donderdag, januari 30, 2014

Gedichtendag 2014



                                    
                                           Kees Klok & Stella Timonidou 


Gedichtendag, al vieren we die in Dordrecht pas morgen. Om deze immer kille winterdag (je vraagt je af waarom in 's hemelsnaam de laatste donderdag in januari) op te luisteren, een gedicht uit mijn bundel In dit laagland (Wagner & Van Santen, 2005). Allereerst de Griekse, door Stella vertaalde, versie, opgenomen in mijn in april te verschijnen Griekstalige bundel Μια μέρα σαν αυτή (Zo'n dag), die uitkomt bij Loxias, Thessaloniki. Vervolgens de originele tekst.


To χτίσιμο μουσείου

Αν ήταν μόνο για να διατηρήσουμε
τους καπνισμένους τοίχους του καπηλειού σου
και ν΄ αποκλείσουμε το χειμώνα
πίσω από τζάμια σε μολύβδινο πλαίσιο.

Αν ήταν μόνο για το ανασφαλές
γέλιο σου, όταν δεν έβρισκες
τη σωστή λέξη
στην κατάλληλη στιγμή.

Αν ήταν μόνο για άλλη μια φορά
να περπατήσεις καμαρωτά
όταν τοποθετήθηκαν αντιπλημμυρικές σανίδες
και μεταφέρθηκαν αμμόσακοι
όταν εμείς ήμασταν οι σωτήρες
με λασπωμένες γκριζοπράσινες στολές.

Αν ήταν μόνο για να το σκάσουμε
στο τέλος του μεσημεριού μέσα στο κρύο
ή στην τρεμάμενη ζέστη του καλοκαιρινού
απομεσήμερου, για ν΄ αφήσουμε πίσω
τη βουή των κατοπινών γενιών
και δίπλα στο ποτάμι να σκεφθούμε
όλες εκείνες τις ανέγγιχτες κόρες,
τις μολυβιές Κυριακές και τους ύμνους
για έναν άχαρο, σκληρό Θεό.

Μετάφραση/vertaling: Στέλλα Τιμωνίδου/Stella Timonidou


Een museum bouwen

Al was het maar om de berookte wanden
van je stamkroeg te bewaren
en de winter weg te sluiten
achter glas-in-lood.

Al was het maar om haar
onzeker lachen, wanneer je niet
het juiste woord had
op het goede ogenblik.

Al was het maar om nog eens gewichtig
in de weg te lopen
als er vloedplanken werden gezet
en zandzakken aangesleept,
als waren wíj de redders
in modderig vaalgroengrijs.

Al was het maar om aan het einde
van de middag weg te sluipen,
de koude in of de trillende
nazomermiddag, om het gedruis
van latere generaties achter te laten
en bij de rivier te denken
aan al die onberoerde dochters,
loodgrijze zondagen en hymnen
voor een vreugdeloze, wrede god.

©Kees Klok



woensdag, januari 29, 2014

Nebukadnezar




Die beelden op televisie van brandende auto's en bussen, van schreeuwende, molotovcocktails gooiende mannen, van wild om zich heen slaande agenten, van pantserwagens in onverharde, Afrikaanse straten, van dreigend in de lens kijkende soldaten met hun verkeerde baretten en altijd weer die kalasjnikovs, die smerige kalasjnikovs. Ik kan niet meer tegen de tronies van politici die bezweren, die dreigen, die ronkend de glorie van een land bejubelen en vooral van zichzelf. Onlangs zag ik een foto van een orthodoxe bisschop die een lange rij automatische geweren zegende met zijn wijwaterkwast. De pot met wijwater, bladgoud, werd hem nagedragen door een zichtbaar trotse soldaat. Een pervers tafereel, een kwaadaardig tafereel.

Het is in de geschiedenis van de mensheid zelden anders geweest. De latere premier Colijn, de man die door zijn bezuinigingspolitiek de crisis van de jaren dertig onnodig verergerde, speelde een belangrijke rol als KNIL-officier tijdens de bloedige 'pacificatie' van Bali en Lombok. Ik ken iemand die door zijn vader is vernoemd naar Raymond Westerling, de beruchte commandant van het Korps Speciale Troepen. Ik zou de Indonesiërs die (terecht) compensatie eisen toch ook weleens willen vragen of ze ooit hebben gehoord van de bersiap. Waarom, vraag ik mij af, mag Desi Bouterse geen president zijn van Suriname, maar werd Suharto door Den Haag met alle respect behandeld?

