johan de Witt schreef andere dingen en deed dat ook nog eens in het Frans.

Om mijn aarzelende bekwaamheid in het lezen van handgeschreven Grieks bij te houden, lees ik iedere dag een fragment uit de dagboeken van Stella. Zij heeft een behoorlijk handschrift, maar schreef ook weleens een passage in haast. Ruim vier jaar na haar overlijden is zij nog altijd een voortreffelijke lerares. Nu en dan stelt ze haar leerling voor een uitdagende opdracht, maar nooit eentje die hem echt boven de pet gaat. Het is ook het ogenblik van de dag dat ik haar stem weer hoor, alsof we samen op het balkon zitten. Dan is het alsof ik weer in haar ogen kijk. Haar mooie, Levantijnse ogen, waardoor ik op slag verliefd was, toen, in die eetzaal van Middlebrook Hall. Vrijdag wordt ze herbegraven in Theodósia, het vroegere Chatzibaïrám, naast haar ouders en grootouders. Ter voorbereiding moest ik gisteren bij de opening van haar tijdelijk graf zijn, in de necropolis van Thessaloniki. Nu weet ik de betekenis van 'uit stof zijn gij geboren en tot stof zult gij vergaan,' uit eigen ervaring. Ik lees haar dagboek. Iedere dag weer een fragment.


maandag, juli 09, 2012

Weemoed


De grootmoeder van Y. hoorde op een dag hoefgetrappel in haar dorp in Noord-Griekenland, maar ze had op dat ogenblik geen tijd om haar fornuis te verlaten. Na enige tijd ontstond er hevig rumoer in het kippenhok. Zij ging kijken en verstijfde van schrik. Later zei ze dat zij de duivel had gezien. Het was een Sikh van het Brits-Indische leger, die een kip probeerde te stelen. Dat leger vocht aan het einde van de Eerste Wereldoorlog op de zuidelijke Balkan mee tegen de Bulgaren en Osmanen. Volgens de geschiedenisboeken hield de strijd op toen in oktober 1918 de wapenstilstand van Mudros werd getekend. Geallieerde oorlogsbodems stoomden op naar de Bosporus. Daaronder was het beroemde Griekse slagschip de Averoff. Een feit dat nationalistische Grieken nog steeds met trots vervult. Wij hadden geen slagschepen in Nederland. Wel twee slagkruisers, Hr.Ms. De Ruyter en Hr.Ms. De Zeven Provinciën. Zij waren een goedkopere versie van het slagschip. Heel Nederlands dus. De Zeven Provinciën werd in 1934 in 'Ons Indië' door een Nederlands vliegtuig gebombardeerd, omdat de matrozen zich van het schip meester hadden gemaakt, uit protest tegen het verlagen van hun soldij door het kabinet-Colijn. Het was crisis en er moest worden bezuinigd. Lonen van ambtenaren en militairen werden verlaagd. Pensioenen en uitkeringen, voor zover daar sprake van was, ook. Het leidde niet alleen tot de muiterij op De Zeven Provinciën, maar ook tot het Jordaanoproer, dat door het leger bloedig werd neergeslagen. Er vielen doden en gewonden. Er was een politieke partij die in sommige opzichten leek op de partij van Henk en Ingrid. Die heette NSB.

Acht jaar later gingen beide schepen ten onder in de Slag in de Javazee. De Nederlandse marine betoonde zich in die zeeslag uitzonderlijk moedig, maar de fiere slagkruisers waren niet opgewassen tegen de Japanse schepen met hun verder dragend geschut en tegen de torpedovliegtuigen van de vijand. Luchtdekking, toen een voorwaarde voor een succesvol maritiem optreden van die omvang, was al helemaal niet voorhanden. Dit alles was ondermeer een gevolg van de bezuinigingsdrift van de regering en van het heilige geloof in de Nederlandse neutraliteit. Als wij ons niet met de wereld bemoeiden, bemoeide de wereld zich niet met ons. Wat er nog over is van de vechtende en tuimelende PVV, gelooft dat nog steeds. Veel SP'ers ook, vrees ik. De vloot die het in 1942 opnam tegen de Japanners bestond overigens ook uit een aantal haastig bijeengebrachte schepen van andere Geallieerden. Dat redde de buurman van grootvader Klok in Rotterdam het leven. Hij voer op de Hr.Ms. Kortenaer en kwam in zee terecht nadat dat schip was getorpedeerd. Voor de haaien hem vonden, werd hij opgepikt door een Engelse kruiser, in volle vlucht onderweg naar Australië. Die buurman, een vriendelijke, witgekuifde, oude heer, stond in hoog aanzien in de buurt. Ik vond het jammer dat hij geen verteller was, zoals mijn varende grootvader Bekker.

