vrijdag, oktober 25, 2013

Weer even leraar




Het is warm en benauwd in de MacDonalds op het vliegveld van Athene, maar als je jong bent en niet zoveel te verteren hebt, is het wel de plek voor een betaalbare hap, voor je in het vliegtuig naar Amsterdam stapt. Aan voedselverstrekking tijdens de vlucht schijnt Transavia niet veel te doen. Ik neem straks afscheid van de groep etende jongeren. Ik vlieg met Aegean Air naar een andere bestemming. Ik ben weer even, nu nog heel even, leraar geschiedenis aan het Dordtse Stedelijk Dalton Lyceum. Op reis in Athene met twee collega's en een groep leerlingen uit V6. Vijf zonnige dagen in de herfstvakantie. Iedere avond buiten aan de dis. De goden waren ons welgezind. Er was zelfs een dag die een bezoek aan het strand rechtvaardigde. We namen de tram van het Syntagmaplein naar Glyfada, waar de jongelui en mijn collega's gingen bakken in de zon. Ik dook in een nabije strandtent met een boek de middeleeuwen in. Ik kan strand alleen velen als er kunstgras overheen is gelegd. Vroeger was dat anders, maar dat bewaren we voor later.

Die stranddag was een mooie afwisseling met de geschiedenis, archeologie en filosofie waar we ons mee bezighielden. De bouwgeschiedenis van het Parthenon hield ons iets te lang in haar greep, waardoor we onze afspraak op de agora misten, maar die zijn we vanmorgen alsnog nagekomen. We moesten wel uitkijken dat we niet onder de voet werden gelopen door een kudde moddervette Amerikanen, die net van een cruiseschip was gedreven.

De laatste frieten zijn verslonden, het wordt tijd het luchtruim te kiezen. De groep (drie jongens, tien meisjes en twee leraressen) brengt me naar uitgang dertien, waar mijn airbus wacht. We nemen afscheid. Ik bedank hen voor het fraaie hoedje dat ze mij cadeau hebben gegeven omdat het ding dat ik jarenlang droeg Swiebertje niet zou hebben misstaan. Ik vraag mij af wie van hen weet wie Swiebertje was, maar omdat zij leven in een wereld vol artiesten die ik nog niet zou herkennen als ik er over struikelde, houd ik mijn mond. Een laatste keer zwaaien en ik sta alleen voor de bagagecontrole en de fouillering.

Ik zit te wachten tot ik de benauwde sigaar in mag, waarvan je altijd maar weer moet zien of hij niet iets te vroeg zal terugkeren op de grond. Ik probeer te bedenken wat het hoogtepunt was van dit reisje. Letterlijk de Lykavittos, die de meesten van ons bestegen met de leferique, een soort lift annex kabelbaan. Een paar leerlingen beklommen hem te voet, een prestatie in de felle zon. Onder hen Jenna, die het initiatief nam tot de reis en haar grotendeels organiseerde. Was het het uitstapje naar Delfi, de navel van de wereld? Was het de Akropolis, was het Romeins Athene of het Olympisch Stadion, gerestaureerd voor de eerste moderne spelen van 1896? Misschien de tempel van Hephaistos, of het magnifieke Akropolismuseum, dat wacht op de terugkeer van de Elgin Marbles? Waren het de maaltijden in Plaka, waar we na een beetje vriendelijk onderhandelen voor alleszins redelijke prijzen goed en overvloedig aten bij Zorbas, Palia Taverna Stamatopoulos, Spilea tis Akropolis en Psarras, met levende muziek en een sfeervol verlichte Akropolis op de achtergrond? Of was het de nazit in de aangename bars naast en op steenworp afstand van het hotel, waar we de verjaardagen vierden van Mozhdeh en Rowanne?

Ik vind het moeilijk kiezen. Ik vond de hele reis een hoogtepunt. Het was ook een beetje nostalgisch, met de laatste generatie leerlingen die ik lesgaf voor ik het onderwijs vaarwel zei. Het was fijn op reis te zijn met zo'n leuke groep jonge mensen waarin geen wanklank viel en met wie het gezellig was zonder het dronken wangedrag, de herrie en het gekeet dat ik in het verleden weleens meemaakte. Ik moet het vliegtuig in. Het is voorbij, het leven van alledag staat weer voor de deur.

©Kees Klok

Foto: auteur


woensdag, oktober 23, 2013

Afbraak?