De geschiedenis kent een eindeloze reeks wreedheden en vele schurken en hypocrieten op invloedrijke posities. Door de televisie en het internet zien we iedere brandhaard in de wereld, weten we van elke misdaad tegen de menselijkheid, waardoor het heden erger lijkt dan het is, al is dat erg genoeg. Dankzij de moderne media zien we het onthoofden van een jonge Indonesische vrouw, een soort van huisslavin, in het middeleeuwse Saoedi-Arabië, het ophangen van een paar homoseksuele tieners in Perzië (dat er onder de sjah stukken beter voorstond), het stenigen van een Afghaanse vrouw die van overspel wordt beschuldigd en de ene na de andere moordpartij door die fijne Mexicaanse drugskartels.

In Europa sneuvelen tienduizenden mensen per jaar in het verkeer. Van zoveel mensenoffers durfden de Azteken niet eens te dromen. Wanneer komen die eens bij de dodenherdenking aan bod? We halen onze schouders er over op. In ons deel van Europa is het dankzij het succes van de eenwording al negenenzestig jaar vrede. Dat vinden we vanzelfsprekend. We beseffen niet dat die vrede evenzeer wordt bedreigd door graaiende bankiers als door populisten en schreeuwers. Door mensen als die waterstofperoxidemessias uit Venlo, die - nooit ergens voor doorgeleerd - zo goed denkt te weten dat Nederland het buiten Europa wel redt. Zijn partij groeit in populariteit. Ik zie de bussen en trams in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam al branden. We zien de godganselijke dag gruwelijke voorbeelden op buis en beeldscherm, maar we hebben niets geleerd van de ondergang van Joegoslavië. Niets nieuws onder de zon dus. Dat wisten ze al in de tijd van Nebukadnezar.

©Kees Klok


maandag, januari 27, 2014

Mariska





De soms even iets hese, maar nog altijd inspirerende altstem van Mariska Veres komt uit de laptop. Buiten schijnt een waterige winterzon, na een nacht regen. Achter de flats aan de overkant van het plantsoen gloort de Olympus, zo helder is het vanmorgen. Alsof de regen de nevel rond de godenberg heeft weggespoeld. Mariska Veres was mijn godin. Van welke tienerjongen niet? Send me a postcard darling....I wanne be your woman.... Er dreigt nostalgie. Mariska, our Venus, onze Aphrodite. Ik zie haar op een schelp de baai in drijven, slechts gehuld in haar lange, zwarte haar. Fonkelende, donkere ogen, die heerlijke stem.

Onze aardrijkskundeleraar aan de havo-top van de Dordtse Pedagogische Akademie kwam uit Voorburg en speelde viool. Het was een deftig ogende man, een Haags heertje. Zo voornaam dat je automatisch meneer tegen hem zei, in plaats van hem met zijn voornaam aan te spreken, zoals bij andere leraren. Voornamen waren eind jaren '60 gewoon, in ieder geval bij ons op school. Zijn deftigheid was misschien een pose, hij was ook een droogkomiek. Door zijn manier van vertellen kregen termen als u-dalen, eindmorenen, akkermaalshout, puinwaaier, perm, jura, stuwwal en cuesta-landschap, om maar wat te noemen, voor mijn gevoel net iets meer dan alleen een vaktechnische betekenis. Misschien school diep in de man een dichter. Soms speelde hij aan het einde van een lesuur een stukje viool. Op een keer vertelde hij na zo'n muzikaal einde dat hij bevriend was met de vader van Mariska Veres. Have you ever been restless in your bed.... Eén handdruk verwijderd van mijn godin! Een tijdlang wilde ik aardrijkskunde gaan studeren. Misschien moest ik mijn gitaar voor een viool verruilen.

Het werd uiteindelijk geschiedenis, na een flinke omweg. Dat vak bracht mij in de buurt van de Olympus, nadat ik Stella had ontmoet op een seminar in de VS. Op haar debuutsingle zong Mariska een lied van Hatzidakis, dat eerder was uitgebracht door Conny Froboess. Of ze meer Grieks heeft gezongen, weet ik niet, haar stem was er zeker geschikt voor. Ik zet Venus nog een keer op. Mariska was een jaar jonger dan Stella en overleed een jaar eerder aan dezelfde ellendige ziekte. Met mijn blik op de Olympus denk ik: wat moet het heerlijk zijn om te geloven dat godinnen niet kunnen sterven.