Een groeiend aantal historici ziet de Eerste en de Tweede Wereldoorlog tegenwoordig als één spektakel, met een lange pauze tussen 1918 en 1939. Daar is iets voor te zeggen, maar tijdens die pauze waren er toch allerlei zijzalen waarin men voorstelling gaf. Zo vochten de Grieken en de Turken van 1919 tot 1923 nog een paar ronden hevig door. De Grieken waren eerst aan de winnende hand, maar uiteindelijk zegevierden de Turken. Dat was voor een belangrijk deel te danken aan Mustafa Kemal (Atatürk), die werd geboren in een nog steeds bestaand huis, hier in Thessaloniki, tegenover een Jugendstilcafé waar ik weleens kom. Dan spreken we af 'bij Kemal.' Of dat café er toen ook al was, weet ik niet, maar onmogelijk is het niet. Na die oorlog vond de eerste, door twee staten overeengekomen etnische zuivering van de twintigste eeuw plaats. Ruim een miljoen grieks-orthodoxen (1,2 is de meest voorkomende schatting) moesten Turkije verlaten en bijna een half miljoen islamieten Griekenland. Dat heeft tot veel persoonlijke drama's geleid. Mijn Griekse familie spreekt nog steeds met weemoed over het gebied, de Pontos in N.O. Turkije, dat de inmiddels uitgestorven, oudere generatie moest verlaten. Diezelfde weemoed hoor ik soms bij vrienden van Nederlands-Indische en Molukse afkomt.



zaterdag, juli 07, 2012

Geen enkel verband


Op 3 juli 1987, drie dagen terug vijfentwintig jaar geleden, leerde ik Stella kennen in de eetzaal van Middlebrook Hall, aan de University of Minnesota. Het was ongeveer even warm als vandaag in Thessaloniki, waar we tweeënveertig graden in de schaduw halen. Toch hebben de schilders en stukadoors, die bezig zijn ons flatgebouw van binnen en van buiten op te knappen, vanaf zeven uur vanmorgen tot drie uur vanmiddag onafgebroken doorgewerkt. Straks, na de siësta, gaan ze nog een poosje door, tot het donker wordt. Morgen, zaterdagmorgen, staan ze weer klaar. Grieken zijn keiharde werkers, zolang ze niet in dienst zijn van de verguisde, maar als werkgever begeerde, overheid. Als ze even goed konden samenwerken als werken, zouden zij hun problemen een stuk beter kunnen oplossen. Eendrachtig samenwerken en zich ontdoen van een ooit nuttig instituut, maar nu een nationale pest, een verzameling verblinde zelfbevoordelaars, een deelbelangen najagend fenomeen: de vakbonden, zouden de gestage gang naar de afgrond kunnen helpen keren. Zeker als tegelijkertijd aan de kerk haar politieke macht werd ontnomen en er een belastingovereenkomst met Zwitserland kwam.

In plaats van dat Stella en ik deze week een feestweek houden, besprak ik vandaag met meneer Haris uit Theodósia welke graftombe hij gaat bouwen naast die van Stella's ouders en grootouders op het kerkhof aldaar en hoe de herbegrafenis van Stella, eind volgende week, wordt geregeld. Naar goed Griekse gewoonte gaat het allemaal op het laatste ogenblik en komt het zeker goed. Vier dagen voor ons trouwen, op 28 juli 1990, arriveerde ik met Stella en mijn ouders in Thessaloniki. De dag daarop gingen we de trouwerij regelen. Die vond keurig plaats op de voorgenomen datum, met daarna een diner en een feest voor zo'n tweehonderd gasten in een groot restaurant op een heuvel boven de stad. Niks een jaar van tevoren bespreken zoals in Nederland. Ook toen was het boven de veertig graden en het was de geboortedag van mijn grootvader van moeders kant. Enig verband kan ik niet aantonen, maar er bestaan warhoofden die in zulke dingen een patroon menen te zien. Waarom die herbegrafenis, is een ingewikkeld verhaal. Het heeft vooral te maken met het feit dat Thessaloniki anderhalf keer het inwonertal van Amsterdam heeft, dat men pas sinds kort mag cremeren in Griekenland en dat de plannen voor een crematorium de tekentafel nog niet hebben verlaten.

