zondag, januari 29, 2017

Cyprus, een geval apart




Wie aan Cyprus denkt, denkt meestal allereerst aan de problemen op het eiland tussen Grieks en Turks-Cyprioten en die tussen de Republiek Cyprus en Turkije. De hoofdstad, Nicosia, is nog de enige verdeelde stad in Europa, hoewel het tegenwoordig niet moeilijk is de bestandslijn over te steken. Dat geldt eveneens voor de Grieks en Turks-Cyprioten. Een deel van de Turks-Cyprioten werkt inmiddels in het zuiden, dat bestuurd wordt door de regering van de Republiek Cyprus. In het noorden, in de 'Turkse Republiek van Noord-Cyprus' zijn formeel de Turks-Cyprioten de baas, maar Turkije heeft een stevige vinger in de pap, met een bezettingsleger van zo'n vijfendertigduizend man. Ook heeft Ankara emigranten vanuit Anatolië naar het eiland gestuurd, die inmiddels de oorspronkelijke Turks-Cypriotische bevolking in aantal overtreffen. De 'TNRC' wordt internationaal alleen erkend door Turkije.

Om de vraag te beantwoorden wat Cyprus zo bijzonder maakt, moeten we ver teruggaan in de geschiedenis. Het heeft een lange bewoningsgeschiedenis. Zeker is dat het al zevenduizend jaar geleden permanent werd bewoond. De eerste contacten tussen Cyprus en het Egeïsche bekken ontstonden toen rond 2000 v. Chr. Minoërs uit Kreta handelsposten vestigden in het oostelijke Middellandse Zeegebied. Rond 1400 v. Chr. werd de invloed van de Myceners merkbaar. Er werden nederzettingen gesticht door Myceense immigranten en hun schrift, het Lineair-B, werd geïntroduceerd. Toen de Myceense cultuur in de 11e eeuw ten onder ging, vestigden zich vluchtelingen op Cyprus, wat het Griekse element versterkte.

Er kwamen niet alleen Grieken naar het eiland. In de 9e eeuw v. Chr. bloeide Kition, het huidige Larnaca, op als Fenicische handelskolonie, onder de naam Quarthadast. De oorspronkelijk bevolking vermengde zich met de immigranten en nam hun cultuur over, hoewel ook elementen uit de eerdere beschaving een rol bleven spelen. Zo ging de bestaande vruchtbaarheidscultuur op in de verering van Afrodite onder de Grieken en Astarte onder de Feniciërs. Zeker is dat de Grieken toen al een meerderheid vormden. Dat de Griekse cultuur tot hoge bloei kwam blijkt ondermeer uit de Cypria, een collectie epische verzen die wordt toegeschreven aan de 7e eeuwse dichter Stasinos.

Het Griekse element is vanaf die tijd toonaangevend. Ondanks het feit dat Cyprus vrijwel voortdurend werd overheerst door machtige rijken in het Nabije Oosten, zoals het Assyrische en het Perzische. Het was ook onderdeel van het rijk van Alexander de Grote. Na diens dood kwam het bij het door de Ptolemaeën bestuurde Egypte. Vervolgens werd het een Romeinse provincie. Bij de splitsing van het Romeinse rijk werd Cyprus een deel van het Oost-Romeinse, later Byzantijnse, rijk. Al vroeg werd het christendom geïntroduceerd, in 45 AD, maar het nieuwe geloof verbreidde zich aanvankelijk langzaam. Tegen de tijd van het Concilie van Nicea (325) was het echter de dominerende godsdienst geworden. Opmerkelijk is dat de Cypriotische kerk altijd haar zelfstandigheid, haar status van autocephale kerk, heeft weten te bewaren.

De Arabische veroveringen, die begonnen in de 7e eeuw, lieten ook Cyprus niet onberoerd. Aangenomen wordt dat de eerste inval plaatsvond rond het jaar 647, door Muawiya, de emir van Syrië. In zijn gevolg zou zich Umm-Haram hebben bevonden, een tante van de profeet Mohammed, die in de buurt van het zoutmeer bij Larnaca verongelukte. Op de plek waar zij werd begraven bouwden de Osmanen begin 19e eeuw de Hala Sultan Tekke, een belangrijk heiligdom in de islamitische wereld. Tijdens de strijd tussen Byzantijnen en Arabieren, bleek geen van beiden in staat het eiland definitief in handen te houden. Uiteindelijk ontstond er een condominium waarbij Byzantijnen en Arabieren gezamenlijk bestuurden. In 965 kwam aan deze situatie een einde, toen keizer Nikiforos Phocas Cyprus veroverde.

