dinsdag, februari 27, 2018

La Rouge et La Noire



Behalve vrienden die te jong doodgaan, vallen ook allerlei iconen uit mijn jeugd weg. Nu Mies Bouwman weer. Van sommige mensen denk je dat ze onsterfelijk zijn, ook al treden ze niet meer voortdurend op de voorgrond. Steeds voel je je verraden als zo'n overlijden bekend wordt. Het is nogal onnozel in iemands onsterfelijkheid te geloven, maar geef ze de kost wie het niet stilletjes doet.

Lang ook heb ik in mijn eigen onsterfelijkheid geloofd. Tot ik bijkwam in een ziekenhuis, met twee fantastisch mooie verpleegsters aan mijn bed. Ik weet nog steeds niet of ik hen heb gedroomd of dat ze er werkelijk waren. Ik heb ze in die kleine week in het lazaret niet meer gezien.

Misschien was dat maar goed ook. Ik was van plan met een van hen te trouwen, maar ik zou niet hebben kunnen kiezen. De ene had rood haar, de andere zwart. Ik kan nooit kiezen tussen rood en zwart. Het begon ooit in een gehucht op het schiereiland Wirral, onder de rook van een chemische fabriek. Rood en zwart wisselden elkaar in mijn leven voortdurend af. Als ik het er met Claire over heb, lacht ze. 'Dat bedoel ik nou. Daarom verf ik dat rood af en toe zwart.' Claire, misschien was zij het wel aan dat bed. In duplo.

Foto: auteur


zaterdag, februari 24, 2018

Buurt



Soms denk ik nog weleens aan mijn huisje in de Marcellus Schampersstraat. Een oud krotje dat ik voor vrijwel niets had gekocht van een Jehova die op het vergaan van de wereld wachtte. Vochtig, bouwvallig, maar oergezellig. Ik kocht het net voor ik trouwde met Annemarie. We schilderden het in de kleuren van de tijdgeest. Veel bruin, in de keuken veel oranje, in de slaapkamer iets groenigs. Douchen deden we bij mijn ouders, vijf minuten verderop. Ik denk ook nog weleens aan het Griekse Schrijfhuis, dat ik een paar jaar geleden verliet. Dat staat er nog, het huisje in de Schampersstraat is afgebroken. Er is smakeloze nieuwbouw voor in de plaats gekomen, maar wel van alle gemakken voorzien.

Als ik in Thessaloniki ben, loop ik altijd wel een keer langs het voormalige Schrijfhuis, waar tijdelijk twee studentes wonen, tot mijn nichtje Marina oud genoeg is om er zelf in te trekken. Dan zie ik soms een vroegere buurvrouw. Zoals mevrouw Anna, die achter ons woonde. Haar man, meneer Petros, heeft ooit onze keuken gesloopt, toen we een nieuwe hadden gekocht. Dat maakte het voor ons goedkoper en leverde hem een extra centje op. Ze hadden een zoon, die 'de anomalos' werd genoemd. Hij was niet helemaal goed. Hij loerde van achter een gordijntje naar vrouwen en meisjes op de balkons en trok zich daarbij af. Dat was het vermoeden van de buurt. Een buurt is altijd vrij zeker van dat soort vermoedens. De laatste keer dat ik mevrouw Anna sprak, was die zoon net dood, vertelde ze. Nog geen vijftig geworden en altijd bij vader en moeder gebleven.

Beneden woonde de oude Makris. Hij had in het leger gezeten, in dubieuze tijden, en was al sinds mensenheugenis met pensioen. Als de bode de post voor het flatgebouw in de leegstaande plantenbak had gegooid, maakte de oude Makris zich nuttig door de brieven in de postbusjes te doen. Op onze verdieping woonde ook 'domme Dimitris.' Hij was overal boos over en overal tegen. Als hij ging vertellen waarom, begreep je waarom hij niets van het leven begreep. Zijn vrouw schreeuwde altijd tegen hem en tegen hun kind, een dreinende peuter toen ik hem voor het laatst zag. Je vraagt je af in deze tijden van diepe crisis hoe het al die mensen is vergaan. Dat weet je eigenlijk pas als je mevrouw Eleni spreekt, de vrouw van de oude Makris. Die hoort, ziet en weet alles, ook al is ze tegenwoordig slecht ter been.

Foto: auteur



maandag, februari 19, 2018

Zwart



Als ik Claire vraag waarom ze haar haren zwart heeft geverfd, zegt ze: 'Omdat ik denk dat jij in je donkere periode zit.' Een paar dagen geleden heeft ze de ramen schoongemaakt, gewassen, zegt ze, omdat de zon scheen. Je moet de kans grijpen als hij zich voordoet. Ik let nooit zo op de ramen. Er hangt vitrage voor, want voorbijgangers hebben met mijn binnenwereld niets te maken. Die beneemt het uitzicht op aanslag en vervuiling en wat je niet ziet, dat is er eigenlijk ook niet.