Het wordt een tombe van waardig marmer, maar zonder de tierlantijnen waar zoveel bewoners van het Middellandse Zeegebied dol op zijn. En haar achternaam komt erop met omega. Haar broers schrijven die met omikron. Fout van een halfgeletterde, via een bevriend politicus of vermaledijde vakbondsbons benoemde ambtenaar. Stella, taalkundige en zeer bekwaam in de etymologie, stond op die omega, ondanks alle bureaucratische strijd die dat soms opleverde. Zo nodig zet ik die namens haar voort. Vlak voor meneer Haris aanbelde kreeg ik een sms-bericht uit Nederland dat Gerrit Komrij is overleden. Net als Stella te jong. Hij woonde in Portugal in een dorp waarover hij een mooi boek schreef, dat ik ga herlezen. Ik heb hem maar een paar maal ontmoet. Eén keer samen met Stella, op een bijeenkomst in Utrecht. Toen ik Stella leerde kennen, brak ik mijn studie Portugees af om Nieuwgrieks te leren. Ik zie in dat alles geen enkel verband.



vrijdag, juli 06, 2012

Leeuwenkuil


Ik zit op het balkon van mijn Griekse stamcafé te genieten van de zwoele zomeravond. Het balkon biedt uitzicht op de overblijfselen van het paleis van keizer Galerius, die begin vierde eeuw in Thessaloniki resideerde. Hij liet daar een nog steeds bestaande triomfboog oprichten en bouwde dit paleiscomplex. Het opgravingsterrein is keurig aangeharkt, de resten van het paleis zijn tot een meter of twee in de hoogte mooi geconserveerd, er is een entree en overal staan borden met uitleg, geplaatst door de in Griekenland oppermachtige Archeologische Dienst. Geen toerist heeft er nog een voet gezet. Het terrein is het domein van een kattenfamilie die zich, gezien het aantal jonge dieren, wellustig voortplant. Aan de andere kant van de ruïnes druist het Navarinoplein, waar de cafés ondanks de economische crisis vol zitten met studenten, die uren doorbrengen op één koffie of een enkel glas bier. Dat vindt men in Griekenland geen probleem. Een verschil met Duitsland. Lang geleden, toen Stella op het Griekse consulaat in Düsseldorf werkte, had ik een Duits stamcafé, waar het oergezellig was, maar zodra je glas leeg dreigde te raken kwam een opdringerig meisje vragen of je nog iets beliefde.

Meestal leeft de kattenfamilie in harmonie, maar soms ontstaat er ruzie, wat zich uit in onaangenaam krakeel. Ik vroeg Y., uitbater van mijn stamkroeg, waarom het terrein gesloten blijft voor bezoekers. Hij heeft het nagevraagd. Er blijkt een tekort aan suppoosten te zijn. In dit land, waar de werkloosheid nu bijna een kwart van de beroepsbevolking treft, is kennelijk geen geld te vinden om een paar ongeschoolden van tien tot twee achter een kassa te laten chagrijnen. Y. vertelde dat zijn suggestie om studenten archeologie in te zetten ('voor een paar zakcenten en ze kunnen nog iets uitleggen ook') op een boze reactie van een vakbondsman stuitte.

Galerius zou ongetwijfeld raad hebben geweten, desnoods 'met zachte dwang.' De kattenfamilie is weer tot rust gekomen. Met de indringer of een brutale, jongste zoon, lijkt te zijn afgerekend. Ik moet ineens denken aan het bijbelse verhaal van Daniël in de leeuwenkuil. Die werd daar op oudtestamentische wijze 'uit opgetrokken' en bleek geheel ongedeerd te zijn, door het ingrijpen van de liefhebbende, wrekende god van de christenen. Of Galerius er een leeuwenkuil op nahield, weet ik niet, maar het zou me niets verbazen. Vergeleken bij de oude Grieken waren de Romeinen akelig wreed en bloeddorstig, al heb ik een zwak voor hun orgieën. Wat dat betreft is de familie Kat een waardige opvolger, al is hun aangeharkt domicilie allesbehalve een leeuwenkuil.


woensdag, juli 04, 2012

Geweten


Een mens zou geen geweten moeten hebben. Dat zou het leven aanzienlijk makkelijker maken. Er zijn gewetenloze mensen. Zij maken zich uitsluitend zorgen om het vege lijf, omdat zij voornamelijk verkeren in kringen die een gewetensvol mens mijdt. Tenminste, dat denk ik. Als ik gewetenloos was, hoefde ik mij geen zorgen te maken over de crisis in Griekenland. Ik ben echter niet gewetenloos, maar wel in Griekenland. Om precies te zijn op het terras van een eetcafé dat To kourdisto gourouni heet. Dat betekent Het opwindbare varken. In het Engels klinkt het beter: The clockwork pig. De eigenaar wordt achter zijn rug 'het varken' genoemd, wat ik niet hoef uit te leggen.

Vanmorgen vond ik twee brieven in de hal. De postbode is een haastig man. Hij heeft geen tijd om de brieven in de achttien verschillende postbussen te doen. Daarom werpt hij ze in de plantenbak, waar het laatste restje flora in 1978 is verdroogd. Wij vissen die post er later op de dag weer uit. Soms bewijst meneer Jorgos van de begane grond ons een dienst. Dan vinden we de brieven in onze bus. Meneer Jorgos was van beroep onderofficier in de tijd van het kolonelsbewind, maar iedereen doet alsof dat feit onbekend is. De ene brief was van een Nederlandse kennis, de andere een dreigend schrijven van een verzekeringsmaatschappij waarbij ik nooit verzekerd ben geweest. Men sommeert mij honderdvierentachtig euro te betalen, anders wordt mijn niet bestaande polis geannuleerd. Een rekeningnummer ontbreekt. Oplichting op zijn Grieks.