Ik vind het een onprettig gezicht, onheilspellend is misschien te veel gezegd, maar toch, dat lege schoolgebouw aan de Bankastraat. Bij een basisschool horen kindergeluiden, tekeningen op de ramen van de laagste klassen en een paar juffen en meesters in de pauze op het plein, om een oogje in het zeil te houden. Na schooltijd horen de buurtkinderen er te spelen. Het gebouw van de J.W. Boermanschool. Later heette de school anders, maar dat wil ik niet weten. Ik heb ellende genoeg meegemaakt met al die scholenfusies in Dordt, al was dat als docent bij het middelbaar onderwijs. Het gebouw van de J.W. Boermanschool dus, staat er doods en verlaten bij. Dat hoort niet. Ik ben bang dat de gemeente het wil afbreken en er huizen wil bouwen. Zoals gebeurd is met de HTS, aan de overkant, al zijn nog steeds niet alle percelen daar bebouwd. Het stadskantoor wil woningen, woningen, woningen, liefst voor de beter gesitueerde burger. In de krimpgemeente Dordrecht.

Ik vind het redelijk naïef om te geloven dat de beter gesitueerde burgers van Nederland staan te trappelen om in Dordt te komen wonen. Het is in mijn ogen wel de mooiste stad van Nederland, maar dat geldt voor het havenkwartier, andere delen van het historische centrum, maar lang niet alle, en een stukje van de negentiende eeuwse schil. Het stukje waar ik woon. Misschien ook nog voor een paar karakteristieke straten op het Land van Valk en in Nieuw-Krispijn, maar dan heb je het ook wel gehad. Ja, hoor ik iemand roepen, en Dubbeldam dan? Daar zijn een paar mooie laantjes, maar voor de rest verdient Dubbeldam wat mij betreft de tweede prijs voor de saaiste wijk van Dordrecht. Met enige straatlengten voor wint de Hoven, een wijk waar je al van in slaap valt als je er doorheen fietst. Veel Dordrecht kun je zo afbreken en in Eindhoven of een ander onheilsoord weer opbouwen, niemand die het verschil ziet.

Vroeger stond naast de kerk waarachter ik woonde een schoolgebouw. De school die erin zat, voor zeer moeilijk lerende kinderen, noemden wij 'de achterlijke school.' Toen ik zelf bij het onderwijs ging werken dacht ik daar weleens met enige schaamte aan terug, maar kinderen zijn soms meedogenloos. Op een gegeven ogenblik kwam het schoolgebouw leeg te staan. Inmiddels zijn er appartementen verrezen voor de beter gesitueerde burger, maar jarenlang heeft het dienst gedaan als kunstfabriek. Er was een aantal ateliers voor kunstenaars. Ik vond dat een uitstekende bestemming. Ik zou dat voor het gebouw van de Boermanschool ook graag zien, omdat ik er iets mee heb. Ik zat er vanaf de derde tot en met de zesde klas op school. Later was ik er kwekeling en leerde ik van mijn praktijkdocent, de heer Ponsen, de fijne kneepjes van het onderwijzersvak. Daar heb ik zesendertig jaar lang profijt van gehad. Evenals een kleindochter van de heer Ponsen, die later leerling van mij was. Wethouder Piet Sleeking zat gedurende die vier jaren bij mij in de klas. Ik hoop dat hij net zulke prettige herinneringen aan de J.W. Boermanschool heeft als ik, en dat dat misschien een beetje helpt.

©Kees Klok


maandag, oktober 21, 2013

Margarita





Ik heb eens tegen een vriendinnetje gezegd, tijdens een tocht door een vrijwel ontvolkt deel van Ierland, dat ik geen enkele zomervakantie meer wilde doorbrengen in een grote stad. Ik was onderwijzer in een dorp tussen Rotterdam en Dordrecht. Een dorp waar veel spelers van Feyenoord woonden, maar waar ook een stevige vertegenwoordiging van bevindelijk Nederland, in strikte afzondering, een zondig leven leidde. Tussen de middag (we hadden een pauze van anderhalf uur) ging ik vaak met de collega van de vierde klas (ik had de derde) lunchen, met een pilsje, in een nabij café met uitzicht op het Waaltje. Het waren idyllische dagen, maar Ierland was nog idyllischer.

Margarita heette dat vriendinnetje. Ze was zestien jaar, tien jaar jonger dan ik. Daar waren toen geen bezwaren tegen. Haar moeder was uit haar leven verdwenen en haar vader, laten we hem een artistiek type noemen, bekommerde zich niet om haar. Al voor ik Margarita leerde kennen zag ik haar vaak in het Dordtse kroegencircuit met een harige student, die later enige naam zou maken in de lokale politiek. Ze had al vanaf haar dertiende omgang met hem, vertelde ze, maar zij was hem na drie jaar zat. Tussen ons duurde het ook precies drie jaar, maar toen in Ierland was de romance nog in volle bloei. De zomervakantie was voor mij de mooiste tijd van het jaar en de belangrijkste reden om het onderwijs in te gaan. Een paar weken zwierven we met ons huurautootje over het groene eiland, dat ook in de stromende regen nog beeldschoon is.

