zaterdag, februari 25, 2017

Winter




Ach, die winter
dat seizoen van de dood,
van de verwelkte tradities,
de oplopende emoties,
dat kutkind in die stal
en daar dan een boom voor optuigen
en maar hopen op sneeuw
en ijs en hysterisch verlangen naar
uitputtende schaatstochten
om ook eens te beleven hoe
bevroren vingers en tenen
de geest scherpen.

Zeveren over wakken en klunen,
Friezen en vriezen, koek en zopie
en hoe onze opoes
ver voor de oorlog met onze opa's
over de vaarten zwierden
en daarna het stro in gingen,
het liefdevol bezongen bakske vol met stro
en na enig geduld onze ouders en daarna
moesten wij ook zonodig op de ijzers,
want de generaties mochten niet verzaken,
ook al verzetten we ons hevig
achter zo'n achterlijke keukenstoel.

Winter, seizoen van de dood,
ondeugdelijke kachels,
koolmonoxide, vuurwerkdoden,
overwerkte brandwondencentra
en maar vieren, vieren, vieren,
Kerst, Yule, Theofania, Gerania,
tot die lange, lange, nog dodere
januarimaand, die eenendertig dagen
durende maandag.

Maar het licht begint onstuitbaar te groeien:
de avonden lengen tot in lengte van jaren,
tot het einde der tijden en dan nog
zal de mens niet verbreken wat de natuur
verbonden heeft. En ja,
nog even, dan gaan de bomen
knoppen zetten en is het wachten
op het komen van de bladeren.
De gekken staan al te trappelen
om weer los te kunnen gaan.

Foto: auteur


zondag, februari 19, 2017

Aanmatigend, opschepperig, ordinair, ongemanierd, ongevoelig en vooral inhalig




Het aantreden van Donald Trump als toch wat uitzonderlijke eend in de bijt van Amerikaanse presidenten, was aanleiding om mijn gedachten weer eens te laten gaan over het fenomeen Amerika in het algemeen en over de verhouding van Charles Dickens tot dat land in het bijzonder. In het algemeen kan ik zeggen dat ik veel te danken heb aan de Verenigde Staten. De regering Reagan, u weet wel, die aimabele B-acteur die het zo goed kon vinden met zijn Russische evenknie Gorbatsjov, kende mij een genereuze Fulbright-beurs toe, waarmee ik enkele maanden verbleef aan de Universiteit van Minnesota.

Minnesota, dat ligt volgens de bewoners van de Amerikaanse oost- en de westkust in 'fly over land', een gebied dat zich vooral kenmerkt door leegte, oneindige prairies, ijzige winters en bloedhete zomers, maar evengoed is deze staat een toonbeeld van beschaving. Je hebt er een vergunning nodig om een wapen te bezitten, er was toen al een zekere mate van gezondheidszorg voor minderbedeelden, al betwijfel ik of de dronken Indianen die ik vaak zag rondhangen in downtown Minneapolis daar ook van profiteerden, men kent er geen doodstraf, er is een heel behoorlijk honkbalteam, de Minnesota Twins, er zijn miljoenen muggen, die bekend staan als the Minnesota Air Force, de universiteit behoort tot de Ivy League en wat vooral van belang is: in de tweelingstad van Minneapolis, St. Paul, staat het geboortehuis van Robert Zimmerman, die wij vooral kennen als Bob Dylan en dat is niet de enige grote artiest die uit die regio komt. Het allerbelangrijkste van mijn verblijf in de VS is evenwel niet de kennis die ik opdeed over dit merkwaardige land, dat toen allang niet meer het land van de onbegrensde mogelijkheden was, eerder dat van de, tot op heden, onopgeloste sociale problemen, maar het feit dat ik er Stella Timonidou leerde kennen, een Griekse taalkundige uit Thessaloniki die met dezelfde beurs in Minneapolis studeerde en met wie ik twee en een half jaar later zou trouwen.