Ik hoop dat Claire niet op het idee van een voorjaarsschoonmaak komt. Niet dat die niet nodig is, maar we kunnen nog wel een jaartje overslaan, vind ik. Alles van zijn plaats halen en weer terugzetten, ik moet er eigenlijk niet aan denken. Zoals ik ook niet moet denken aan een verhuizing. Hoe doe je dat met een paar duizend boeken? Zolang ik leuke buren heb, blijf ik zitten waar ik zit, ook al is dat op nog geen driehonderd meter van de gevaarlijkste spoorbocht van Nederland, waar iedere nacht treinen vol chloor en ander gif langs denderen. Uit dankbaarheid dat wij dat toestaan in Dordrecht, heeft de NS besloten het aantal intercitytreinen naar de stad drastisch te verminderen.

De voorjaarsschoonmaak, die herinner ik mij uit mijn kinderjaren. Zelfs het papier dat de planken in de voorraadkast bedekte, werd dan vervangen. Dagenlang was het een zootje in huis. Mijn moeders zussen kwamen altijd helpen, zoals mijn moeder dat bij hen deed. Een huis vol gekwek en gelach, dat wel. Weken waren ze ermee zoet. Niks tegen Claire zeggen, denk ik maar, anders heb je net al het kristal tevoorschijn gehaald en herinnert zij zich dat ze de komende week thuis het kind heeft, zodat ik nog langer onthand ben. Ze moet dat zwart er trouwens maar zo snel mogelijk laten uitgroeien.

Foto: auteur


zondag, februari 18, 2018

Vormen


         Pierre-Auguste Renoir, Blonde baadster, 1881


Hoe luider het tieren buiten,
hoe meer hij haar vormen bewonderde.
Alles was goed overwogen, dacht hij,
en dat er nog iets van vrijheid over moest zijn.

Violen hoorde je bijna nergens meer
of ze werden overstemd: de verontwaardigden
hadden de straat overgenomen,
de politie liet zich niet zien.

Idioten ontloop je nergens,
had hij ergens gelezen.
Als ze haar maar niet aan repen sneden,
zo had de meester het niet bedoeld.


donderdag, februari 15, 2018

Bedenksel



Soms krijg ik zomaar een opwekkende gedachte. Bijvoorbeeld: dit jaar bereik ik, als het lukt, dezelfde leeftijd als waarop Kees Buddingh' in 1985 overleed. Of: ik ben nu even oud als Jacob van Lennep toen hij dood ging. Ik denk ook weleens: mijn moeder is negentig geworden en in haar lange leven alleen de laatste zes weken ernstig ziek geweest. En: als ik thuis was geweest toen ik twee jaar geleden een hartstilstand kreeg, had ik dit stukje niet geschreven. Het leven hangt van toevalligheden aan elkaar, al lijkt dat een dooddoener. Wij zijn niet tevreden met dooddoeners, wij willen uitleg, een verklaring, we zoeken naar het waarom achter de dingen. Dat is zoeken naar iets in een volkomen lege lade.

Onbevredigd na dat zoeken, verzinnen we een verklaring: een god, of de natuur, of beiden in een. In ieder geval neemt de fantasie het daar over. Wij mensen geloven in onze eigen bedenksels. Dat kan zulke extreme vormen aannemen dat we ons gaan kleden naar de voorschriften die we denken dat ons bedenksel voor ons heeft bedacht, dat we mensen met afwijkende bedenksels gaan minachten, dat we bereid zijn om wie onze bedenksels niet accepteert te doden.  

Zou de ziel ook een bedenksel zijn? Ik denk het wel, maar ik weet het niet. Ik vind niets in die lege lade waarin ik almaar aan het zoeken ben. We merken het vanzelf wel als het licht uitgaat. Niemand weet wat er wacht achter die deur en daarom vragen we ons bedenksel om raad. Bedenken we er prachtige dingen bij om onze angst en onzekerheid te bezweren, zoals een paradijs, en kwellingen voor de slechteriken die onze bedenksels niet delen: de hel. Het menselijk vermogen tot fantaseren is eindeloos, het vermogen tot zelfbedrog ook. Er waren ooit mensen die geloofden in de onsterfelijkheid van Lou de Palingboer.