De derde kruistocht is een van de cruciale gebeurtenissen die de geschiedenis van Cyprus hebben bepaald. Onderweg naar Palestina veroverde de Engelse koning Richard Leeuwenhart het in 1191 op Isaac Ducas Comnenus die sinds 1184, na een opstand, het bestuur in handen had. De Engelse koning verkocht Cyprus aan de Tempeliers, die het kort daarop overdeden aan Guy de Lusignan, die in 1187 zijn koninkrijk Jeruzalem aan de moslims had verloren. De Lusignan werd de stichter van een dynastie die tot in de vijftiende eeuw zou regeren. Via hen bereikten West-Europese invloeden Cyprus, zoals de gotische bouwkust, alsmede de introductie van het Frans en een rooms-katholieke hiërarchie, die het primaat kreeg, al bleef de Cypriotisch-orthodoxe kerk de volkskerk. Hoewel de Cypriotische vorsten moeite hadden een onafhankelijke koers te varen, vooral door conflicten met Genua en Venetië, slaagden zij daar wel in. Tijdens Peter I (1359-1369) bereikte Cyprus het hoogtepunt van zijn economische, politieke en militaire macht, maar een desastreuze oorlog met Genua, onder zijn opvolger, Peter II (1369-1382) leidde het verval in. Bijna honderd jaar later, in 1489, wonnen de Venetianen het pleit, toen de laatste koningin, Catharina Cornaro, de macht aan hen overdroeg.

Een ander cruciaal jaar is 1570, toen de Osmanen landden op Cyprus. Nicosia werd snel veroverd, ondanks de massieve Venetiaanse verdedigingswerken die de oude stad nog steeds omringen. Famagusta viel pas na een beleg van bijna een jaar. Voor de orthodoxe Cyprioten betekende de komst van de Osmanen dat hun kerk in ere werd hersteld, terwijl de rooms-katholieken werden verdreven. Wel moesten christenen een speciale belasting betalen, de kharaj, maar daar stond vrijstelling van militaire dienst tegenover. De Cypriotisch-orthodoxe aartsbisschop werd beschouwd als leider van de Grieks-Cyprioten, een positie die hij tot ver in de twintigste eeuw zou behouden. De komst van de Osmanen betekende ook de komst van Turken uit Anatolië. Zij zijn de voorouders van de huidige Turks-Cyprioten, in grootte de tweede bevolkingsgroep, hoewel hun aantal nooit boven eenvijfde uitkwam. De Grieks-Cyprioten vormen tot nu toe de overgrote meerderheid. Daarnaast wonen er zeer kleine minderheden als Maronieten (christenen, afkomstig uit Syrië en Libanon) en Armeniërs.

De Griekse onafhankelijkheidsstrijd kon ook op Cyprus op sympathie rekenen, maar de ligging van het eiland, en de harde hand van de Osmanen, die de aartsbisschop en een aantal andere vooraanstaande Grieks-Cyprioten in 1821 ophingen, voorkwamen een opstand. Economisch betekende de Osmaanse periode een tijd van sterke achteruitgang. Toen de Engelsen in 1878 het bestuur overnamen, troffen zij een verarmd en verwaarloosd Cyprus aan. Hun komst werd door de Grieks-Cyprioten gezien als een bevrijding en wekte de hoop dat het eiland spoedig deel van het Griekse koninkrijk zou worden. In 1864 immers hadden de Britten de Ionische eilanden aan Athene overgedragen. De Turks-Cyprioten, die ook hadden geleden onder het economische wanbestuur van de Osmanen, stonden eveneens welwillend tegenover de Engelsen.

De Britten brachten de moderne tijd. Het onderwijs werd bevorderd, de infrastructuur werd sterk verbeterd en de economische ontwikkeling kwam op gang, zij het aanvankelijk met horten en stoten. Wel voerde Londen een verdeel en heerspolitiek, wat voorkwam dat zich een Cypriotisch nationalisme kon ontwikkelen. Er was echter geen enkel uitzicht op enosis, aansluiting bij Griekenland. Daarvoor waren de Britse strategische belangen te groot. Ondermeer door het aanvankelijk aantrekken van leerkrachten uit Griekenland en Turkije, begon het nationalisme meer voet aan de grond te krijgen. Het verlangen van de Grieks-Cyprioten naar enosis groeide. De Turks-Cyprioten stonden niet te springen om vertrek van de Britten, maar nationalisten onder hen ontwikkelden het idee van taksim (verdeling). Als de Engelsen zich terugtrokken moest Cyprus worden verdeeld in een Grieks en een Turks-Cypriotisch deel. Ernstige rellen onder de Grieks-Cyprioten in 1931 leidden tot een sterk onderdrukkend koloniaal bewind, terwijl de Engelsen de Turks-Cyprioten als tegenwicht tegen de Grieks-Cyprioten gingen gebruiken.