©Kees Klok


zondag, januari 26, 2014

Dordtse Dag van de Poëzie




Aanstaande vrijdag vindt de Dordtse Dag van de Poëzie plaats. Ik zal daar, als alles loopt zoals bedoeld, mijn opwachting maken. Hier vast een voorbeeld van wat het publiek te wachten staat:


Meisjes redden

Hoe meisjes redden
van onbevlekte ontvangenis
van steniging
van loerende buspassagiers
van het wurgkoord van de sultan
van het klooster en
de tentakels van goden
van de eerste tongzoen
en de eerste keer oraal
van het maagdenvlies
van burka en bermbom
van de zachte hand en
de hemelse heksenketel
van lovers en pooiers
van predikers van zeden
van de SOA (altijd weer
die SOA)
van hoofdstadhumor
en van het modieus
corset?

Kees Klok


zaterdag, januari 25, 2014

Officier van piket





Het is tegen acht uur als ik naar de Alphabank loop. De zon is net op, maar verschuilt zich achter de wolken. De alkyonische dagen, een zonnige, windstille periode in midwinter, lopen ten einde. Er zijn al veel kinderen op weg naar school. Ze dragen een fleurige rugzak of slepen decadent een rolkoffertje achter zich aan. Soms is er een ouder bij, meestal een grootouder. De bank is nog maar net open. Toch staat er al iemand voor mij bij het loket met een ingewikkeld probleem, dat twintig minuten vergt om te worden opgelost. Daarna neem ik geld op van mijn bankboekje, bij de vriendelijke mevrouw die Eleftheria heet. Ze kent mij bij naam, ik hoef mij nooit te legitimeren. Eleftheria loopt een beetje kreupel vanwege een te kort been en is dol op tulpen. Elk najaar neem ik een zak tulpenbollen voor haar mee van Texel.

Ik kan de meeste bankzaken via internet doen en gebruik maken van een geldautomaat, maar het is veel prettiger om met mijn boekje naar Eleftheria te gaan. Bovendien vertrouw ik het internet niet en je moet maar afwachten of die geldautomaat je pasje niet inslikt. Na Eleftheria moet ik naar Evangelia, aan een bureau naast de balie, om een automatische betaling te regelen. Evangelia is jong en vrolijk. Aan de muur achter haar hangt het portret van een streng kijkende, negentiende eeuwer. De oprichter van de bank. Er kan geen glimlach vanaf, net als bij het mannelijk personeel, waar de ernst van afdruipt. Mannen in pak die dwangmatig streng en voornaam doen. Vooral de directeur, aan een bureau tegenover de ingang. Hij is één loodzwaar brok autoriteit. Hij heeft het gemaakt in het leven. Er wordt hem koffie gebracht en als iets zijn goedkeuring wegdraagt zet hij handtekeningen en stempels. In Nederlandse bankkantoren wordt de directeur onzichtbaar weggestopt, hier kraait hij publiekelijk koning.

Eenvoudig een machtiging in de bus doen kan niet. Ik geef Evangelia de rekening van mijn internetleverancier, waarna ze langdurig met haar computer goochelt. Mijn ID moet er nu wel aan te pas komen en worden gekopieerd. Hoeveel fotokopieën de bank inmiddels heeft, weet ik niet, maar het zijn er veel. Privacy is een illusie. Er staan verschillende andere klanten om mij heen, die ook iets willen regelen met Evangelia. Terwijl ze nog volop met mijn machtiging bezig is, roepen ze iets, vragen iets, zwaaien met papieren. Evangelia geeft soms antwoord, hoort soms niets en voert ondertussen ook nog een telefoongesprek. Ik moet een handtekening zetten en krijg een paar papieren aangereikt, waarmee de zaak is afgedaan. Ik hoop dat mijn internet niet blijkt afgesloten wegens wanbetaling als ik over een paar maanden terugkom. Ik loop naar de uitgang. De directeur zit als een officier van piket achter zijn bureau. Ik spring nog net niet in de houding.

©Kees Klok


vrijdag, januari 24, 2014

Voorproefje





Op 13 februari aanstaande is het zover. Dan presenteert uitgeverij Liverse deel IV van mijn literair dagboek, Mijn koffers gepakt. Om 17.00u in poffertjessalon Visser aan de Groenmarkt 9 te Dordrecht. Hier een voorproefje.