In de jaren tachtig werkte ik als docent op een Dordtse mavo. Het waren roerige tijden. Ruud Lubbers, het Bedenksel hebben zijn ziel, zo die bestaat, en zijn kabinetten waren bezig de kwaliteit van het onderwijs af te breken met verschrikkelijk kortzichtige bezuinigingen en veel leed veroorzakende scholenfusies. Wij hadden een directeur die het motto koesterde: maak je nooit zorgen om een probleem dat er nog niet is. Waarom dus zou ik mij druk maken over wat er na dit leven komt? Straks komt Claire en misschien gaan wij dan de liefde bedrijven, maar ook Claire kan zomaar een bedenksel blijken.

Foto: auteur




zondag, februari 11, 2018

Platteland



Claire is op retraite, naar familie op het platteland. 'Het gat,' zegt ze. Of dat terecht is, weet ik niet. Ik heb er ook familie wonen, maar die heb ik nooit bezocht. Het is te ver fietsen, het openbaar vervoer naar die uithoek is een schrijnende schijnvertoning en ik ga er geen auto voor huren, want ik woon in de hoofdstad van de Bible Belt. Daarom wordt het bij ons nooit wat met carnaval.

Dat ik in de stad van de Synode van Dordrecht woon, heeft mij niet behoed voor een stevige verkoudheid. Twee dagen geleden was er nog niets aan de hand, ik voelde mij een gouden haantje en deed zelfs mee aan een uitzending van de locale radio. In een café met verschrikkelijk veel achtergrondlawaai. Knap van de technicus dat er nog iets van de uitzending terecht is gekomen. Gisteren werd ik wakker met vuur in de keel en dolgedraaide slijmvliezen. Ik moest er zelfs een thuiswedstrijd van mijn club, FC Dordrecht, door missen. Gelukkig wonnen ze, anders zou ik mij schuldig hebben gevoeld.

Ik ben dol op het platteland. Als het heel mooi weer is, met weinig wind. Ik logeer weleens bij vrienden op het platteland. Hoewel, zo plat is het daar niet, want ze hebben een landgoed op de Hondsrug. Als er 's morgens een fietser voorbij komt zeggen ze: 'Hé, een fietser.' Als er later op de dag nog een fietser voorbij komt, zeggen ze: 'Het is druk vandaag.' Een voordeel van het platteland is dat je er weinig activisten voor iets of tegen iets hebt, al zal dat zeker veranderen nu de wolven worden verwacht. Wolven zijn niet politiek correct. Schapen wel. Na twee dagen vind ik het, hoe aardig en gastvrij mijn vrienden en hun schapen ook zijn, tijd voor terugkeer naar de stad. Ik hoop dat Claire er ook zo over denkt.

Foto: Kees Klok

donderdag, februari 08, 2018

Docudrama


   Sportpark Reeweg, Dordrecht, 2 juni 1945. Geheel rechts mijn
    oom, Harold Lord, met links van hem Jeanne Bekker, zijn latere
    schoonzus. De andere personen zijn mij onbekend. De foto 
    vermeldt verder: 'C. Flight R.A.F.'

In 1949 trouwde een zus van mijn moeder met een Engelse militair, die aan het einde van de oorlog gelegerd was in Dordrecht. Tot aan haar overlijden, eind jaren negentig, onderhielden mijn moeder en haar zussen een wekelijkse briefwisseling met 'Engeland.' Van de ontelbare brieven die over en weer zijn gegaan, is voor zover ik weet geen enkel exemplaar bewaard gebleven. Ik vind dat een ramp. Misschien komt er ooit nog eens een doos ergens van een zolder, maar bij de afwikkeling van de nalatenschap van mijn ouders en mijn moeders jongste zus, heb ik er geen enkele kunnen vinden. Ook in Engeland zijn ze niet meer, anders had ik het zeker vernomen van mijn oudste neef, evenals ik historicus en sterk gebrand op het bewaren van brieven en documenten. De eerste brief die hij mij schreef, ik was toen acht, hij tien, zit keurig in mijn archief, evenals mijn antwoord in het zijne.

Nu is niemand in onze familie zo prominent dat er ooit een biografie over zal worden geschreven, denk ik, behalve misschien het nichtje dat op het ogenblik promoveert in Cambridge, maar die biografie ga ik gezien mijn lichtgevorderde leeftijd niet meer meemaken. Als ik haar zeg dat ze ooit een wereldberoemd historica wordt, lacht ze mij uit en zegt dat ik als geschiedkundige beter moet weten om de toekomst te voorspellen. Geschiedenis is ons familievak, al zijn de twee hoogleraren in de familie beiden taalkundigen.