Dickens was reeds getrouwd toen hij in 1842 voor het eerst de Verenigde Staten bezocht. Hij werd er binnengehaald als een superster, maar hij zou Minnesota nooit bezoeken. Zie hier enkele significante verschillen. Dat ik toen ik naar de VS vertrok mijn eerste boek nog moest schrijven en Dickens op zijn dertigste, want zo oud was hij toen hij voor het eerst de oceaan overstak, al enkele letterkundige hits op zijn naam had staan, is een verschil dat onopgemerkt kan blijven. Evenzeer als het feit dat ik vijfendertig was, dus een stuk ouder dan Dickens en ik, als ik nadacht over 's mans literaire productie, weleens meende dat ik mij bij voorbaat als mislukt kon beschouwen. Ik heb mij sindsdien probleemloos geschaard onder al die Nederlandse schrijvers die nooit de Nobelprijs voor Literatuur zullen krijgen. De prettige bijkomstigheid daarvan is dat je nooit aan te hoog gestelde verwachtingen hoeft te voldoen.

De verwachtingen omtrent Dickens waren zeer hoog gesteld in het Amerika van 1842. Zijn boeken waren mateloos populair en aanvankelijk werd Dickens dan ook op handen gedragen. Hij kon zich niet op straat vertonen of hij werd gevolgd door een schare bewonderaars en vrijwel al zijn tijd werd in beslag genomen door sociale verplichtingen, recepties, feesten, concerten en schranspartijen om hem eer te bewijzen. Het duurde niet lang of dat begon bij Dickens irritaties op te roepen, wat op zijn beurt ook ergernis bij zijn gastheren veroorzaakte. Het ging, om het duidelijk te stellen, al spoedig goed mis tussen Dickens en de Amerikanen. Dickens hield zijn mening over wat hem allemaal niet zinde beslist niet voor zich, waardoor nog tijdens zijn verblijf nijdige stukken in de pers verschenen. Terug in Engeland schreef hij het allemaal op in American Notes, een reisboek dat hij nog in 1842 publiceerde. In het in 1844 verschenen Martin Chuzzlewit, deed hij zijn kritiek op de VS, in de hoofdstukken waarin Martin dat land bezoekt, nog eens dunnetjes over in bijtende satire. De Amerikanen zagen het als een soort verraad. De kranten reageerden ziedend op Dickens' kritiek en zelfs Amerikaanse vrienden, zoals de schrijver Washington Irving, waren in alle staten.

Het was niet alleen de vermoeiende belangstelling voor zijn persoon die Dickens te veel werd. Dickens was een maatschappelijk hervormer. Hij wilde weleens met eigen ogen zien of de Amerikaanse democratie werkelijk betere perspectieven bood op sociale rechtvaardigheid dan de Victoriaanse klassenmaatschappij. Dat viel nogal tegen. Al snel kwam hij tot de conclusie dat de meeste politici meer uit waren op eigen gewin dan op het bereiken van hooggestemde idealen en dat de pers schromelijk tekort schoot in zijn taak de lezers over belangrijke zaken te informeren. Hij ergerde zich buitengewoon aan die Amerikanen die, door allerlei vormen van wat we nu in goed Nederlands merchandising noemen, geld aan zijn beroemdheid probeerden te verdienen en hij stoorde zich bovenmatig aan hun slechte manieren, waarover hij zich uitliet in termen als: 'overbearing, boastful, vulgar, uncivil, insensitive and above all acquisitive,' eigenschappen die ons doen denken aan de nieuwe bewoner van het Witte Huis. Toen Dickens Richmond, Virginia, bezocht, was hij geschokt door de situatie van de slaven en vooral door de manier waarop de blanke Amerikanen over hen dachten.

Tenslotte was er de kwestie van het auteursrecht. Er bestonden nog geen internationale overeenkomsten die het auteursrecht regelden. Het gevolg daarvan was dat Dickens weliswaar veel in de States werd gelezen, maar daar nauwelijks iets aan verdiende, omdat het doorgaans piratenedities betrof. Keer op keer vroeg hij om aandacht hiervoor en bepleitte hij een regeling, maar tevergeefs. In de VS wilde men er niet van horen, ondanks het legitieme argument van Dickens dat Amerikaanse collega's die in Groot-Brittannië publiceerden er evenzeer van zouden profiteren. Sommige kranten gingen zover dat ze Dickens ervan beschuldigden een slaatje uit zijn populariteit te willen slaan.