De spanningen tussen de Grieks-Cyprioten en de koloniale overheid liepen na de Tweede Wereldoorlog sterk op. Aartsbisschop Makarios III organiseerde in 1950 een referendum waaruit bleek dat meer dan 95% van de Grieks-Cyprioten enosis wilde. De Engelsen kwamen met het voorstel voor een nieuwe grondwet, waarin geen enkele sprake was van toekomstige enosis. Dat streven wekte steeds meer onrust onder de Turks-Cyprioten. Op 1 april 1955 barstte letterlijk de bom, toen de nationalistische Grieks-Cypriotische verzetsbeweging EOKA met bomaanslagen de strijd begon tegen de Britten en voor enosis. Er volgde een bloedige guerrilla. Turks-Cypriotische nationalisten hadden zich ondertussen georganiseerd in de gewapende beweging TMT. Als reactie op het EOKA-geweld organiseerden de Britten een conferentie in Londen met Griekenland en Turkije. Griekenland steunde EOKA vrijwel openlijk, Turkije, dat in 1923 bij het verdrag van Lausanne alle aanspraken op voormalig Osmaans grondgebied had opgegeven, werd nu weer partij. Het koos volledig de kant van de Turks-Cyprioten. In september braken bloedige pogroms uit tegen de Griekse inwoners van Istanbul, na een bomaanslag op het Turkse consulaat in Thessaloniki, naar achteraf bleek gepleegd door een Turkse provocateur.

Aan de guerrilla kwam in 1959 een einde. Onderhandelingen tussen Groot-Brittannië, Turkije en Griekenland leidden tot onafhankelijkheid in 1960. Cyprus werd echter opgescheept met een onwerkbare grondwet, waarin de Turks-Cyprioten voor een minderheid van ongeveer 18% buitenproportionele invloed kregen en in een aantal zaken vetorecht. Bovendien mochten Londen, Athene en Ankara eenzijdig ingrijpen als men de grondwet in gevaar achtte. Ook mochten Grieken en Turken elk een kleine troepenmacht op Cyprus legeren. Een resultaat waar in feite niemand blij mee was en dat al snel tot conflicten leidde. In 1963 liep het staatsapparaat daardoor geheel vast. Voorstellen van president Makarios voor een aanpassing van de grondwet leidden tot openlijke strijd tussen Turks en Grieks-Cyprioten. Er dreigde een Turkse invasie, die begin 1964 werd afgewend door de komst van een VN-vredesmacht. Grieks en Turks-Cypriotische wijken werden gescheiden door de Groene Lijn. De Turks-Cyprioten trokken zich grotendeels in door milities beschermde enclaves terug. In 1968 braken opnieuw gevechten uit en dreigde weer een Turkse inval, die op het laatste kon worden afgewend. Dat lukte niet meer in juli 1974, toen het kolonelsbewind in Athene een staatsgreep tegen Makarios organiseerde en er geweld uitbrak tussen voor- en tegenstanders van de president. De staatsgreep mislukte, maar toch viel Turkije Cyprus binnen om, zoals werd verklaard, de Turks-Cyprioten te beschermen. Het bezette ongeveer 35% van het eiland. Meer dan tweehonderdduizend Grieks-Cyprioten werden uit het noorden verdreven, terwijl vrijwel alle Turks-Cyprioten naar het noorden trokken. Ongeveer 2200 Grieks-Cyprioten en zo'n 230 Turks-Cyprioten bleken na de invasie vermist.

Enkele cruciale ontwikkelingen in het verleden hebben ervoor gezorgd dat Cyprus nooit deel is geworden van de moderne Grieks staat: de verovering door Richard Leeuwenhart in 1191 en het daaruit voortvloeiende koninkrijk van de Lusignans, de verovering door de Osmanen in 1570, de overname van het bestuur door de Britten in 1878 en uiteindelijk de pijnlijke geboorte van de republiek met zijn nasleep. Ondanks langdurige onderhandelingen is het probleem van de deling nog steeds niet opgelost. Dat geeft voortdurend moeilijkheden. In 2004 werd Cyprus lid van de EU. Op 1 juli 2012 werd Cyprus voorzitter van de unie. Turkije reageerde daar furieus op en dreigde alle banden met de EU tijdelijk te zullen verbreken, een dreigement dat uiteindelijk niet werd uitgevoerd, maar zolang Turkije het noorden bezet houdt is er geen zicht op een Turks lidmaatschap van de EU en zal Cyprus een uitzonderlijke positie in Europa blijven bekleden.

In licht gewijzigde vorm gepubliceerd in Lychnari, jaargang 2012.

Foto: auteur


donderdag, januari 26, 2017

Optrekkende mist




Lieve Stella,

Gisteren lag er een mistsluier over de rivier. Bijna geluidloos gleden enkele schepen langs. Ik denk dat ze op de radar voeren, want er klonk geen misthoorn. Door het vocht en de koude, het was een graad of twee, drie, was het alsof ik in een kelder liep. Een enorme kelder. Een wereldkelder. De kou drong door mijn schoenzolen, ondanks mijn dikke sokken. Ik heb een flinke bloeduitstorting op mijn rechter voet. Aan de bovenkant. Ik kan mij niet herinneren dat ik die heb gestoten, maar het maakte het lopen onaangenaam. Toch heb ik een flink stuk afgelegd, want ik moest en zou over de Pottenkade. Na ruim een uur was ik thuis. Ik verafschuw dit weer, ondanks de mysterieuze trekjes van die mist. 's Avonds heb ik me opgesloten in huis. Bij de open haard. Jouw open haard. Zonder jou was hij er nooit gekomen.