Als het niet regende zochten we een verlaten plek, waar we ons vereenzelvigden met de natuur. Margarita was een geboren naturiste en ik liet mij daar graag in meeslepen. Het was eerst wel even wennen. Ondanks haar leeftijd had ze aanzienlijk meer ervaring met de spannende varianten van de carnale genoegens dan ik, maar ik leerde snel bij. Zij had het op haar beurt allemaal van de harige student. Op zo'n plek moet ik dat gezegd hebben, van die grote stad. De hitte, de verkeersherrie, de stank, de krioelende mensen, de straatventers, de bedelaars en de loom voortsjokkende, vermoeid kijkende toeristen. Wij speelden liever Adam en Eva onder een lommerrijke boom. Soms troffen we 's avonds een dorpspub met levende muziek. Dan danste ze en zag ik, verliefd en trots, een Iers elfje in haar. Ik moet daar nog weleens aan denken, als ik op een zwoele avond op een terras zit in de wereldstad Thessaloniki (anderhalf keer Amsterdam). Margarita is een paar jaar geleden overleden en ook de harige student leeft niet meer. Mijn leven nam, na het vertrek van het Ierse elfje, enkele onverwachte wendingen.

©Kees Klok


zaterdag, oktober 19, 2013

Brief naar 'Europa'





Je kunt hier je mobiel nog rustig op een terras laten liggen als je naar het toilet gaat. Hooguit dat iemand op de deur komt kloppen omdat hij natuurlijk net op zo'n ogenblik begint te bellen. De mensen doen hun deuren niet op slot als ze om een boodschap gaan. Ook niet in het toeristenseizoen, wanneer er vreemdelingen rondlopen. De vrouw die de kiosk drijft laat de zaak open, de kas zo voor het grijpen, als ze even om koffie gaat in het café aan de overkant. Er is wel politie, maar die is er vooral voor de verkeersongelukken en misschien een zeldzaam passiemisdrijf. Zonder die ongelukken zou de bijna idylle op een half uur vliegen van Athene compleet zijn, want de zon schijnt, ik zit met koffie en een pijp op mijn favoriete terras en een passiemisdrijf, ach.

Een aardige mevrouw in het postkantoor aan de andere kant van de platia heeft mij zojuist een stapel schriften met harde kaft verkocht, van het ideale dagboekformaat. Drie euro per stuk. Iedere keer dat ik hier ben, riskeer ik overgewicht in het vliegtuig. In Nederland vind ik zelden zulke cahiers, behalve die van Moleskin, maar die gebruik ik uitsluitend voor cursieven. Ik ben kieskeurig. Ik houd niet van randen vet aan mijn vlees, ook niet van orgaanvlees, en al helemaal niet van schriften die door ringen bijeen worden gehouden. Ik kocht er vijftien postzegels bij waarvan je de combinatie 1 x 0,50 + 2 x 0,20 = brief naar 'Europa' moet maken (voor de Grieken heb je Griekenland, de rest van het continent is Europa). Een formule die mooi oogt op een envelop. Griekenland heeft altijd prachtige zegels en nog echte postkantoren, waarmee het Nederland ver vooruit is.

Als ik door de Alblasserwaard fiets, tel ik altijd de inteeltkoppen, waaraan de biblebelt een deel van zijn faam heeft te danken. Door import vanuit de grote steden lijken er ieder jaar minder te zijn. Dat is gezichtsbedrog. Er wordt onverminderd in Zijn naam doorgefokt, maar de aanwas door immigratie overtreft wellicht die vanwege de godvrezende boer zijn zaad over de akker des Heeren. Of men houdt het kroost op stal, tenslotte zie je ook steeds minder koeien in de wei. Op Skyros zie ik weinig van die koppen. Misschien kijk ik door mijn gekleurde verliefd-op-dit-eiland-bril, of stelt men een gezonde doorstroming op prijs. Naast veel weduwen, voor zo'n kleine gemeenschap, valt het grote aantal aantrekkelijke meisjes op. Het nabije Athene trekt, maar niet iedereen lijkt die godin te volgen. Misschien trekken de nimfen, die Skyros in mythologische tijden bevolkten, nog meer. Dat moet dan vooral nog lang zo blijven.