Een verwarde zwerver loopt scheldend voorbij. Tot wie zijn geschreeuw is gericht, is niet duidelijk. In tegenstelling tot veel collega's bedelt hij niet. De meeste bedelaars negeer ik, om niet zelf tot de bedelstaf te geraken, maar een enkeling kan op mijn steun rekenen. Vroeger was dat een man met één been in de Ermoustraat, die er mooie muziek bij maakte. Nu is het een geestelijk gehandicapt meisje uit Srilanka, dat ongetwijfeld ooit onder valse voorwendsels is geïmporteerd. Wij groeten elkaar altijd beleefd en nadat ik mijn euro in haar plastic bekertje heb gedeponeerd, wensen wij elkaar een goede dag.

Y. is allesbehalve een bedelaar. Hij is de uiterst erudiete uitbater van een boekhandel, annex café, trefpunt van kunstzinnig Thessaloniki. Hij zal nooit klagen, laat staan iets vragen, maar iedere stamgast weet hoe hij worstelt om het hoofd boven water te houden in deze crisistijd, met een regering die de ene idiote paniekbelasting na de andere invoert, terwijl de omzet terugloopt. Gisteren hoorde ik via via dat hij zijn huur niet kan betalen, evenmin als de bijles van zijn beeldschone dochter. Die bedragen heb ik vanmorgen ongevraagd aan hem overgemaakt. Ik ben niet rijk en zeker geen filantroop, maar erfgoed als mijn stamcafé moet je proberen in stand te houden. Of dat lukt? Geen idee, maar mijn geweten is weer even gerust.


maandag, juli 02, 2012

Finale


Acht jaar geleden was ik, evenals vandaag, op reis naar Griekenland op de dag van de finale van het EK-voetbal. Toen met Stella in de auto. We overnachtten in een motel in de buurt van München. Daar zagen we, te midden van enkele Griekse en Portugese vrachtwagenchauffeurs, Griekenland winnen van Portugal. De Portugezen trakteerden op een rondje dat werd gebracht door een meisje in een dirndeljurk. Het was de tijd van bondscoach 'koning Otto,' van wie ik de achternaam, Rehhagel, verbasterde tot Teennagel. Tenzij een naam mal klinkt kan ik hem nooit onthouden. Otto van Beieren werd in 1832 op zeventienjarige leeftijd gebombardeerd tot eerste koning der Hellenen. Nadat de Grieken hem er dertig jaar later hadden uitgegooid, bleef hij tot zijn dood in Beieren in Grieks nationaal kostuum rondlopen.

Vandaag finaleren Spanje en Italië. Het Griekse elftal ging in de kwartfinale tegen Duitsland ten onder doordat het veel te verdedigend speelde. Ik weet dat omdat ik, sinds ik clubdichter van DFC ben, verstand van voetbal heb. Ik sta regelmatig langs de lijn en leer snel bij. Ik heb DFC-1 en DFC-2 een paar keer heel wat beter zien spelen dan Oranje. Toch heb ik op Schiphol een shirt van Oranje gekocht voor nichtje Marina. Damesuitvoering en zwaar in de uitverkoop. Je moet wat als suikeroom. De familie-eer werd tegen Duitsland gered door Stella's achterneefje Dimitris Salpingidis, die een geweldige voorzet gaf waardoor Samaras (geen familie) kon inschieten.

Bij de gate op het vliegveld van Rome volgen we een deel van de finale. Veel Grieken, drie Spanjaarden en een lieftallig sportteam van Italiaanse meisjes uit Cagliari. Welke sport heb ik niet gevraagd. Hun teleurstelling is groot bij 2-0 voor Spanje en daalt tot ontgoocheling als de piloot op de vlucht naar Thessaloniki de Spaanse coup de graçe meldt. Bij Alitalia waren ze de hele dag al van slag. Bij het vertrek uit Amsterdam vergat de bemanning de veiligheidsinstructies, al weet iedereen die toch wel. Op de hele vlucht van bijna drie uur werd eenmaal een drankje geserveerd, met een minimaal zakje onbestemde knabbels. De vlucht naar Thessaloniki vertrok twee uur te laat en de ice-tea was lauw, maar de bemanning was op beide vluchten erg vriendelijk en voorkomend. Bij aankomst bleken dit keer zelfs alle wielen nog aan mijn koffer te zitten.