De liefde voor de geschiedenis is, net als de liefde voor (brieven)schrijven, voortgekomen uit de oudere generaties, die van onze ouders en grootouders. Mijn moeder en haar zussen hielden zich druk bezig met corresponderen. Sommigen van mijn neven en nichten en ikzelf doen dat nog steeds, vaak gewoon lekker met de vulpen. Mijn vader schreef cursieven, net als ik. Van mijn moeders oudste zus is bekend dat ze een dagboek bijhield en regelmatig reisverslagen maakte, als ze op vakantie was. Mijn grootvader, in zijn jonge jaren zeeman, schreef ooit een verslag van zijn wereldreis aan boord van het s.s. Sloterdijk. Dat is in mijn bezit. Ik koester het. Hij was geen hooggeletterd man, maar je merkt het plezier dat hij had in het schrijven. Niet verwonderlijk. Hij heette Bekker, de meisjesnaam van Betje Wolff.

Onlangs vroeg iemand zich op de radio af wat er gebeurt met de miljarden e-mails, die jaarlijks de wereld rondsuizen. Heel veel daarvan zullen de moeite van het bewaren niet waard zijn, maar heel veel andere wel. Hoeveel is met geen mogelijkheid te zeggen. Dat een overgroot deel daarvan vermoedelijk vervluchtigt, vind ik als historicus met een oog op de toekomst, bijzonder verontrustend. Ik sla de e-mails die ik van enig belang vind daarom voor de zekerheid maar ergens op.

   Eerste pagina van C. Bekker, 101e reis van het S.S. Sloterdijk H.A.L.,
   1921.

Foto's: archief auteur


zaterdag, februari 03, 2018

Naakt door de eeuwen heen


   John William Waterhouse - Hylas and the Nymphs (1896)

Ik dompel mij graag onder in de negentiende eeuw, in de boeken van Charles Dickens, van Thomas Hardy, al schreef die ook nog in de twintigste, in de boeken van Multatuli, van P.A. Daum, om maar een paar literatoren te noemen. Soms grijp ik de beeldende kunst aan: Barbizon, de Haagse School, nu, in het Dordrechts Museum, Jongkind en vrienden, of de Prerafaëlieten. 

De negentiende eeuw, toen de moderne tijd pas in de kinderschoenen stond en de grootmuilen zich nog niet op Twitter en Facebook lieten gelden, is heilzaam voor mijn geest, maar op die van sommige anderen heeft ze helaas een vergiftigende werking. Bijvoorbeeld op die van mensen als een zekere Clare Gannaway, curator van een museum in Manchester. Die heeft een schilderij van John William Waterhouse naar de kelder verbannen om een discussie uit te lokken over, je gelooft het niet anno 2018, hoe om te gaan met vrouwelijk naakt in de kunst. Ik zie dat als een poging tot censuur, een toegeven aan de dwingelandij van het totaal uit de hand gelopen #MeToo-activisme en een uiterst gevaarlijk precedent dat de vrije ontwikkeling van de kunst bedreigt. Het mens zou daarom op staande voet moeten worden ontslagen.

Dat is de zwarte kant van de negentiende eeuw: het benepen moralisme, de ongehoorde preutsheid en de beklemmende hypocrisie. Goddank waren er kunstenaars die zich tegen het Victoriaanse totalitarisme verzetten. Nu schiet er ergens een haarklovende historicus kwaad van zijn leerstoel omhoog, want de term totalitarisme is gereserveerd voor dictaturen, maar de Victoriaanse moraal, die in door het calvinisme besmette delen van Nederland nog steeds niet helemaal lijkt uitgeroeid, regeerde zo dwingend het bestaan, dat ik die term toch gebruik. Thomas Hardy ondervond dat aan den lijve, toen er na de publicatie van Jude the Obscure, wellicht zijn grootste roman, zo'n storm van kritiek opstak (het boek zou immoreel zijn), dat hij geen letter proza meer schreef en zich nog uitsluitend aan de dichtkunst wijdde.


             Foto: George Hendrik Breitner 

We moeten oppassen dat we niet terugvallen in de zwarte negentiende eeuw. Laten we ons verheugen over de zonnige negentiende eeuw, waaronder de nymphen van Waterhouse, de baadsters van Renoir, de naaktfoto's van Breitner, de hoertjes van Toulouse-Lautrec en laten we ons op de felst mogelijke manier verzetten tegen de #MeToo-fanaten met hun talibanachtige intolerantie. Laten we en-passant ook al dat politiek correcte gekakel in de media uiterst kritisch benaderen. Het is in de meeste gevallen, hoe goed soms ook bedoeld, gericht op het beperken van onze vrijheid. Het zou het Dordrechts Museum sieren als er eens een tentoonstelling wordt gewijd aan het naakt in de kunst, door de eeuwen heen, van de Grieken, die ons het lichtend voorbeeld gaven, tot een kunstenaar als Aat Veldhoen. Ik zie het graag gebeuren.

                        Aat Veldhoen - Carmen