Dinsdag, 21 oktober 2008:
Thessaloniki
Vandaag lijkt het zondag. Algemene staking, de zoveelste, als protest tegen de stijgende prijzen. De vakbonden willen het dolle consumentisme dat hier al jaren heerst, met alle geweld in stand houden. Ieder gezin drie auto's en alles met renteloze afbetaling. Ook veel winkeliers staken, wat tamelijk onbegrijpelijk is, want morgen lopen ze weer te hoop tegen hun inkomstenderving. Het zal aan mij liggen dat ik er weinig van snap. Ik kan in ieder geval rustig doorwerken aan Stella's bundel. Ik zou hem vanmorgen bespreken met Thanasis Georgiadis, die de redactie doet, maar omdat er geen bussen en taxi's rijden, hebben we dat gisteravond al gedaan, in een café vol jongelui, in de 25e Maart-straat, waar we weleens eerder waren. Ik ben opnieuw vergeten de naam van de zaak te noteren. Er wordt nog steeds bediend door een paar bloedmooie meisjes. Ze weten alleen niets van bedienen. Drie keer geprobeerd een tweede consumptie te bestellen en het na een half uur maar opgegeven. Het werk aan de bundel ging vlot. Nichtje Vaso kwam ook, omdat we samen zeven gedichten vanuit het Nederlands via het Engels naar het Grieks hebben vertaald. Heen en terug met bus 30, die hier voor de deur stopt en ook dicht bij dat café. In de bus een jongen, die toevallig naar hetzelfde etablissement ging, waar hij anderhalf uur naar zijn mobiel heeft zitten staren.

Er rijdt net een lijnbus voorbij. De algemene staking lijkt minder algemeen dan door de bonden bedoeld.

Gistermorgen zwager Menelaos op de koffie. Hij heeft een brommertje gekocht vanwege de parkeerproblemen in het centrum. Vrijdag gaan we naar Stella's graf, maar niet op dat brommertje. Gisteren mijn stuk voor het Griekenland Magazine geschreven. Over het rapport van Papadakis, die de Grieks en Turks-Cypriotische geschiedenisboeken heeft vergeleken. Vanmorgen heb ik het verstuurd.

Op drie onduidelijkheden na, waarover ik Thanasis moet bellen, is het typoscript van Stella's boek gereed. Ik heb er twee gedichten uit gelaten die ze zelf niet had gekozen voor de Nederlandse uitgave, omdat we twijfelden of ze goed genoeg waren. Drie andere die niet in de Nederlandse versie staan, heb ik zo goed mogelijk een plaats gegeven. Ik kan het Stella niet meer vragen en hoop dus maar dat ze tevreden zou zijn met het resultaat. Misschien stuurt ze me wel een teken in een droom.

Geluncht bij Elaias Gi en daarna heerlijk op het balkon gezeten. Ik dacht weer 'vanavond kan ik wel met een appeltje uit Theodosia volstaan,' maar zwager Savvas nodigde me uit eten. Naar het visrestaurant om de hoek gelopen voor een lichte maaltijd. Het was wel gezellig, maar je ziet toch steeds die lege stoel waar Stella had moeten zitten.

©Kees Klok

woensdag, januari 22, 2014

Inktzwart





Aan de tafel bij het raam zit een meisje onafgebroken te telefoneren. Ze rookt een sigaret, drinkt af en toe wat rode wijn en houdt haar blik gericht op de steeg. Ze heeft lang, donker haar, zoals de meeste meisjes hier. Er zijn er die hun haren blond verven. Soms staat dat, zelf vind ik het origineel meestal bekoorlijker. Een studente. Haar toon is zacht, bescheiden. Waar ik zit, aan de stamtafel, is haar stem nauwelijks te horen. Dat is bijzonder. De meeste mensen zijn gewend elkaar te beschreeuwen, zodat een gewoon gesprek al snel lijkt op een flinke ruzie.

Het is vroeg op de avond. Ik ben even binnengerold voor een borrel, om de tijd te doden tot mijn afspraak met de weduwe van een bekende, te jong gestorven dichter. Dat is alweer twintig jaar geleden, dat overlijden. Ik herinner mij een grote, ernstige man met grijs haar en een mager, getekend gezicht. Stella en ik waren op bezoek om zijn medewerking aan een tijdschrift te vragen. Hij leek mij erg oud, maar inmiddels ben ik zes jaar ouder dan hij op de dag van zijn dood, enkele maanden na ons bezoek. Mijn baard is grijs, maar ik voel mij meestal drieëntwintig.