Normaal gesproken ga ik op dinsdagavond naar 't Vlak, met de vrienden met wie ik altijd in 't Vlak zit. Ik had nu afgezegd. Het zou gaan vriezen en met die mist was er alle kans op gladheid. Ik heb me nooit veel aan sneeuw of ijzel gelegen laten liggen. Gewoon een beetje uitkijken op de fiets, maar ik kreeg sterk het gevoel dat ik niet meer de deur uit moest gaan. Een dringend voorgevoel. Bovendien kwam er een documentaire op de buis over Griekenland. Uitzending gemist is geen optie, daar komt het toch nooit van. De vrienden moeten het mij maar niet kwalijk nemen. Op zomeravonden kan het heerlijk zijn, daar aan de rivier. Op gure winteravonden zit ik liever thuis. Misschien begint mijn lichtgevorderde leeftijd mee te spelen. Ik ben 's avonds ook vaak moe. Ik geef natuurlijk niet toe dat dat iets met leeftijd te maken heeft. Kom nou. Ik sta 's morgens te vroeg op en ik werk te hard. Vandaag weer drieduizend woorden literair dagboek in de computer gezet. Met die voet en met vierkante ogen van het staren naar het scherm.

Genoeg gezeurd over waaraan toch niets te doen is. Eigenlijk zou ik een feestje moeten vieren. De nieuwe Poëziekrant, waarin een paar gedichten van mij staan, is aangekomen. Dat is een soort eredivisieniveau, al trek je met poëzie geen volle stadions. Bovendien heb ik besloten een paar dagen de alcohol te laten staan. Ik ben er dol op, op wijn en op al die zalige dingen als calvados, oude Rutte, metaxa, tsipouro, de vier verschillende whisky's in de bar, armagnac en de vecchia romagna die de jongedame die nu en dan mijn bestaan opluistert, vorige week voor mij meebracht, maar mijn broeken beginnen te strak te zitten en volgende week moet ik voor controle naar de cardiologe en een goede indruk maken, zodat ze daar geen spijt krijgen dat ze mij vorig jaar het leven hebben gered. Ik moet nog veel schrijven en dat gaat stukken beter als ik 's morgens niet 'vermoeid' opsta vanwege het glasheffen.

Ik was even in Thessaloniki, tijdens die documentaire. Over een broer en een zus die een benzinestation uitbaten in de bovenstad, richting Sykies, niet zo ver van het appartement dat ik altijd huur als ik in de stad ben. Over hoe ze proberen te overleven en hoe moeilijk dat is met klanten die hun stookolie niet kunnen betalen, maar die je niet in de kou wil laten zitten. Over de wanhoop van de mensen van wie het pensioen alweer wordt gekort, terwijl ze al niet rondkwamen, of van de ontslagen filiaalhouder die geen werk meer kan vinden, zoals zoveel anderen, en die met zijn gezin van lieverlee wegzakt in armoede en zelf in een depressie. Over, want daar komt het op neer, de harteloosheid van de Noord-Europeanen, die wel de eigen banken hebben gered, na jarenlang miljarden aan Zuid-Europa te hebben verdiend, en nu met 'oplossingen' komen die de hele economie, het hele land in diepe ellende hebben gestort. Jij weet net zo goed als ik dat de Grieken zelf niet vrijuit gaan. Decennia van ongekend uitbundig consumentisme, van almaar lenen zonder je te bekommeren om een goed gestructureerde economie en een niet-corrupte, goed werkende overheid. Ja, dan dondert de boel op een gegeven ogenblik in elkaar, zoals al vaker is gebeurd in de geschiedenis van het land. Allemaal waar, maar als vrienden in narigheid zitten, help je, ook al is het deels hun eigen schuld, en dan kom je niet aan met rechtse rancunepraatjes en een opgeheven vinger.

Eigenlijk wil ik helemaal niet over politiek schrijven. Ik wil nooit meer over politiek schrijven. Ik wil schrijven over mist op de rivier en over de vlammen in de open haard, die mij doen denken aan de vlammende haren van voornoemde jongedame. Ik wil schrijven over jou, veel over jou. Over hoe wij door Mistras wandelden, tussen de radeloze Byzantijnen die, evenals de huidige Grieken, de ondergang in de ogen kijken. Constantinopel is net gevallen. In Mistras en in de Pontus houden de laatste resten van de Romeinse beschaving nog heel even stand. Op Samothraki zwierven we rond tussen de ruïnes van een nog oudere beschaving, door een tijd dat de Olympische goden nog geen plaats hadden gemaakt voor het bloedig fanatisme uit de woestijn, dat op zoveel plaatsen weer de kop opsteekt.