©Kees Klok

Foto: auteur


donderdag, oktober 17, 2013

Lifter





Zaterdagmorgen op de platia (het centrale plein) van Skyros. De zon schijnt, maar de platanen beginnen al te verkleuren. Ik zit onder de bogen op het terras van café Iroön, waar Poppy mij net vriendelijk lachend een cappuccino heeft gebracht. Er lopen een paar geblondeerde meisjes over het plein. VWO-5 of 6, schat ik. Poppy heeft lang, donker bruin haar dat een beetje krult.

Vandaag kreeg ik een lift van een middelbaar echtpaar. Naarmate ik vaker op het eiland kom, krijg ik vaker ongevraagd een lift. Iets wat mij op Texel nooit overkomt. De mensen herkennen mijn kop en het oude, vieze hoedje dat ik ooit in Athene kocht en dat ik allang door een nieuw, fris hoofddeksel had moeten vervangen. Ik hecht aan dingen en aan plaatsen. Skyros heeft veel leuke terrassen, maar ik zit bijna altijd bij Iroön. Het is vertrouwd. Ik ben er bekend. Het is na maanden afwezigheid of ik er de hele zomer dagelijks heb gezeten. Af en toe zwaai ik naar een bekende die voorbij komt. De apotheker, de jongen van het museum, de man van het restaurant waar ik iedere avond eet.

Tijdens een lift gaat het over waar ik vandaan kom, wat ik van het eiland vind, waarom ik Grieks spreek en het weer. Tref ik een bekende, dan gaat het over het weer. De politiek vermijd ik, al valt dat niet mee in Griekenland. Ik wil graag dat mijn vriend N. burgemeester wordt. Als meer Grieken waren zoals N., dan was dit een leefbaarder land. Zoiets houd ik voor mij. Ik heb me niet met de lokale politiek te bemoeien. Ik zou boosheid kunnen opwekken, waarmee niemand is gediend.

Een tuinder die mij een lift gaf raadde me aan om met een Skyriaanse te trouwen. Ik kijk naar de voorjaarsbloemen die bevallig over het plein paraderen. Na een prachthuwelijk van twintig jaar en bijna zes jaar als weduwnaar, ben ik vergeten hoe je bloemen plukt. Misschien is dat maar beter ook, in de vrije natuur gedijen ze uitbundiger. Ik reken af, wens Poppy een mooie dag en begin aan de wandeling naar Aspous. N. rijdt me achterop. Ik stap in. Als hij tot burgemeester wordt gekozen, mag hij ook mensen trouwen. Misschien toch handig om te weten.

©Kees Klok


dinsdag, oktober 15, 2013

Vertraging





Het is druilerig. Laaghangende bewolking. Chagrijnweer. Ik zit op het vliegveld van Thessaloniki te wachten op mijn vlucht naar Schiphol. Al bijna een uur vertraging. Slecht voor het humeur, omdat ik vroeg op moest na een late avond in Loxias. Dan word je van hangen op een oncomfortabele stoel geen olijkerd. Tot vorig jaar was er na de bagagecontrole een aardig cafetaria, met een aardig meisje, waar je rustig kon zitten. Het is geslachtofferd aan de uitbreiding van de 'belastingvrije' winkel. Nog meer parfums slijten is in crisistijd van groter belang dan ergens lekker kunnen zitten.

Op een stoel bij het raam, zo'n beetje naast uitgang twaalf (gate in luchtvaarttermen) zie ik een plastic tas en een rugzak liggen. Onbeheerd. Niemand die er op let. Het ziet er niet dreigend uit, maar ik kijk wel af en toe die kant op. Een kwartier later liggen ze er nog. Een veiligheidsbeambte sjokt langs, staart er enige tijd naar en kijkt dan voorzichtig in de plastic tas. Daarna sjokt hij verder. Het is kennelijk in orde. Buiten regent het nog steeds, van mijn vlucht vernemen we geen nadere informatie.

Langzamerhand wordt mijn kop minder troebel, waarmee het raadsel zich begint op te dringen. Van wie is die bagage, waarom is er in geen drie kwartier iemand geweest om die tassen op te halen? Zijn ze van iemand die op het toilet onwel is geworden en nu bewusteloos achter de deur ligt? Zijn ze van iemand die in de kraag is gevat wegens het stelen van een fles drank uit de duty free? Of van een dronkelap die ergens op grote hoogte zijn roes uitslaapt en van zijn bagage niet meer afweet? De Sherlock Holmes in mij begint zich te roeren. Wat is het drama dat hier achter schuilt? Ineens hoor ik dat mijn vlucht wordt aangekondigd. Eindelijk.