Het meisje is eindelijk uitgepraat. Met haar telefoon in de ene hand en het glas wijn in de andere, komt ze aan de stamtafel zitten. Ze blijkt Agoritsa te kennen, die vandaag het etablissement gaande houdt. Altijd in salwar kameez, al is dit het uiterste westen van het oosten, waar gehakt nog net kimá heet. Het meisje heeft een zorgelijke, wat peinzende oogopslag. Ze stelt zich voor en glimlacht heel even als ze hoort waar ik vandaan kom. Even later, als ik opsta om naar mijn afspraak te gaan, geeft ze mij een briefje met haar telefoonnummer. Ik berg het op bij de andere briefjes met telefoonnummers. Bij al die andere vertwijfelde, jonge mensen die naar Nederland willen, omdat hier de toekomst inktzwart boven de bergen hangt.

©Kees Klok


donderdag, januari 16, 2014

Big Bang





De oude, Chinese wijsheden gaan allang niet meer op in China, kampioen doodstraf, luchtvervuiling, klonen en producent van velerlei namaaknep. De oude, Indiase wijsheden idem dito in India. Dat land is even hard bezig de aardkloot te verzieken als China. Hoewel ik hen dat kwalijk neem, weet ik dat ze in wezen niets anders doen dan ons westerse voorbeeld volgen. Wij, die prat gaan op onze Grieks-Romeinse wortels. Ooit vonden de Chinezen het buskruit uit, maar ze gingen er geen bommen mee maken. Wij wel met onze Grieks-Romeinse inventiviteit. De kanonnen lieten we zegenen door de kerk. In sommige landen gebeurt dat nog steeds. Bij parades van het Griekse leger zitten de kerkleiders ostentatief op de eerste rij.

Dat de mensheid de pest voor de planeet is, is een oude gedachte, die wordt gekoesterd door menig misantroop. Ik ben geen misantroop. Ik ben een gematigde levensgenieter totdat de tijdbom van mijn soortgenoten afgaat. De Big Bang. Ik hoop dat ik voor die tijd het anker heb gelicht, zonder al te veel lijden veroorzakende navigatiefouten. Een goede vriend noemt mij een bourgondische calvinist. Ik houd van een tikje zwelgen, maar je moet je geweten er wel bij houden. We hebben het nog even geweldig goed, maar dat heeft zijn prijs. We genieten op de rand van een werkende vulkaan.

Ik mag mijn vrienden graag, maar op de rest van de mensheid ben ik niet dol. Vooral niet op dat deel dat gelooft in nooit eindigende vooruitgang en economische groei. Vooruitgang betekent daar meestal effectievere wapens en economische groei, dat ze nog meer van die wapens kunnen betalen. Zonder economische groei de zondvloed, roept de premier. Ik geloof hem niet. Ik denk dat hij een robot is. Misschien niet meer als hij wel eens naar een bordeel zou gaan, of er een paar jonge minnaressen op na zou houden. Zo'n beetje als de Franse president. Of ze betrappen hem op zoenen met een jongen in het Haagse Bos. Dan is hij misschien wel een mens.

Er zijn al te veel profeten geweest die dachten de mensheid te kunnen richten in naam van dit of dat, van die of gene. Een baard op een wolk, een onzichtbare alwetende, een jurk die bliksemstralen vanaf een bergtop de wereld in smijt. Dat eindigt vaak in moord en doodslag. Met politieke profeten is het weinig anders. Zes jaar voor mijn geboorte ging Hitler onder in het vuur. Ik was twee toen die andere tovenaarsleerling, Stalin, de laatste adem uitblies. Nog steeds zijn er orks en trollen die hun evangelie prediken. In de bakermat van de westerse beschaving, Athene, open en bloot.

De kwaadaardigheid van het mensdom heeft ook wortel geschoten in de financiële wereld en het zakenleven. Neo-liberalisme noemt men dat. Een slopende ziekte die zich door de globalisering verspreid als de Spaanse griep na de Eerste Wereldoorlog. Ik kan daar tegen gaan profeteren, maar liever zit ik op een afgelegen eiland, met dat handjevol dat wel deugt, en de rest op verre afstand. Tristan da Cunha, dacht ik, maar daar zien ze ons aankomen. Bovendien waait het er altijd als een gek.

©Kees Klok


dinsdag, januari 14, 2014

Fatalist





Soms schiet het door je heen, in de bus, in de trein of in de kroeg: heb ik de achterdeur wel op slot gedaan, na het koken de platen uitgezet, de computer uitgeschakeld? Dingen die je automatisch doet, zonder er bij na te denken, maar vanaf dat ogenblik zit je niet meer rustig aan je borrel. Vanavond zijn het de kookplaten. Natuurlijk staan die uit, maar toch, als ze nou niet?