Vanmorgen bleek de mist opgetrokken. Er is geen nieuws. Dat wil zeggen, we zitten zonder radio en televisie, want de kabelmaatschappij heeft storing. In heel de buurt zitten mannen in oranje hesjes in verdeelkasten te rommelen. Ik kan voor nieuws op zoek op Facebook, maar ik laat liever de mistsluier nog even hangen. Ik houd Facebook aan omdat het mij in contact brengt met mensen die ik anders uit het oog had verloren en ik kan er mijn schrijfwinkeltje onder de aandacht brengen, maar net als op de snelweg kom je er ook veel idioten tegen en onnoemelijk veel onzin.

Omdat januari de verschrikkelijkste maand van het jaar is, één lange, éénendertig dagen durende maandag, heeft iemand Gedichtendag uitgevonden. Op de laatste donderdag van januari. Veertien jaar geleden alweer trok ik met een groep dichters op Gedichtendag door Zeeland. We lazen gedichten voor over de watersnoodramp van 1953. Ik was twee en had de mazelen. Daardoor mocht ik mijn bed niet uit. De hele dag zette ik een keel op van jewelste, tot ik alleen nog maar hees kon piepen. Ik maakte mij niet populair bij de familie uit de Hoekse Waard, die voor het water was gevlucht en bij ons onderdak kreeg. Later vertelde ik mijn leerlingen weleens dat ik ondanks mijn leeftijd en die mazelen leiding gaf aan het reddingswerk. Als je zoiets vaak genoeg vertelt, ga je het vanzelf geloven. Daarmee kun je furore maken op Facebook, of populistisch politicus worden. Als ik mag kiezen, ben ik liever met jou op Samothraki.

In gedachten, altijd,

Kees

Dordrecht, 25 januari 2017


Foto: auteur







dinsdag, januari 24, 2017

Cabaretesk theater




Lupius en ik zouden een theaterstuk schrijven. Iets tussen toneel en cabaret: cabaretesk theater. Daarvoor gingen we tussen kerst en nieuwjaar naar Rolde. Er was een hotel en er was een hunebed. Eigenlijk hadden we naar Grolloo gewild. Wij waren bewonderaars van Cuby and the Blizzards. Het was 1975, kort na de treinkaping bij Wijster. Er waren geen andere gasten. In het dorpscafé zaten twee slecht verstaanbare drinkers. De volgende dag bezochten wij het hunebed. We besloten dat Rolde niet echt inspireerde. We reisden naar Groningen.

Overdag brachten we uren door in Café 1672, waar we meestal schaakten. Soms gingen we naar een kroeg in de Heerenstraat. Daar bediende een Engels meisje dat geen bh droeg. 's Avonds gingen we naar Wolthoorn & Co. We bezochten een nichtje dat in Groningen studeerde. Ze woonde in de Muurstraat, waar volop aan prostitutie werd gedaan. Ze had een zolderetage van waaruit je de hoeren achter hun raam kon zien. Ze vertelde dat ze bij haar studie fysiotherapie weleens naakt oefende op medestudenten.

De laatste avond gingen we naar L' histoire d' O. In de trein terug begonnen we aan ons cabaretesk theater. Daarna werkten we in de avonduren verder. Wij bleven maar schrappen en sleutelen. Toen het uiteindelijk af was, stuurden we het naar het Ro-theater. We hebben nooit een reactie ontvangen.


woensdag, januari 18, 2017

Schakel met de Orient




De beroemde, geharste, Griekse, witte wijn, bekend onder de naam retsina is voor veel mensen even wennen. Drink je het voor het eerst, dan wil de harssmaak nog weleens onaangenaam zijn. Bij een tweede glas wordt dat al minder en na een paar glazen wil men vaak niet anders. Zo is het eigenlijk ook gesteld met Thessaloniki. Ik herinner mij mijn kennismaking met de tweede stad van Griekenland, die door dichteres Stella Timonidou (1946-2007) bezongen wordt als De nimf van het noorden. Ik zag weinig nimf die eerste keer. Wel een door veel smakeloze hoogbouw bedorven, rommelige stad met uitpuilende vuilcontainers en een chaotisch verkeer, waar ze in Parijs verbaasd van zouden staan. Thessaloniki lag bitter op de tong, maar onbekend is onbemind. Zodra ik de stad van lieverlee begon te ontdekken, geholpen door een goede gids, de vrouw met wie ik later zou trouwen, ging ik de stad met andere ogen zien. Tussen de hoogbouw waren pareltjes van Byzantijnse en Osmaanse bouwkunst te ontdekken, in de bovenstad (Ano Polis) kon je je gemakkelijk in vroeger tijden wanen, al waren veel huizen tot ruïnes vervallen. Inmiddels is daar veel gerestaureerd, evenals in het oude havengebied. Dat zag er verschrikkelijk uit toen ik er voor het eerst kwam, maar ondertussen is het een mooi opgeknapte en aangename uitgaansbuurt geworden.

