Wie
aan Cyprus denkt, denkt meestal allereerst aan de problemen op het
eiland tussen Grieks en Turks-Cyprioten en die tussen de Republiek
Cyprus en Turkije. De hoofdstad, Nicosia, is nog de enige verdeelde
stad in Europa, hoewel het tegenwoordig niet moeilijk is de
bestandslijn over te steken. Dat geldt eveneens voor de Grieks en
Turks-Cyprioten. Een deel van de Turks-Cyprioten werkt inmiddels in
het zuiden, dat bestuurd wordt door de regering van de Republiek
Cyprus. In het noorden, in de 'Turkse Republiek van Noord-Cyprus'
zijn formeel de Turks-Cyprioten de baas, maar Turkije heeft een
stevige vinger in de pap, met een bezettingsleger van zo'n
vijfendertigduizend man. Ook heeft Ankara emigranten vanuit Anatolië
naar het eiland gestuurd, die inmiddels de oorspronkelijke
Turks-Cypriotische bevolking in aantal overtreffen. De 'TNRC' wordt
internationaal alleen erkend door Turkije.
Om
de vraag te beantwoorden wat Cyprus zo bijzonder maakt, moeten we ver
teruggaan in de geschiedenis. Het heeft een lange
bewoningsgeschiedenis. Zeker is dat het al zevenduizend jaar geleden
permanent werd bewoond. De eerste contacten tussen Cyprus en het
Egeïsche bekken ontstonden toen rond 2000 v. Chr. Minoërs uit Kreta
handelsposten vestigden in het oostelijke Middellandse Zeegebied.
Rond 1400 v. Chr. werd de invloed van de Myceners merkbaar. Er werden
nederzettingen gesticht door Myceense immigranten en hun schrift, het
Lineair-B, werd geïntroduceerd. Toen de Myceense cultuur in de 11e
eeuw ten onder ging, vestigden zich vluchtelingen op Cyprus, wat het
Griekse element versterkte.
Er
kwamen niet alleen Grieken naar het eiland. In de 9e eeuw v. Chr.
bloeide Kition, het huidige Larnaca, op als Fenicische
handelskolonie, onder de naam Quarthadast. De oorspronkelijk
bevolking vermengde zich met de immigranten en nam hun cultuur over,
hoewel ook elementen uit de eerdere beschaving een rol bleven spelen.
Zo ging de bestaande vruchtbaarheidscultuur op in de verering van
Afrodite onder de Grieken en Astarte onder de Feniciërs. Zeker is
dat de Grieken toen al een meerderheid vormden. Dat de Griekse
cultuur tot hoge bloei kwam blijkt ondermeer uit de Cypria,
een collectie epische verzen die wordt toegeschreven aan de 7e eeuwse
dichter Stasinos.
Het
Griekse element is vanaf die tijd toonaangevend. Ondanks het feit dat
Cyprus vrijwel voortdurend werd overheerst door machtige rijken in
het Nabije Oosten, zoals het Assyrische en het Perzische. Het was ook
onderdeel van het rijk van Alexander de Grote. Na diens dood kwam het
bij het door de Ptolemaeën bestuurde Egypte. Vervolgens werd het een
Romeinse provincie. Bij de splitsing van het Romeinse rijk werd
Cyprus een deel van het Oost-Romeinse, later Byzantijnse, rijk. Al
vroeg werd het christendom geïntroduceerd, in 45 AD, maar het nieuwe
geloof verbreidde zich aanvankelijk langzaam. Tegen de tijd van het
Concilie van Nicea (325) was het echter de dominerende godsdienst
geworden. Opmerkelijk is dat de Cypriotische kerk altijd haar
zelfstandigheid, haar status van autocephale kerk, heeft weten te
bewaren.
De
Arabische veroveringen, die begonnen in de 7e eeuw, lieten ook Cyprus
niet onberoerd. Aangenomen wordt dat de eerste inval plaatsvond rond
het jaar 647, door Muawiya, de emir van Syrië. In zijn gevolg zou
zich Umm-Haram hebben bevonden, een tante van de profeet Mohammed,
die in de buurt van het zoutmeer bij Larnaca verongelukte. Op de plek
waar zij werd begraven bouwden de Osmanen begin 19e eeuw de Hala
Sultan Tekke, een belangrijk heiligdom in de islamitische wereld.
Tijdens de strijd tussen Byzantijnen en Arabieren, bleek geen van
beiden in staat het eiland definitief in handen te houden.
Uiteindelijk ontstond er een condominium waarbij Byzantijnen en
Arabieren gezamenlijk bestuurden. In 965 kwam aan deze situatie een
einde, toen keizer Nikiforos Phocas Cyprus veroverde.