Terwijl ik mij in de rij voor de uitgang schaar komt een dame aanlopen op kekke hakjes en in een rokje met ondeugende splitjes. Ze heeft mooie benen, maar kan niet echt met die hakjes overweg. Om haar nek bungelt een identificatiebewijs. Een official dus. Ze buigt zich over tas en rugzak. Met een handvol formulieren en een handvol pennen kijkt ze spiedend rond. Mijn instapkaart wordt gecontroleerd, men wenst mij een prettige vlucht. Ik loop naar de bus die mij naar het toestel zal brengen. Het regent nog steeds, maar de lucht lijkt lichter te worden.

©Kees Klok


zondag, oktober 13, 2013

Niet te versmaden zelfbedrog





Gerard Reve heeft eens opgemerkt dat een schrijver zich in wezen voortdurend herhaalt. Daar heeft hij misschien wel gelijk in. Je komt in je verhalen of gedichten weleens op iets terug. Er zijn ook dingen die het waard zijn eindeloos te worden herhaald, als het maar niet steeds in dezelfde bewoordingen hoeft. Slaapmiddelen zijn er al genoeg. Wat ik niet vaak genoeg kan herhalen is mijn liefde voor eilanden. Nee, dat maakt mij nog geen Boudewijn Büch, ik pak die twee echt kostbare boeken die ik heb ook niet met handschoentjes aan, maar ja, dat van die eilanden delen we. Iets wat ik ook al een paar keer heb geschreven.

Je hebt echte en imaginaire eilanden. Je hebt ook imaginaire eilanden die echt bestaan. Het Eiland van Dordrecht, bijvoorbeeld, met al die tunnels en bruggen. Toch voel ik mij, als ik langs de Merwede wandel, echt op een echt eiland. Dan volg ik de laatste waterbus van de dag (zelden een scheepje gezien dat zo lelijk van vorm en zo nuttig in gebruik is) naar zijn afmeerplek en denk ik: 'Zo, we zitten weer lekker knus met elkaar op het eiland.' Zelfbedrog is soms een aangenaam overlevingsmechanisme, hele religies zijn er uit voortgekomen.

Uiteraard wordt het eilandgevoel sterker naarmate het eiland verder van het vasteland ligt en er geen tunnels en bruggen zijn. Neem Texel. Daar kom je alleen maar door vanuit Den Helder over te steken met de boot. Op die boot begint mijn eilandgevoel al, hoewel het tochtje nog geen half uur duurt. Heel sterk heb ik het op Skyros, waar ik ook met enige regelmaat kom. Een paar keer per week landt er een vliegtuig en twee keer per dag kun je er met de boot heen. Heerlijk afgezonderd. Als de boot 's avonds na de laatste overtocht in de haven van Linaria ligt, bekruipt me een gevoel van geborgenheid: 'We zijn onder ons en wie doet me wat?' Het aantal gedenktekens van dodelijke verkeersongelukken die ik op mijn wandeling van Aspous, waar ik altijd verblijf, naar Skyros-stad tegenkom, bewijst dat ook dat een illusie is, maar zonder illusies is de wereld onleefbaar.

Het ultieme eilandgevoel zou ik krijgen op Tristan da Cunha, de meest geïsoleerde plek ter wereld. In Engelse handen en daarom toch aangenaam beschaafd. Om er te komen moet je letterlijk naar de andere kant van de wereld reizen en daarna nog een heel eind varen. Dat heb ik er niet voor over, maar toch verblijf ik er met enige regelmaat. Als virtueel toerist koester ik mij daar in niet te versmaden zelfbedrog.

©Kees Klok

Foto: auteur


vrijdag, oktober 11, 2013

Watervlo




Je hebt weleens dat urenlang een bepaald liedje door je hoofd speelt. Je kunt er maar niet vanaf komen. Waarom juist die keer dat liedje is soms verklaarbaar (iemand floot het, het kwam toevallig op de radio), maar soms ook helemaal niet. Dan is het zomaar bij je naar binnen gevallen. Ik heb dat ook met woorden. Soms zweeft zomaar een woord mijn kop in dat zich urenlang opdringt. Vandaag is dat het woord watervlo.

Wat heb ik met watervlo? Je alleen al de vraag stellen is licht absurd. Watervlooien, die hadden we vroeger op de sloot achter de tuin, waar ik met vriendjes stekelbaarsjes ving. Die bakten we vervolgens op het kinderfornuis dat we voor zulke gevallen afpakten van mijn zusje. Het stonk. Of het smaakte weet ik niet, na het bakken werden de verschrompelde resten snel weggegooid. Watervlooien kon je vangen met een netje. Sommige mensen deden dat voor hun aquarium. Wij hadden geen aquarium, anders had ik daar beslist stekelbaarsjes ingedaan.