Naarmate ik Thessaloniki vaker bezocht, begonnen haar mooie trekken, zoals de talloze plantsoenen, de sinaasappelbomen in de straten, de villa's langs de Koningin Olga Boulevard, het park van Xanth, de Witte Toren (het symbool van de stad) de kerken en badhuizen en het uitzicht vanaf de Byzantijnse muren in de bovenstad sterker naar voren te komen. Bijzonder zijn de centrale markten, die van Modiano en de Kapani. Daar waan je je in een oosterse soekh en voel je nog hoezeer Thessaloniki ooit met de Orient was verbonden. Het streed niet voor niets met Smyrna om de positie van tweede stad van het Osmaanse rijk. Ik mag er graag koffie drinken in een van de vele kafeneia en het leven op de markt gadeslaan. De stad heeft ook het voordeel dat er twee universiteiten en een technische hogeschool zijn gevestigd. Bij elkaar hebben die bijna honderdduizend studenten. Thessaloniki heeft mede daardoor een bruisend cultureel en uitgaansleven, met een groot aantal theaters, concertzalen, galeries en boekhandels. Wel staat het culturele leven onder sterke druk van de voortdurende crisis, waardoor enkele beroemde boekwinkels (Molho, Rayas, Barbounakis en Promitheas) de deuren hebben moeten sluiten.

Thessaloniki heeft ook vele musea, van een Archeologisch en een Byzantijns Museum tot het Macedonisch Museum voor Moderne Kunst. Aardig is een bus of taxi te nemen naar de oude gevangenis (nu museum) in de Byzantijnse citadel, die officieel de Eptapyrgos heet (Zeven Torens), maar waarvoor de inwoners van Thessaloniki vaak de Turkse naam Yedi Kuleh gebruiken, die overigens hetzelfde betekent. Vandaar te voet afdalend door de Ano Polis ben ik verliefd geworden op de Nimf van het Noorden. Jammer genoeg wordt die liefde niet door iedere inwoner gedeeld, gezien het feit dat er nauwelijks een muur is waarop geen graffiti is gespoten. Dat maakt een bijzonder smerige en trieste indruk. Even ergerlijk, naast het roekeloze rijden, is het parkeergedrag van de Grieken. De auto is heilig en wordt overal neergezet waar het de chauffeur uitkomt. Rekening houden met anderen is daarbij, zacht gezegd, geen prioriteit. Ik ben inmiddels gewend om door die schaduwzijden heen te kijken, zoals ik ook al die lelijke gebouwen uit de jaren zestig en zeventig niet meer zie.

Foto: Kees Klok


Eerder gepubliceerd in Griekenland Magazine, herfst 2016.


maandag, januari 16, 2017

Van Gogh




Voor alle duidelijkheid: ik vind Vincent van Gogh niet een van de grootste schilders die ons land heeft voortgebracht. Wel een van de meest bevlogen. Op het fanatieke af en dat neemt hem niet voor mij in. Ik vind hem wel een groot briefschrijver. Veel van zijn brieven zijn aanzienlijk meer de moeite waard dan zijn schilderijen. Sommigen daarvan, zoals het beroemde De Aardappeleters, zijn niet om aan te zien. Het verbaast mij niets dat hij bij zijn leven slechts één schilderij verkocht, als ik mij dat tenminste goed herinner van de colleges kunstgeschiedenis. Als briefschrijver mag hij best wat meer worden geëerd.

Vincent van Gogh heeft ooit drie maanden in Dordrecht gewoond. Een verwaarloosbare periode, maar het schijnt op grootse wijze herdacht te moeten worden. Kennelijk heeft een aantal mensen bedacht dat er via Van Gogh enige eer voor de stad te behalen valt. Ik vind dat een tikje overdreven, al is het soms wel leuk om, als ik met bezoek van buiten Dordt in het Stadscafé zit, te kunnen zeggen: hier om de hoek heeft Vincent van Gogh gewoond. Ik verzwijg dan wel hoe lang dat was, zodat het nog een beetje indruk maakt.

Het aardigste van Van Goghs verblijf in Dordrecht is misschien wel de gedachte dat het goed mogelijk is dat hij zijn koffie weleens heeft gedronken in het café van mijn overgrootvader. Verder gun ik iedereen zijn feestje, als het maar geen geld kost. Dat kunnen ze beter besteden aan een stadsdichter, zodat Dordrecht wat dat betreft niet langer voor gek staat.


Foto: Kees Klok


zaterdag, januari 14, 2017

Griep




Na een avond dansen met de jongedame die nu en dan mijn bestaan opluistert, dacht ik dat ik griep had. Ik stond op met hoofd- en spierpijn, ik rilde en zweette tegelijk, maar de koortsthermometer ging niet hoger dan 37,38o. Even dacht ik verontrust aan mijn leeftijd, maar van bescheiden korting op de toegang tot musea ga je niet gelijktijdig rillen en zweten. Ik dacht ook even aan alcohol, maar ik was veilig thuisgekomen. Op de fiets zelfs. Griep, het kon niet anders, maar dankzij de griepprik had ik de volgende dag al nergens meer last van. Voor alle zekerheid legde ik de koortsthermometer nog even aan: 36,73o.