De
derde kruistocht is een van de cruciale gebeurtenissen die de
geschiedenis van Cyprus hebben bepaald. Onderweg naar Palestina
veroverde de Engelse koning Richard Leeuwenhart het in 1191 op Isaac
Ducas Comnenus die sinds 1184, na een opstand, het bestuur in handen
had. De Engelse koning verkocht Cyprus aan de Tempeliers, die het
kort daarop overdeden aan Guy de Lusignan, die in 1187 zijn
koninkrijk Jeruzalem aan de moslims had verloren. De Lusignan werd de
stichter van een dynastie die tot in de vijftiende eeuw zou regeren.
Via hen bereikten West-Europese invloeden Cyprus, zoals de gotische
bouwkust, alsmede de introductie van het Frans en een
rooms-katholieke hiërarchie, die het primaat kreeg, al bleef de
Cypriotisch-orthodoxe kerk de volkskerk. Hoewel de Cypriotische
vorsten moeite hadden een onafhankelijke koers te varen, vooral door
conflicten met Genua en Venetië, slaagden zij daar wel in. Tijdens
Peter I (1359-1369) bereikte Cyprus het hoogtepunt van zijn
economische, politieke en militaire macht, maar een desastreuze
oorlog met Genua, onder zijn opvolger, Peter II (1369-1382) leidde
het verval in. Bijna honderd jaar later, in 1489, wonnen de
Venetianen het pleit, toen de laatste koningin, Catharina Cornaro, de
macht aan hen overdroeg.
Een
ander cruciaal jaar is 1570, toen de Osmanen landden op Cyprus.
Nicosia werd snel veroverd, ondanks de massieve Venetiaanse
verdedigingswerken die de oude stad nog steeds omringen. Famagusta
viel pas na een beleg van bijna een jaar. Voor de orthodoxe Cyprioten
betekende de komst van de Osmanen dat hun kerk in ere werd hersteld,
terwijl de rooms-katholieken werden verdreven. Wel moesten christenen
een speciale belasting betalen, de kharaj,
maar daar stond vrijstelling van militaire dienst tegenover. De
Cypriotisch-orthodoxe aartsbisschop werd beschouwd als leider van de
Grieks-Cyprioten, een positie die hij tot ver in de twintigste eeuw
zou behouden. De komst van de Osmanen betekende ook de komst van
Turken uit Anatolië. Zij zijn de voorouders van de huidige
Turks-Cyprioten, in grootte de tweede bevolkingsgroep, hoewel hun
aantal nooit boven eenvijfde uitkwam. De Grieks-Cyprioten vormen tot
nu toe de overgrote meerderheid. Daarnaast wonen er zeer kleine
minderheden als Maronieten (christenen, afkomstig uit Syrië en
Libanon) en Armeniërs.
De
Griekse onafhankelijkheidsstrijd kon ook op Cyprus op sympathie
rekenen, maar de ligging van het eiland, en de harde hand van de
Osmanen, die de aartsbisschop en een aantal andere vooraanstaande
Grieks-Cyprioten in 1821 ophingen, voorkwamen een opstand. Economisch
betekende de Osmaanse periode een tijd van sterke achteruitgang. Toen
de Engelsen in 1878 het bestuur overnamen, troffen zij een verarmd en
verwaarloosd Cyprus aan. Hun komst werd door de Grieks-Cyprioten
gezien als een bevrijding en wekte de hoop dat het eiland spoedig
deel van het Griekse koninkrijk zou worden. In 1864 immers hadden de
Britten de Ionische eilanden aan Athene overgedragen. De
Turks-Cyprioten, die ook hadden geleden onder het economische
wanbestuur van de Osmanen, stonden eveneens welwillend tegenover de
Engelsen.
De
Britten brachten de moderne tijd. Het onderwijs werd bevorderd, de
infrastructuur werd sterk verbeterd en de economische ontwikkeling
kwam op gang, zij het aanvankelijk met horten en stoten. Wel voerde
Londen een verdeel en heerspolitiek, wat voorkwam dat zich een
Cypriotisch nationalisme kon ontwikkelen. Er was echter geen enkel
uitzicht op enosis,
aansluiting bij Griekenland. Daarvoor waren de Britse strategische
belangen te groot. Ondermeer door het aanvankelijk aantrekken van
leerkrachten uit Griekenland en Turkije, begon het nationalisme meer
voet aan de grond te krijgen. Het verlangen van de Grieks-Cyprioten
naar enosis
groeide. De Turks-Cyprioten stonden niet te springen om vertrek van
de Britten, maar nationalisten onder hen ontwikkelden het idee van
taksim
(verdeling).
Als de Engelsen zich terugtrokken moest Cyprus worden verdeeld in een
Grieks en een Turks-Cypriotisch deel. Ernstige rellen onder de
Grieks-Cyprioten in 1931 leidden tot een sterk onderdrukkend
koloniaal bewind, terwijl de Engelsen de Turks-Cyprioten als
tegenwicht tegen de Grieks-Cyprioten gingen gebruiken.