Af en toe leidt dat getob tot dwangmatig gedrag. Halverwege de straat terug naar huis om nog eens aan de achterdeur te voelen, die uiteraard stevig op slot zit. Het koffiezetapparaat staat ook gewoon uit. Naarmate ik verder van huis ben, blijft wel het getob, maar neemt de drang om terug te gaan af. Na een tijdje ebt het piekeren weg en neemt de fatalist het over. Er gebeurt wat moet gebeuren, ik wind mij er niet meer over op.

Het is nog rustig in het café. Een paar stelletjes, jongelui, studenten. De muziek staat gelukkig zacht, zodat je de prettige klank van een paar meisjesstemmen hoort. Sofia, die dienst heeft, rommelt wat in het keukentje. Dan trekt ze haar jas aan. 'Even snel naar de super, om de hoek' en weg is ze. Ik kan het niet laten, sta op en kijk over de bar naar het gasstel. Alle pitten staan uit.

©Kees Klok


vrijdag, januari 10, 2014

Droevige ondertoon





Ik vind Μια μέρα σαν αυτή (Zo'n dag) wel een mooie titel voor mijn Griekse bundel. Die komt, als alles loopt zoals bedoeld, dit voorjaar uit bij Loxias in Thessaloniki. Loxias is een boekhandel, annex kafeneion, annex bistro, annex uitgeverij. Voor elk wat wils, voor de maag en voor de geest. Als ik in Thessaloniki ben, is het kafeneion mijn vaste plek, zoals poffertjessalon Visser dat in Dordrecht is. In Visser wordt op 13 februari deel vier van mijn literaire dagboeken gepresenteerd, onder de titel Mijn koffers gepakt. Wanneer er een presentatie is van Μια μέρα σαν αυτή, weet ik nog niet. Ergens in het voorjaar. In het kafeneion, met muziek, voordrachten en tsipouro.

De eigenaar van Loxias, Ioannis Kyprianidis, is allereerst boekhandelaar en uitgever, de andere activiteiten laat hij aan zijn personeel over. Het kafeneion is een trefpunt van kunstenaars, schrijvers en intellectuelen. Ooit schreef ik dat het een plaats is om de crisis te vergeten. Dat is nog steeds zo, al komt de economische en sociale catastrofe die Griekenland heeft getroffen er wel vaak ter sprake. Ioannis Kyprianidis, door personeel en stamgasten aangesproken met Loxias, is een charismatische man, met een gezond gevoel voor humor en ironie. Een ouderwetse boekhandelaar, die heel veel weet van boeken en schrijvers. Een soort wandelende letterkundige encyclopedie. Voor zijn terugkeer naar Griekenland, eind jaren tachtig, was hij zeventien jaar apotheker in het Italiaanse Ferrara. Een veelzijdig man met wie ik bevriend raakte toen ik na het overlijden van Stella Loxias ontdekte en al snel stamgast werd.

Μια μέρα σαν αυτή is een selectie uit mijn poëzie. Een deel daarvan is nog door Stella gemaakt. Zij koos ooit een aantal gedichten uit, vertaalde die en publiceerde ze in verschillende Griekstalige, literaire tijdschriften. Ik dacht dat het daar bij zou blijven. Op een keer vroeg Loxias mij om met enkele Griekse dichters op te treden op een literaire avond in het kafeneion. Bij mijn voordracht in de Thracische sociëteit in Thessaloniki, vorig jaar mei, zat hij op de voorste rij. Daarna wilde hij een bundel van mij uitgeven. De rest van de selectie heb ik zelf gemaakt. Die gedichten zijn vertaald door Nadia Poulou. Mijn Grieks is niet goed genoeg om vanuit het Nederlands naar te vertalen (je moet trouwens nooit vertalen vanuit je moedertaal naar een andere, is mijn mening, uitsluitend andersom, tenminste, als het om poëzie gaat). Mijn Grieks is wel goed genoeg om te kunnen oordelen dat beide vertaalsters uitstekend werk hebben afgeleverd.

Ik zie uit naar die bundel en naar de avond waarop hij wordt gepresenteerd. Een vreugdevolle gebeurtenis met een droevige ondertoon. Twee vrouwen die veel voor mij hebben betekend, de ene als geliefde en inspiratiebron, de andere als inspirerend dichteres en als mens, kunnen er niet meer bij zijn. Daarom wordt het boek opgedragen aan Stella Timonidou-Klok (1946-2007) en aan Niki Marangou (1948-2013).

