Dordrecht, 5 juni 2008
Beste Wouter,
Je brief van april heeft mij ontroerd. Ik had er eerder op moeten antwoorden, maar dat is mij om allerlei redenen die er hier niet toe doen mislukt. Wat je schrijft over Stella’s poëzie doet mij goed, ik denk ook dat veel van je bemerkingen raak zijn. Ik hoop dat je mening gedeeld wordt door de poëzieredacteur van Liverse, bij wie ik een postume bundel van haar wil uitgeven. Ik zit te wachten op een oordeel.
Nee, Wouter, je hebt 'nooit geweten wat een knappe, innemende, intelligente en innerlijk rijke vrouw' Stella was. Dat was ze inderdaad en nu ze er niet meer is besef ik hoeveel rijker ze mijn leven heeft gemaakt in de twintig jaar die ik met haar heb gedeeld. We hadden elkaar natuurlijk veel eerder in het leven moeten tegenkomen, maar het is al een wonder dat we elkaar ooit ontmoet hebben, toen, in 1987, aan de Universiteit van Minnesota. Een leraar aan een provinciale middelbare school in een ingedutte, waterige uithoek van Nederland en een docente aan de Experimentele School van de Universiteit van Thessaloniki met haar wortels in de Pontus in noordoost Turkije. Dat haar vader en moeder als kinderen de Turkse vervolgingen van de Pontiërs in de jaren 1917-1923 hebben overleefd en dat Stella zodoende geboren heeft kunnen worden, aan het begin van de Griekse burgeroorlog, waarin haar vader als linkse Griek ternauwernood aan moord door de fascisten is ontsnapt, is evenzeer een wonder. Hangt het leven van toeval aan elkaar? In ieder geval wel van dramatische gebeurtenissen.
Je vroeg hoe lang voor haar dood Stella het gedicht Ooit schreef. Dat was op 2 november, bijna acht weken voor haar overlijden. Haar laatste gedicht, Eindeloze nachten, is van 22 december, vier dagen voor haar dood. De doktoren spraken toen nog van 'enkele weken,' maar dat ze die dag van uitputting niet meer in haar dagboek kon schrijven was voor mij een veeg teken. Toch heeft haar overlijden, in haar slaap, zonder dat er iemand bij was, mij nog overvallen.
Ik lees uit je brief dat jij de dood van Maria nog niet werkelijk hebt geaccepteerd. Zo is het met mij ook. Dat diepe gevoel van onrechtvaardigheid waarover je het hebt, inderdaad. Een paar dagen geleden stond er weer een wijsneus in de kroeg te oreren dat weet ik wat welke groenten, bloemkool, geloof ik, mits in die en die hoeveelheid en zus en zo bereid, niet alleen kanker kon voorkomen, nee, zelfs genezen. Dat gelul, daar kan ik niet meer tegen. Stella heeft haar hele leven lang op haar voedsel gelet, het gezonde Mediterrane dieet: alles met olijfolie, matig met alles, weinig vlees, bij voorkeur vis, veel peulvruchten en wat zij in een jaar aan alcohol dronk sla ik in een week naar binnen, zelden rookte ze, een héél enkele keer een sigaartje of een krèteksigaretje, maar niet meer dan drie of vier per jaar, en dan maagkanker krijgen!
Je hebt gelijk, het had 'mijn gasten verstijfden' moeten zijn. Toen Stella het gedicht schreef twijfelde ze en vroeg ze mij om advies. Ik zei versteven. Jan Lul met ook nog een bevoegdheid Nederlands, al heb ik dat vak in twintig jaar niet meer gegeven. Stella’s taalgevoel was sowieso beter dan het mijne. Zij schreef na enkele jaren in Nederland haar Nederlands vrijwel foutloos, terwijl ze het vlot en accentloos sprak. Mijn Grieks, hoewel uit beleefdheid veelgeprezen, lijkt daarbij vergeleken nergens op. Ik mis haar ook als rechterhand bij het vertalen uit het Engels en ondertussen is Jan Eijk, mijn linkerhand, ook weggevallen. En haar geweldige gevoel voor poëzie: wat ik niet van haar geleerd heb, hoeveel dichters ik niet door haar heb leren kennen! André van der Veeke schreef in zijn In Memoriam in de jongste Ballustrada: 'Ze geloofde onvoorwaardelijk in de kracht en betekenis van poëzie.'
Genoeg, Wouter. Als het zondag niet al te slecht weer is ga ik wandelen met een vorig jaar gepensioneerd collega, die zich enkele weken geleden een huis met een omvangrijk stuk grond op de Drentse Hondsrug heeft verworven, waarop hij uien wil gaan verbouwen. We lopen dan van Gorinchem naar Leerdam, een mijl of veertien, tijdens welke onderneming we allebei tot bezinning hopen te komen.
De avond is in een gevorderd stadium geraakt en voor ik ga slapen wil ik de jongste Wiener uitlezen, een schrijver met wie ik verwantschap voel, al was het alleen al omdat ik zijn moeder heb gekend. Die was net als voornoemde collega en ik lid van de Haarlem Branch van de Dickens Fellowship. Het ga je goed,
een hartelijke groet,
Kees