Dickens zou het tot stand komen van een internationale regeling niet meer meemaken. Tussen hem en de Amerikanen is het overigens wel weer goedgekomen. De mens is nu eenmaal kort van memorie. Nadat het stof van American Notes en Martin Chuzzlewit was gaan liggen, bleken de boeken van Dickens aan gene zijde van de oceaan onverminderd populair en toen hij na een reeks van zijn befaamde lezingen in Engeland in 1867 naar de VS overstak voor een tournee, was hij al snel weer razend populair bij het publiek. In vijf maanden tijd gaf hij zesenzeventig voorstellingen, maar zijn oorspronkelijke plan om naar Chicago en St. Louis te reizen moest hij opgeven. Vanwege het weer, maar vooral vanwege de aanslag die de lezingen deden op zijn wankelende gezondheid. Dickens keerde aanzienlijk rijker en opnieuw als lieveling van critici en publiek terug naar Engeland. Aan herdrukken van American Notes en Martin Chuzzlewit voegde hij een nawoord toe waarin hij zijn waardering uitsprak over de uitstekende behandeling die hij van zijn gastheren had ondervonden.

Of ik ooit nog eens een tweede bezoek aan de Verenigde Staten zal brengen, weet ik niet. Het zou dan vooral om nostalgische redenen zijn. Negen jaar geleden is Stella overleden en ik zou sommige plaatsen waar ik met haar was nog weleens willen bezoeken, maar voorlopig wacht ik af. Tot er weer zo'n gemoedelijk lachebekje in het Witte Huis woont als Ronald Reagan. Ik heb namelijk wel enige affectie met B-acteurs, maar helemaal niets met onbehouwen coryfeeën uit de zakenwereld.


Lezing voor de Weerdinger Dickens Leeskring, 18 februari 2017

Afbeelding: Charles Dickens door Ary Scheffer (1855). National Portrait Gallery, Londen.


donderdag, februari 16, 2017

Studiereis




Toen ik definitief vertrok uit het Schrijfhuis in Thessaloniki, heb ik een deel van Stella's foto's aan haar broers gegeven. De rest is meegegaan naar Dordrecht. Af en toe blader ik die mappen en albums door. Vooral op sombere, regenachtige dagen, waarop ik haar nog meer mis dan gewoonlijk. Dan kom je weleens een verrassing tegen, zoals deze foto. Ja, hij is wat vaag, een beetje bewogen, ik zie het ook. Dat had je al gauw met die camera's van toen zwart-wit nog de norm was, maar zij is niettemin duidelijk op de voorgrond te zien.

Natuurlijk had ze mij weleens verteld van haar bezoek aan Cyprus met een groep andere studenten van de Aristoteles-universiteit. Tijdens dat bezoek, ik meen in 1969, werden ze ontvangen door de president, de roemruchte aartsbisschop Makarios. Een charismatische leider die een belangrijke rol speelde in de strijd van de Cyprioten tegen het Britse koloniale bestuur. Aanvankelijk wilden de Grieks-Cyprioten, zo'n 80% van de bevolking, graag aansluiting bij Griekenland. De Turks-Cyprioten, niet meer dan 18% van de inwoners, waren daar niet blij mee. Uiteindelijk werd Cyprus in 1960 een onafhankelijke republiek.

Wat er na 1960 allemaal mis ging, staat te lezen in mijn boek Afrodite en Europa. Stella en ik bezochten het eiland van Afrodite voor het eerst samen in 2002, toen we meewerkten aan een radiodocumentaire voor de Teleac-Not. Voor mij was het een eerste kennismaking. Stella was sinds 1969 niet meer op Cyprus geweest. In 1974 werd het eiland verscheurd door een Turkse invasie. Het noorden wordt tot nu toe door de Turken bezet.

De invasie volgde op een mislukte staatsgreep tegen president Makarios, die was georganiseerd door het fascistische kolonelsbewind in Athene. De jonge Griek die met Stella wilde trouwen, sneuvelde als dienstplichtig officier in de strijd tegen de Turken. Dat vertelde ze toen we aan het graf van Makarios stonden, nabij het Kykkosklooster, in het schilderachtige Troodosgebergte. De bergen in het bezette noorden tekenden zich angstig nabij, maar onbereikbaar, af tegen de strakblauwe hemel boven het zonovergoten eiland.