©Kees Klok


woensdag, januari 08, 2014

Ongewenst volk





Hoewel de eindredactie al achter de rug is, lees ik nog eenmaal de laatste drukproef door van mijn nieuwe boek, dat in februari uitkomt. Het enige dat ik tot nu toe ontdek, zijn een paar afbreekfoutjes, die steeds weer ontstaan als een regel verschuift. Er is waarschijnlijk geen enkel zetprogramma dat de afbreekregels van de Nederlandse taal echt beheerst. Waarom ook? Het Engels kent die regels niet, men breekt af waar het uitkomt. In feite gebeurt dat nu ook in het Nederlands, sla er de kranten en weekbladen maar op na, en steeds meer in boeken. Ik kom hetzelfde euvel, als je het een euvel wilt noemen, ook tegen in boeken van heel wat bekendere schrijvers dan ik. Die paar kleinigheden kunnen wat mij betreft blijven zitten. Spelling, dus ook het afbreken van woorden, is een afspraak. Een afspraak die naar willekeur kan worden gewijzigd. Doe je dat te vaak, dan zingt de taal zich los van de literatuur, dan worden oude teksten moeilijker toegankelijk en op het laatst onleesbaar. Met het afbreken van woorden is dat niet het geval.

Het is wel rustgevend dat lezen. Op de achtergrond staat de radio aan. Hier en daar branden wat kaarsen en olielichtjes. De gordijnen zijn uiteraard gesloten, anders had ik een paar jaar geleden geen boek uitgegeven onder de titel En vooral: de gordijnen dicht. Het zich ongevraagd bemoeien met een ander, of iemand begluren is echt een euvel. Geen onnozel afbreekfoutje in een tekst, maar een foutje in je gesteldheid. Met de gordijnen dicht houd je bemoeials en gluurders op afstand. Niet alleen in de dagelijkse werkelijkheid, maar ook op het internet is dat nodig. Ik heb op Facebook bijna 1300 'vrienden.' Ik heb er echte vrienden, mensen met wie ik ook buiten Facebook om ga, ik heb er veel oud-leerlingen op en vind het leuk daarmee contact te houden. Ik heb een aantal 'vrienden' die ik niet of nauwelijks ken, maar die belangstelling hebben voor wat ik schrijf. Niets mee aan de hand. Blijf er maar lekker bij.

Er lopen op Facebook echter ook engerds rond. Die willen zich ongevraagd met je bemoeien, die willen je begluren. Daarvoor heeft Facebook een aantal gordijnen: je kunt je pagina alleen voor vrienden instellen, je kunt mensen blokkeren, maar dan moet je weten wie een 'vriend' is of een engerd. Tussen die bijna 1300 korenaren zit uiteraard ook kaf. Dat vind ik geen prettige gedachte, daarom ga ik nog eens heel kritisch kijken of er niet hier en daar een gordijn dicht moet. Aan iemand die ik niet ken en die mij een vriendschapsverzoek doet, vraag ik tegenwoordig even waarom. Dat houdt heel wat ongewenst volk buiten de deur heb ik gemerkt.

©Kees Klok



vrijdag, januari 03, 2014

Twee januari





De eerste 'normale' dag na de jaarwisseling. Heel af en toe komt een bleke zon tevoorschijn. Het is koud, maar de radio roept over 'te warm voor de tijd van het jaar.' De nieuwslezeres had het vanmorgen op Radio 1 over 'de Groninger commissaris Max van der Stoel.' Het bulletin zal wel zijn geschreven door een stagiair zonder geschiedenis in het pakket. Of juist wel, maar nog met een kater van oud en nieuw.

Ik zet mijn fiets voor de sigarenboer, waar ik zo moet inslaan, maar eerst steek ik het plein over naar de supermarkt. Gezien de slechte naam van het plein valt de rommel, die is achtergebleven na de vuurwerkoorlog, mee. Links staat mijn oude, lagere school. Nog steeds leeg, maar weer niet afgebrand. Ook geen enkele capuchonpuber met achtergehouden rotjes. Wel naast de ingang van de winkel de Bulgaarse accordeonist met de onuitsprekelijke naam en de brede glimlach. Hij is in al die jaren een onmisbaar deel van het straatmeubilair geworden. Hij speelt goed en is nooit te beroerd iemand met een zware lading boodschappen even te hulp te schieten.