De
spanningen tussen de Grieks-Cyprioten en de koloniale overheid liepen
na de Tweede Wereldoorlog sterk op. Aartsbisschop Makarios III
organiseerde in 1950 een referendum waaruit bleek dat meer dan 95%
van de Grieks-Cyprioten enosis
wilde. De Engelsen kwamen met het voorstel voor een nieuwe grondwet,
waarin geen enkele sprake was van toekomstige enosis.
Dat streven wekte steeds meer onrust onder de Turks-Cyprioten. Op 1
april 1955 barstte letterlijk de bom, toen de nationalistische
Grieks-Cypriotische verzetsbeweging EOKA met bomaanslagen de strijd
begon tegen de Britten en voor enosis.
Er volgde een bloedige guerrilla. Turks-Cypriotische nationalisten
hadden zich ondertussen georganiseerd in de gewapende beweging TMT.
Als reactie op het EOKA-geweld organiseerden de Britten een
conferentie in Londen met Griekenland en Turkije. Griekenland steunde
EOKA vrijwel openlijk, Turkije, dat in 1923 bij het verdrag van
Lausanne alle aanspraken op voormalig Osmaans grondgebied had
opgegeven, werd nu weer partij. Het koos volledig de kant van de
Turks-Cyprioten. In september braken bloedige pogroms uit tegen de
Griekse inwoners van Istanbul, na een bomaanslag op het Turkse
consulaat in Thessaloniki, naar achteraf bleek gepleegd door een
Turkse provocateur.
Aan
de guerrilla kwam in 1959 een einde. Onderhandelingen tussen
Groot-Brittannië, Turkije en Griekenland leidden tot
onafhankelijkheid in 1960. Cyprus werd echter opgescheept met een
onwerkbare grondwet, waarin de Turks-Cyprioten voor een minderheid
van ongeveer 18% buitenproportionele invloed kregen en in een aantal
zaken vetorecht. Bovendien mochten Londen, Athene en Ankara eenzijdig
ingrijpen als men de grondwet in gevaar achtte. Ook mochten Grieken
en Turken elk een kleine troepenmacht op Cyprus legeren. Een
resultaat waar in feite niemand blij mee was en dat al snel tot
conflicten leidde. In 1963 liep het staatsapparaat daardoor geheel
vast. Voorstellen van president Makarios voor een aanpassing van de
grondwet leidden tot openlijke strijd tussen Turks en
Grieks-Cyprioten. Er dreigde een Turkse invasie, die begin 1964 werd
afgewend door de komst van een VN-vredesmacht. Grieks en
Turks-Cypriotische wijken werden gescheiden door de Groene Lijn. De
Turks-Cyprioten trokken zich grotendeels in door milities beschermde
enclaves terug. In 1968 braken opnieuw gevechten uit en dreigde weer
een Turkse inval, die op het laatste kon worden afgewend. Dat lukte
niet meer in juli 1974, toen het kolonelsbewind in Athene een
staatsgreep tegen Makarios organiseerde en er geweld uitbrak tussen
voor- en tegenstanders van de president. De staatsgreep mislukte,
maar toch viel Turkije Cyprus binnen om, zoals werd verklaard, de
Turks-Cyprioten te beschermen. Het bezette ongeveer 35% van het
eiland. Meer dan tweehonderdduizend Grieks-Cyprioten werden uit het
noorden verdreven, terwijl vrijwel alle Turks-Cyprioten naar het
noorden trokken. Ongeveer 2200 Grieks-Cyprioten en zo'n 230
Turks-Cyprioten bleken na de invasie vermist.
Enkele
cruciale ontwikkelingen in het verleden hebben ervoor gezorgd dat
Cyprus nooit deel is geworden van de moderne Grieks staat: de
verovering door Richard Leeuwenhart in 1191 en het daaruit
voortvloeiende koninkrijk van de Lusignans, de verovering door de
Osmanen in 1570, de overname van het bestuur door de Britten in 1878
en uiteindelijk de pijnlijke geboorte van de republiek met zijn
nasleep. Ondanks langdurige onderhandelingen is het probleem van de
deling nog steeds niet opgelost. Dat geeft voortdurend moeilijkheden.
In 2004 werd Cyprus lid van de EU. Op 1 juli 2012 werd Cyprus
voorzitter van de unie. Turkije reageerde daar furieus op en dreigde
alle banden met de EU tijdelijk te zullen verbreken, een dreigement
dat uiteindelijk niet werd uitgevoerd, maar zolang Turkije het
noorden bezet houdt is er geen zicht op een Turks lidmaatschap van de
EU en zal Cyprus een uitzonderlijke positie in Europa blijven
bekleden.
In
licht gewijzigde vorm gepubliceerd in Lychnari, jaargang 2012.
Foto: auteur