Watervlo? Is dat niet het 'krinkelend, wrinkelend, waterding' van Guido Gezelle? Ook wel draaikever of schrijverke genaamd. Inderdaad, Het Schrijverke is de titel van misschien wel Gezelles bekendste natuurgedicht. We moesten dat op de Mulo uit ons hoofd leren, samen met De cactus van Jan van Nijlen. Dat was het literatuuronderwijs dat we genoten in de jaren die volgens sommige medeburgers de gouden tijd van een geweldig en gedegen onderwijs was: twee Nederlandse, twee Duitse, twee Franse en twee Engelse gedichten uit het hoofd. Dreunde je die op je mondeling examen netjes, foutloos en zonder een al te kazig accent op, dan kon je rekenen op een voldoende. Dankzij 'Maître Corbeau, sur un arbre perché, tenait en son bec un fromage.' of iets van die strekking, het is lang geleden, verdiende ik een voldoende op mijn mondeling, zonder verder ook maar een beetje fatsoenlijk Frans te spreken.

Ik dacht niet aan Gezelle en diens aardige museum in Brugge toen de watervlo in mij schoot. Ik dacht helemaal niet aan poëzie en evenmin aan de lange, vrijwel geheel zelf betaalde weg van de Mulo naar de Universiteit Utrecht. Ik zag geen sloot met stekelbaarzen voor mij en kleine, wrede jongetjes met een echt werkend speelgoedfornuis. Er zijn mensen die van zo'n raadsel een religieuze psychose krijgen. Ik leg mij er gewoon bij neer. Niet alles hoeft verklaarbaar te zijn.

©Kees Klok


woensdag, oktober 09, 2013

Bij een foto (21)





De winkel van mijn grootvader, aan de Vrieseweg, ergens in de jaren vijftig. Links van de poort naar de Blekershof. Wij woonden er rechts van, op nummer 33. Op de gevel staat huisnummer 21. De foto moet dus zijn genomen voor de vernummering van de huizen. Daarna was Vrieseweg 21 de woning van tante Christien, waar ik dagelijks uit school langsliep om een chocoladeflik. Twee dingen die mij opvallen: de rij metalen punten op het kozijn, bedoeld om te voorkomen dat klaplopers er een sigaretje gingen zitten roken, en de haast militaire orde van de etalage. Het zal in die tijd gewoonte zijn geweest, ik weet het niet, om alles zo keurig uit te stallen. Mijn grootvader deed dat niet zelf, om de zoveel tijd kwam er een etaleur, een beroep waarvan ik mij afvraag of het nog bestaat.

Het moet tegen de kerst zijn geweest, gezien de licht speelsere, zeg maar gedurfde, achtergrond. Vandaar waarschijnlijk ook de rij flessen advocaat van de Zwarte Kip. Advocaat, een goedje waarmee ik in de loop van de tijd zulke warme banden heb ontwikkeld, dat ik het niet meer in huis haal. Er zijn tijden geweest dat 'een glaasje' automatisch betekende dat ik voor het gemak de rest van de fles ook maar leeg lepelde. De gedachte aan advocaat maakt nog steeds een Pavlov-reactie bij mij los. Ik heb weleens horen vertellen dat prins Bernhard eveneens verzot was op advocaat, maar of hij het zo bont maakte als ik, is mij niet bekend. Het schildje bovenin het raam toont dat mijn grootvader was aangesloten bij de NGV, de Nederlandse Grossiers Vereniging, die in 1964 opging in de A&O. De winkel was toen al overgegaan in handen van mijn tante, die tot eind jaren zeventig een A&O supermarkt dreef aan de Vrieseweg. Niet meer in de kleine, originele winkel, maar in een van de panden waar nu de firma Molenaar, in witgoed, is gevestigd.

Het groot uitvallende woord ZUIVELPRODUCTEN dekte maar een deel van de lading. Grootvader was melkboer en kruidenier. Hij deed 's morgens de melkronde, met alles wat daarbij kwam kijken. Eén van zijn dochters, eerst tante Jeanne, de oudste, daarna tante Pieta, de jongste, dreef met behulp van een winkelmeisje de kruidenierszaak. Opa was middenstander uit noodzaak, om zijn gezin, vrouw en vijf kinderen, te onderhouden. Liever had hij, evenals zijn vader, een café uitgebaat, maar daar stak mijn verstandige oma, denkend aan haar vier dochters, een stokje voor. Vanaf zijn twaalfde tot zijn drieëndertigste was opa varensgezel. Eerst op de binnenvaart, daarna op zee. Daar lag zijn ware liefde. Dat bleek toen hij begin jaren zestig op straat door iemand van De Dordtenaar werd geïnterviewd en gevraagd naar zijn beroep antwoordde: 'Ik heb mijn hele leven gevaren.'