In mijn kleutertijd hadden we een huisarts die dag en nacht een donkere bril droeg, rookte en meestal pas 's avonds laat zijn visite bij ons liep. Hij heeft me behoed voor het knippen van mijn amandelen, toen een algemeen gebruik, waar ze op het consultatiebureau van het Groene Kruis erg voor waren. Daar moest je soms langs met je moeder. Meestal kreeg je dan een prik ('even flink zijn') en had je een paar dagen een zere arm of een stijf been. Onze huisarts wilde de koortsthermometer altijd in je hol prikken, maar dat is hem bij mij nooit gelukt. Hij moest persé onder mijn arm. Dat duurde langer. Als de dokter weinig tijd had, deed hij aan handoplegging en schreef daarna iets voor op de gok.

Wij woonden in die tijd naast mijn grootouders. Soms stak ik een vinger in mijn hol. Die hield ik daarna onder de neus van mijn neefje, als die bij opa logeerde. Tot hij zich bij grootvader beklaagde, of de lol er alweer af was. Als een kroegmaatje verveelt met flauwe woordspelingen of van die domme, Hollandse afzeikhumor, moet ik nog weleens aan die vinger denken.


Foto: auteur


woensdag, januari 11, 2017

Complot




Ik zit in het complot om aartshertog Franz Ferdinand te vermoorden, maar ik moet dringend urineren. Iemand wijst mij een toilet. De deur hangt bijna een meter boven de vloer. Ik kijk in een pot vol drollen en trek door. De drollen verdwijnen maar gedeeltelijk. Ik raak eerst in paniek, maar begin, ondanks mijn walging, toch te pissen. Daarna schrik ik wakker.  

Vroeger mocht je geen pissen zeggen. Dat vonden ze een onfatsoenlijk woord. Ik werd geïnterviewd door Janny Groen, een oud-klasgenote, die stage liep bij de NCRV. Ze maakte een radioprogramma over dromen. Ze had gehoord dat ik mijn dromen opschreef, maar niet dat ik daar alweer mee was opgehouden. Ik mocht over de mooiste dromen vertellen, die ik deels verzon. Ik mocht geen onfatsoenlijke woorden gebruiken, die werden door de eindredactie geknipt.

Ik vertelde dat ik vaak over de stad vloog. Ik gebruikte dan de schoolslag, zodat het een soort luchtzwemmen was. Er kwamen ook mooie eilanden en tuinen in mijn dromen voor. Dat ik eigenlijk alleen droomde van wateren in gore toiletpotten, of bezemkasten, vertelde ik haar niet. Janny maakte een mooie uitzending, met dromerige muziek. Nu schrijft ze in de Volkskrant. Daar is niets dromerigs aan, evenmin als aan de moord in Sarajevo.

Foto: auteur


zaterdag, januari 07, 2017

Goud





Vannacht had ik een droom. Dat is geen opzienbarende mededeling. Iedereen droomt. Een tijdlang schreef ik mijn dromen op. Althans wat ik mij ervan herinnerde. Dat moet je direct doen nadat je ontwaakt uit een droom. Wacht je tot 's morgens, dan ben je hem meestal kwijt. Als je niet wakker wordt, gaat de droom aan je voorbij. Misschien verzon ik weleens iets bij het noteren.

In deze droom was ik in een Grieks-orthodoxe kerk. Een grote, met verschillende kapellen. Een soort doolhof. Ik liep er verkleed als pope. Waarom weet ik niet. Ik ben geen pope, maar omdat ik Grieks spreek nam iedereen mij serieus. De kerk was vol mensen. Er waren drie trouwpartijen aan de gang. Ik liep maar wat rond en zei tegen iedereen die mijn hand kuste: 'Ο Θεός μαζί σας' (God zij met u). Dat vonden ze prachtig. Een man gaf mij een klompje goud. Ik vond dat ik het niet kon houden, maar ik durfde het niet in een van de offerblokken te doen. Na lang zoeken vond ik een sjofel gekleed mannetje in een schamel kantoortje. Hij borg het goud op in een lade. Daarna ging ik naar buiten. Aan de overkant van de straat stond mijn overleden vriend Lupius. Ook als pope verkleed. Toen hij mij zag, begon hij te lachen.