Foto's: archief Kees Klok


dinsdag, februari 14, 2017

Valentijnsdag




Tja, Valentijnsdag. Het schijnt al een oude traditie te zijn, al kan ik mij niet herinneren dat er in mijn jeugd veel aandacht aan werd besteed. Althans in Nederland. Ik stuurde braaf een kaart met een gedichtje naar mijn toenmalige vriendinnetje in Engeland, zonder mijn naam erbij. Poststempel en handschrift zeiden toch wel genoeg en dat was het dan. Later, toen ik Stella leerde kennen, merkte ik dat zij wel prijs stelde op een Valentijn. Ik weet dat aan ons gezamenlijk verblijf aan de Universiteit van Minnesota. Je houdt altijd wel iets over van zo'n avontuur. Ieder jaar schreef ik een gedicht voor haar, aanvankelijk in het Engels, maar al heel snel in het Nederlands, toen ze die taal had geleerd.

Ergens na de millenniumwisseling moesten er op Valentijnsdag zonodig bloemen worden uitgedeeld op de school waar ik werkte. Dat was behoorlijk sneu voor de jongens en meisjes die minder populair waren, maar daar werd niet bij stilgestaan. Ik herinner mij een sketch van Mr. Bean, die besloot zichzelf maar een Valentijn te sturen, of misschien wel meerdere, dat is mij ontschoten. Mr. Bean is uit bij de luchtvaartmaatschappij waarmee ik geregeld naar Griekenland vlieg.

De jongedame die nu en dan mijn bestaan opvrolijkt heeft ongetwijfeld veel Valentijns gekregen. Zij is heel mooi, hartverscheurend lief en ook nog eens bekend uit de media. Dan hoef ik mij dus niet meer uit te sloven. Gelukkig weet ze al heel lang dat onze vriendschap mij bijzonder blij maakt. Daar heeft ze Valentijn niet voor nodig en het scheelt ook weer een postzegel.

Afbeelding: Arthur Hughes, In the Grass (1864)


donderdag, februari 09, 2017

Bron van ellende



Er hing een stankwolk over de stad. Het rook naar gebakken uien. Volgens Gerard Reve ruiken zo de scheten van een kardinaal. De radio maakte er gewag van. Het zou vanaf de grens tot aan zee stinken. Het kon uit Duitsland komen, uit Frankrijk, België, maar de bron was vooralsnog onbekend. Bij elk echt of vermoed onheil hoor je altijd: 'Er is geen gevaar voor de volksgezondheid.' Nu zwegen de autoriteiten verontrustend, maar ramen en deuren sluit je niet voor de scheten van een kardinaal.

Ik stond op met kriebelhoest en rook al snel die lucht. Op Facebook dacht iemand aan rundvleesbouillon. Na het ontbijt deed ik boodschappen. De geldautomaat werkte gewoon, de bakker had 's nachts gebakken, zoals altijd. Het meisje van de bakker zei er niets van, van die stank. Ze vond wel dat het motregende. De prijs van het brood was onveranderd.

Tegen de middag stonk het niet meer. Het kan dat de Russen inbraken in de computers van het milieu-instituut. Volgens de geheime dienst breken de Russen overal in waar computers zijn. Ze zijn volop in beeld als bezetters in spé. 'Eerst komen de roden,' zei mijn vader in de jaren '50, 'en daarna het gele gevaar.' Toevallig kwam de wind uit het oosten. Je kunt natuurlijk ook God aanwijzen als bron van ellende.

Foto: auteur


maandag, februari 06, 2017

Een groot wandelaar




Als het even kan maak ik iedere dag een wandeling. Omdat ik het prettig vind en om de buikomvang binnen de perken te houden. Ik lijk al genoeg op Mr. Pickwick. De schepper van deze gentleman, Charles Dickens, was een groot wandelaar. Hij liep rustig van hartje Londen naar zijn landhuis in Rochester. Hij had er ook een handje van om nachten lang door Londen te kuieren. Onvervaard en nergens bang voor. Ondertussen schreef hij aan zijn boeken, hield hij een tijdschrift gaande, bemoeide hij zich met een tehuis voor 'gevallen' meisjes, maakte hij tien kinderen en toen hij dat toch iets te veel van het goede vond, scheidde hij van zijn vrouw en begon hij op zijn zesenveertigste de achttienjarige actrice Ellen Ternan het hof te maken. In het diepste geheim.