©Kees Klok

Foto: collectie auteur



maandag, oktober 07, 2013

Verkeerde handen





Soms heeft het centrum van Dordrecht een bijna magische uitstraling, zoals op deze late avond. Sprookjesachtig bijna. De kop van de Voorstraat, Nederlands langste winkelstraat. Achter mij de mysterieuze, donkere rivier, de begrenzing van ons eiland. Op een of andere manier vind ik het altijd prettig om te vergeten dat we door twee tunnels, drie verkeersbruggen en vijf spoorbruggen met de rest van Nederland zijn verbonden. Als ik de keuze heb, neem ik het pontje naar de overkant, in plaats van de brug. Ik ben, vrees ik, een doorgewinterde eilander. Jammer alleen dat ons mooie eiland te vol en te rommelig is geworden.

Toen ik op de lagere school zat, leerden we dat Dordrecht zestigduizend inwoners had. Nu zijn dat er vijftigduizend meer. Dat heeft veel nieuwbouw opgeleverd, maar weinig architectuur waar we trots op kunnen zijn. Het aantal mooie plekken is niet toegenomen, het eiland is her en der deerlijk beschadigd. Het scheelde weinig of de laatste stukjes groen ten zuiden van de zich almaar oppompende stad waren ook volgebouwd, voornamelijk met villa's voor de beter gesitueerden, want het toenmalige gemeentebestuur dacht dat alle problemen van de stad zouden zijn opgelost als de verdeling tussen lage en hoge inkomens beter in balans was. Onnodige nieuwbouw, want alle cijfers duiden erop dat Dordrecht in het komende decennium gaat krimpen. De meerderheid van de bevolking was niet gediend van de bouwplannen. De partijen die ze er toch door wilden drukken, werden bij de raadsverkiezingen zwaar afgestraft.

Komend voorjaar zijn er weer raadsverkiezingen. Het is raadzaam om waakzaamheid te betrachten en goed op te letten met wat voor plannen de dames en heren gemeentepolitici nu op de proppen komen. Dat niet alleen. Het is even raadzaam goed te kijken naar wat vier jaar geleden is beloofd en wat daar werkelijk van is terechtgekomen. Uiteraard kan geen partij zijn gehele programma waarmaken in coalitieverband, het is geven en nemen. Compromissen sluiten, heet dat, maar dat is wat anders dan de basis van waaruit je politiek bedrijft geheel of grotendeels uit handen geven, om maar wethouder te kunnen spelen. Dat heet je compromitteren. Iemand die daar op landelijk niveau goed in lijkt is Diederik Samson, een man die nota bene bij mij op het raam heeft gehangen voor de laatste kamerverkiezingen. Ik ga het allemaal nauwgezet bekijken en overwegen. Mijn eiland is me te dierbaar om het over te laten in verkeerde handen.

©Kees Klok

Foto: auteur


zaterdag, oktober 05, 2013

De narigheid van Griekenland





Het is grauw in München, waar ik een tussenstop van enkele uren maak. Noodgedwongen. Voor een kortere wachttijd betaal je een berg euro's meer. Voor dezelfde afstand in eenzelfde type vliegtuig in dezelfde reizigersklasse. Luchtvaartlogica. Ik heb een cappuccino gedronken en daarbij een smerig zoet stuk chocoladetaart gegeten. Waarom weet ik eigenlijk niet. Kloklogica. Een tafel verder zit een man voortdurend heel luid te telefoneren. In het Grieks. Waarom verbaast mij dat niets?

De keren dat ik deze vlucht heb gemaakt, zijn bijna niet meer te tellen. Toen Stella nog leefde, wilden we weleens de auto nemen. Een rit waar we enkele dagen over deden, op ons gemak. Een nachtje Duitsland, een nachtje Italië, een nachtje op de veerboot naar Igoumenitsa. De Adriatische Zee onder de sterren. Heel vroeger kwam je daar nog weleens een Romeinse galei tegen, of een fregat van de Hongaarse marine. Andere tijden, met een eigen logica.

Stella was aanvankelijk blij om naar Nederland te komen. Weg van, zoals zij het noemde, 'de narigheid van Griekenland.' De incompetente, corrupte bureaucratie, de onderhuidse haat en nijd tussen wie in burgeroorlog en juntatijd tegenover elkaar stonden. Het nog primitieve wegenstelsel, de vriendjespolitiek bij het vinden van een baan, het envelopje voor de dokter, de verkeerschaos in de stad, de vervuilde straten en de endemische stakingen.