Het is druk in de super. Overal trainingsbroeken en ballonachtige vrouwen in gewatteerde jacks. Voor mij bij de kassa twee onderwereldjongens. Als ze aan de beurt zijn grappen ze met de meer dan middelbare caissière en blijken het vriendelijke jongemannen. Dit plein wil weleens vertroebelend op je oordeel werken. Hier is de karigheid van de jaren vijftig nooit helemaal opgetrokken, ook al verkoopt de snackbar, nauwelijks het stadium van de stacaravan ontgroeid, tegenwoordig kapsalons. Wat een kapsalon is, wil ik niet weten, ik leef nog met het patatje met van 25 cent bij onderbuurman Bart de Groot, die een kraam had op de Vest, zo'n beetje waar nu de ijssalon van La Venezia is. Ik geef de muzikant met de onuitsprekelijke naam wat ik bij ieder bezoek geef. Wij wensen elkaar gelukkig nieuwjaar.

Bij de sigarenboer hebben ze mij gezien in het jaaroverzicht van iDordt-tv. De sigarenboer ligt centraal aan het plein. Daar zien en horen ze alles. Ik constateer dat de tabak opnieuw duurder is geworden, maar de pijp moet roken. Dan maar bezuinigen op de pindakaas. Ik blijf mijn sigarenboer trouw. Kees Buddingh' kocht er ook zijn pijptabak en sigaren. Bij de vader van. Ik hoop het tot de zoon van vol te houden.

Een meneer uit een van de overzeese gebiedsdelen houdt galant de deur voor mij open. Wij wensen elkaar alle goeds voor het nieuwe jaar. Ik stap op de fiets. De zon komt even krachtig en bemoedigend tussen de wolken door. Recht in mijn ogen. Ik kan nog net een paaltje ontwijken dat ineens naast mij uit de grond schiet.

©Kees Klok


woensdag, januari 01, 2014

Vijfenveertig kilometer per uur





Het schijnt dat soldaten tijdens achttiende eeuwse veldslagen na verloop van tijd door de wolken buskruit alle zicht ontnomen werd. Daarom zie je de generaals op schilderijen uit die tijd altijd op veilige afstand, liefst te paard, op een heuvel staan. Om uit te kijken over het slagveld, om de mist te doorgronden. Wie daar het best in slaagde won, althans, zo stel ik mij dat voor. Als ik uit het raam kijk, zie ik een soort achttiende eeuws slagveld. Nu ja, de wolken van zo'n slagveld. Er vallen wel een paar doden en flink wat gewonden tijdens de jaarlijkse vuurwerkoorlog, maar het is toch vooral de dichte buskruitmist en de aanklevende stank die aan achttiende eeuwse oorlogvoering doen denken. Mijn ogen branden ervan, terwijl ik van rook in kroegen en kantines, alsmede de rook in mijn eigen huiskamer, zelden of nooit, meestal nooit, last heb.

Roken in kroegen en kantines mogen we niet meer van onze uit betuttelende kleuterleiders en -leidsters bestaande regering, maar tegen het kabaal en de buskruitdampen van de vuurwerkoorlog bestaan geen bezwaren. Jongelui van zestien en zeventien, die zo even nog een biertje of een wijntje mochten drinken, mogen dat nu ineens niet meer, maar er zijn geen bezwaren als ze naar hartelust doorgaan met deelnemen aan de vuurwerkoorlog. Ach, wat handen er af, of een handvol vingers, een oog eruit, dat mag het plezier toch niet drukken? Vandaag worden er even geen katten, honden en andere huisdieren geknuffeld. Er moet gevierd worden, liefst zo luid mogelijk. De enige die er niet aan meedoet is de radio. Op Radio 1 vertelt een meneer aan een andere meneer dat het sperma er met vijfenveertig kilometer per uur uit spuit als een man klaarkomt. Ik vraag me af hoe ze dat meten en waarom wij dat moeten weten.

Een goede vriend belt of ik mee ga naar een feestje in de stad, maar er komt zo een gezelschap dat aan wijn en cognac moet worden geholpen. Bovendien weet ik niet waar mijn gasmasker ligt. Langzaam neemt het knallen af, het is vrijwel windstil. Het kan nog uren duren voor de rook optrekt. Ik wacht op mijn gasten. Ik zie spookachtige gestalten in de mist. Ik wrijf, tegen beter weten in, in mijn brandende ogen. De radio meldt dat jongens van zeventien het al een paar honderd keer met zichzelf hebben gedaan en meisjes van zeventien slechts een keer of vijf. Ik vraag mij af hoe ze dat meten en waarom wij dat moeten weten. De eerste gasten komen binnen, wij wensen elkaar gelukkig nieuwjaar. Waarom moet ik steeds aan die vijfenveertig kilometer per uur denken?

©Kees Klok