Als ik het bescheiden rijtje boeken zie dat ik zelf heb gepubliceerd, ben ik weleens een beetje jaloers. Niet zozeer op de verhouding met dat meisje, maar op Dickens zijn talent en tomeloze energie. Als ik bedenk hoe hij zichzelf als een fakkel heeft opgebrand, een fakkel die op zijn zevenenvijftigste doofde, ben ik weer helemaal tevreden met mijn plekje ergens in het schemerige halletje van de Nederlandse literatuur, op een krukje nabij de deur.

Ik kan mij geen leven zonder de boeken van Dickens voorstellen, maar wat heeft hij zelf, behalve een ongehoorde smak geld en een geheime verhouding, verder aan al die roem gehad? Toen het sprookje plotseling uit was, werd hij, tegen zijn wens in, begraven in Westminster Abbey. Later kreeg hij daar Thomas Hardy, ook een groot schrijver, als buurman. Misschien moet ik toch eens een wandeling maken van Westminster Abbey naar Gad's Hill Place in Rochester. Je weet maar nooit op welke vragen dat antwoord geeft.

Foto:auteur

Eerder gepubliceerd in The Dutch Dickensian jg. 2015




woensdag, februari 01, 2017

Amerikaanse brief




Lieve Stella,

Het was gisteren alweer de laatste dag van januari. Nu nog even februari door en dan wordt het langzamerhand echt voorjaar. Staan we niet meer met gevoelloze voeten van de kou op de tribune bij FC Dordrecht. Wie zou dat eigenlijk hebben bedacht, voetbal in de winter? Ik heb bij de laatste thuiswedstrijd mijn eigen winterstop nog maar even verlengd. Ik heb wel wat over voor FC Dordrecht, maar bij temperaturen onder de vijf graden blijf ik bij de kachel. Net als gisteren. Nee, Dordt speelde niet, maar ik had me voorgenomen naar de film te gaan, in de onvolprezen The Movies. Toen de tijd was gekomen om op de fiets te stappen, heb ik de deur op het nachtslot gedaan en de open haard aangestoken. Ik lees weer drie boeken door elkaar: A Life in Letters, de brieven van P.G. Wodehouse, Maurits van Nassau van A. Th. van Deursen en Het scheve meisje van Yvon Né. Yvon ken je, je hebt haar weleens ontmoet bij een Ballustradafeestje, toen het blad twintig jaar bestond, meen ik. In november vierden we alweer het dertigjarig bestaan, in de Zeeuwse bibliotheek. Het was een gore, natte, winderige dag, maar de bibliotheek wist het water buiten te houden. Ook al ligt het bibliotheektheater deels onder de waterspiegel, in het kanaal. Zo'n beetje als het Groninger Museum, maar minder kleurrijk.

Een paar dagen geleden werd het resultaat bekend van een studie naar de gevolgen van een dijkdoorbraak op het Eiland van Dordrecht. Dan loopt de boel onder. Ik sta daar niet van te kijken, jij wel? Wat niet helemaal geruststelt is de ontdekking dat we in het ergste geval vier meter water in de straat kunnen verwachten. Goed dus dat de meeste boeken boven staan. Ik ga vanavond rustig slapen, want de kans dat zoiets gebeurt is één op de tienduizend. Zelfs in 1953 viel het in Dordrecht alles mee. Toen braken de dijken van de Stadspolders op tijd door, zodat de rest van het eiland werd gespaard. Later hebben ze daar een woonwijk gebouwd, niet zo slim, maar die moeten ze dan zonodig maar evacueren, als het ooit... De kans dat Donald Trump de apocalyps ontketent is aanzienlijk groter, maar het kan geen kwaad eens over dit soort zaken na te denken. In de media was het een dag lang een hype, maar daarna werd alle aandacht weer gericht op het Witte Huis en vernemen we er waarschijnlijk nooit meer iets van.

Amerika! Zoals ik je al eens schreef, hebben wij er veel aan te danken. Zonder de VS had ik je hoogstwaarschijnlijk nooit ontmoet. Ik vond die periode aan de Universiteit van Minnesota bijzonder leerzaam. Alleen al om te ontdekken dat het geen land meer was van de onbeperkte mogelijkheden, maar wel van de onbeperkte tegenstellingen, van de onopgeloste sociale problemen en vooral van de angstcomplexen. Wij werden verliefd, maar we vonden dat onze groep internationale docenten en wetenschappers daar (nog) niets van hoefde te weten. We stoorden ons nogal aan het gedrag van een Nederlandse collega geschiedenis die, een paar maanden los van huis en echtgenote, tamelijk opzichtig probeerde iedere vrouw in het gezelschap in bed te krijgen. Natuurlijk, op dat soort seminars en conferenties wordt wat afgeneukt en vreemd gegaan, lees daar Small World van David Lodge maar op na, maar daarom hoef je nog niet opzichtig met je promiscuïteit te koop te lopen. Dat kon die meneer niet op zijn christelijke scholengemeenschap, maar uit het zicht van God en de rector lagen de dingen volgens hem heel anders.