Op de zondagsschool hoorden we het verhaal van Jozef en de vrouw van Potifar. Dat was een geil wijf dat met de rechtschapen Jozef iets wilde doen waarover de juffrouw niet sprak. Ze was door de Heere toch al gestraft met een klompvoet. De rechtschapen Jozef die niet wilde doen wat de vrouw van Potifar verlangde, werd vals beschuldigd en in het gevang geworpen. Dat overkomt leraren soms, als ze een rotmeid geen voldoende geven. Jozef wist zich de gevangenis uit te kletsen met mooie praatjes waarin hij dromen uitlegde. Hij werd er zelfs onderkoning mee en bleef toch rechtschapen. Of ik ooit heb gedroomd van de vrouw van Potifar, weet ik niet, maar dat goud had ik beter kunnen houden.


woensdag, januari 04, 2017

Wereldleed




In september 1986 leerde ik I. kennen. Ze studeerde economie aan de Erasmusuniversiteit. Wij gingen kort daarop naar het Eiland van Brienenoord. Daar speelde de band van vrienden. Amerikaanse old-time muziek, waarbij je flink moet hebben ingenomen. Dat ik ooit een voet heb gezet op het Eiland van Brienenoord, komt als een verrassing. Ik vaar er weleens langs met de waterbus van Dordrecht naar Rotterdam. De waterbus is een zegen voor de reiziger die rustig aan wil doen. Een trekschuit zou een grotere zegen zijn, maar ik hoor ze van de Partij voor de Dieren al schreeuwen.

Toen ik I. leerde kennen, was er nog geen dierenpartij. Hans Janmaat zat in de Kamer voor de Centrum Partij. Die had even onzinnige opvattingen als de PVV. Als hij sprak, had je het idee dat hij een beetje kwijlde. Daarom nam niemand hem serieus. I. werd geboren op Curaçao, woonde een tijdje in Brazilië en was volgens mij bruin. Zelf noemde zij zich zwart. Ze woonde in Spijkenisse en trok zich het wereldleed erg aan. We begonnen elkaar lange brieven te schrijven, ook al was de metro van Rotterdam toen al doorgetrokken naar Spijkenisse. Zij legde uit hoe het verder moest met de wereld, ik schreef dat dat alleen via de dichtkunst kon. Dat geloofde ik.

Voor ik I. leerde kennen, woonde de broer van mijn moeder in Spijkenisse. Hij was de jongste van het gezin, ingenieur bij Rijkswaterstaat en had een open haard. Als enige van de Hollandse familie. Hij had een buurman die, ik geloof, Mager heette en apen hield. Op een dag verhuisde hij naar de Veluwe en begon daar een apenpark. Dát Spijkenisse bestond niet meer toen ik bij I. op bezoek ging. De eerste keer dat ik in een getto sliep. Ik kan overal slapen, vooral met een borrel op. Ik heb eens bij een optreden van Dexter Gordon onder een luidspreker zitten slapen. Daar ben ik niet trots op, maar ik schreef er wel mijn eerste gepubliceerde verhaal over.

Op 28 november 1986 bezocht ik met I. een lezing van Hans Warren, in buurthuis De Keet in Sterrenburg. Hans Warren schreef daarover in zijn Geheim Dagboek, deel zestien: 'Gisteren hoefden we pas omstreeks halfzeven te vertrekken, naar een aftandse barak in de Dordtse wijk Sterrenburg. Het ging wéér prima, vooral mijn gedichten las ik erg goed' (p. 307). Ik vermeld in mijn eigen dagboek dat wij daar die avond waren en daarna heel geil hebben gevreeën. Dat gevreeën staat er letterlijk. Niet lang daarna begon I. in haar brieven over onthechting te spreken.

Foto: archief auteur



zondag, januari 01, 2017

Geraniums




's Morgens merk ik dat het heeft gevroren. Er ligt ijs op de verandatrap. Ik kan er niet af. Toch moeten er nog een paar geraniums worden gered. Ik strooi zout. Knisperend begint het ijs te smelten. Al dagenlang schijnt de zon volop. Claire zegt dat ze haar schaatsen heeft klaarliggen. Ze wil weleens langs de molens bij Kinderdijk schaatsen. Het zal een prachtig gezicht zijn, met haar vlammende elfenhaar van onder haar witte muts.

Ruim veertig jaar geleden schaatste ik voor het laatst. Als jong onderwijzer, met mijn klas, op de singel in het dorp waar ik mijn onderwijsloopbaan begon. Ik droeg een lange jas, een hoed en rookte, al schaatsend, een pijp. Evenals de geraniums vond ik de koude niet te verdragen.

Ik veeg de trap schoon, haal de bloembak van de muur, verpot de planten en zet ze binnen. Ik houd van bloeiende geraniums. Dat heb ik gemeen met Charles Dickens. Ze doen mij denken aan de zomer en aan het huis van mijn grootouders. Ze staan voor warmte en geborgenheid. Ze doen mij ook denken aan Claire, nog midden in haar jeugdige bloei. Claire is een bloem die ik zou willen plukken, om haar voor altijd tussen de bladen van mijn dagboek te bewaren. Claire, die mij uitlacht en mij een malle romanticus noemt.


Foto: auteur