Na verloop van tijd gingen de Nederlandse wolkenluchten, het gure klimaat, het leven met een agenda en het gebrek aan stijl haar ook bedrukken. Vooral de afgunst onder haar vakgenoten, van wie ze collegialiteit verwachtte, viel haar zwaar. Als we de reis van noord naar zuid maakten, leefde ze op. Waren we in tegengestelde richting onderweg, dan was ze vaak zwijgzaam en somber.

Haar onverwachte dood kwam tussen het voornemen ons in het zuiden te vestigen. Ik reis sindsdien heen en weer, maar het zuiden is grimmig geworden. De economische en politieke crisis brengt het slechtste in sommige mensen naar boven. In te veel sommige mensen. De 'Europese vrienden' betonen zich onbegrijpend en hardvochtig, de regering lijkt onbekwamer dan ooit.

Ik ben op reis om bloemen op haar graf te leggen. Hoe lang dit reizen nog, vraag ik mij af, nu de huidige narigheid van Griekenland geen keerpunt lijkt te kennen.

©Kees Klok

Foto: auteur


dinsdag, oktober 01, 2013

Perengenootschap




Je kunt in de keuken veel meer met peren doen dan ze stoven. Dat merkte ik gisteren bij het diner van het Perengenootschap in Bistro Michel in Zwijndrecht. Lokaal politicus Wim van Pelt is een van de initiatiefnemers tot dit genootschap. De officiële naam van deze nieuwe, plaatselijke beweging luidt: Perengenootschap Zwijndrechtse Waard. Toen ik die naam voor het eerst hoorde, dacht ik even aan een soort herleving van de Kabouterbeweging uit de jaren zestig van de vorige eeuw. Naar blijkt ten onrechte.

Peren vormen, volgens het genootschap, een metafoor voor gezondheid, groen en cultureel erfgoed. Dat klinkt sympathiek. Zwijndrechtse Waard staat voor het streven de gemeenten Zwijndrecht en Hendrik-Ido-Ambacht te laten fuseren. Daar heb ik als Dordtenaar geen mening over. Het is iets waarover de inwoners van beide gemeenten moeten beslissen. Zolang het maar niet vanuit Den Haag wordt opgelegd, want dat zou tot langdurig ressentiment kunnen leiden. Er zijn nog steeds Dubbeldammers die zich nooit Dordtenaar zullen noemen.

Ik neig steeds meer naar de mening dat de lokale politiek misschien wel het beste af is in handen van lokale partijen. Los van de ideologische en de gemeentegrens overstijgende machtspolitieke besognes van landelijke partijen. Die zijn er voor de grotere verbanden, in casu provincie en rijk. De res publica van mijn stad kan ook uitstekend worden gediend zonder de ideologische ballast van (neo-)liberalen, sociaal-democraten, christenpolitici en wat al niet meer. De rotonde op tweehonderd meter van mijn huis blijkt notoir onveilig. Dat moet worden aangepakt en wel onmiddellijk. Wat de bijbel, Milton Friedman, Adam Smith, Karl Marx of Jelle Troelstra daarvan vinden is irrelevant.

Een probleem is wel hoe je charlatans en querulanten uit je beweging weert. Hoe selecteer je je kandidaten? Op een Kees Spijkervet zit niemand te wachten en na de puinhopen van Fortuyn is het oppassen voor goedgebekte mooipraters. De democratie, ook de lokale, is een groot goed met de ingeboren neiging vooral de verkeerde mensen aan te trekken. De holle vaten die over alles heen willen bommen.

Wim van Pelt behoort niet tot die categorie. Hij is allesbehalve het type populistische kletsmeier dat als zevenblad, het bekende, hardnekkige onkruid, steeds weer opduikt in de politiek. Het Perengenootschap Zwijndrechtse Waard lijkt een sympathiek, fris briesje in de polder. Het menu van gisteren, een voorgerecht met Zoutewelle peer, roquefort en salade, een hoofdgerecht met kalfsoester en twee soorten peer, en een toetje van gepocheerde peer met vanille ijs, smaakte verrukkelijk en naar meer. Het fraai uitgevoerde, voorlopige verkiezingsprogramma bevat nauwelijks nog tekst, maar spreekt met zesenvijftig pagina's kleurenfoto's tot de verbeelding. Ludiek, maar weldoordacht en betrokken. Er kan iets moois gaan opbloeien in de Zwijndrechtse Waard, zolang het Perengenootschap maar waakt voor non-valeurs die in staat zijn van een fris windje een stinkscheet te maken.

©Kees Klok



Dichter Josse Kok op het Perol-festival ter behoud van het Perenlaantje in H.I. Ambacht.