Wij wilden onze omgang een beetje stil houden. Daarom gingen we 's avonds vaak wandelen over de campus. 'Levensgevaarlijk,' vonden onze gastheren. Dat moesten we vooral niet doen. We bleven romantisch langs de oever van de Mississippi slenteren. Later, in New York, liepen we regelmatig 's nachts over straat, maar daar, in de buurt rondom 42nd. Street, stond natuurlijk wel op iedere straathoek een agent en ik geef toe, in de Bronx hebben we ons niet gewaagd, het was tenslotte 1987. Sindsdien hebben ze niet erg hard gewerkt aan sociale verbeteringen, dus het zou mij niets verbazen als het er nog steeds een zootje is. Ik ga er niet kijken. In ieder geval niet zolang Trump president is en misschien wel nooit meer. Er is nog genoeg te zien in Europa. Zolang het nog kan. Zolang Europa nog niet door nationalisme en fascisme is veranderd in een nieuw en nog gruwelijker Joegoslavië.

Amerika! Ik dacht aan te komen in het modernste land van de wereld, maar toen ik op het John F. Kennedy-vliegveld bij de douane stond, begon de stereotype, obesische beambte traag in een enorm dik boek te bladeren om te zien of er wellicht een crimineel of potentiële terrorist voor hem stond, in plaats van in een supersnelle computer te kijken. Brieven van Dordrecht naar Minneapolis en vice versa deden er minstens veertien dagen over, wat herinnerde aan een postkoets, achtervolgd door woeste Indianen. De eerste Indianen die ik zag, zwalkten troosteloos dronken door downtown Minneapolis. 'Daar moet je niet alleen gaan wandelen,' was het advies, 'levensgevaarlijk!' Tja, ze geloofden ook heilig dat waar dan ook in Nederland op iedere straathoek werd gedeald en dat achter bijna elk raam hoeren zaten, altijd met uitzicht op windmolens, tulpenvelden of een schilderachtige gracht met woonboten.

Persoonlijk heb ik, op een nogal indrukwekkend bezoek aan Stillwater prison na (een Amerikaan noemt een bajes een correctional facility, wat op zich al een veelzeggend alternatief feit is), niets gezien van crimineel Amerika. In tegendeel, ik heb vrijwel uitsluitend buitengewoon vriendelijke, gastvrije mensen ontmoet, zij het soms met de wereldvreemdste ideeën. Overal werd God bij gehaald, wat je van veel verantwoordelijkheden ontslaat. Alles wat je niet bevalt of wat je mis laat gaan, schuif je lekker op de wil van het opperwezen. Overal werd je gewaarschuwd voor gevaar. Logisch in een land waar ze elkaar bij duizenden overhoop schieten, al heb ik geen pistool horen afgaan. Soms werd je trots gewezen op de heilige taak van de Verenigde Staten om een lichtend voorbeeld voor de wereld te zijn, maar Nederland en Denemarken konden ze niet uit elkaar houden. Nu goed, hang een blinde kaart van Amerika voor de neus van een Europeaan en vraag dan eens om alle eenenvijftig staten aan te wijzen. En dan had je nog dat anti-rookgezeik, terwijl het wemelde van de dikke, ruftende automobielen. Koffiezetten konden ze evenmin, maar wij reden natuurlijk ook rond in een mooie Buick Century en hadden het eerlijk gezegd behoorlijk naar onze zin in die smeltkroes van malligheden. Als je daar aan denkt zou je haast willen dat Trump als de bliksem van het toneel verdween, maar ja, dan zit je nog met die wolven en beren, ratelslangen en pornosites, televisiedominees en die broeiende, buitenproportionele vulkaan onder het Yellowstone Park.

In gedachten, altijd,

Kees

Dordrecht, 1 februari 2017

Foto: archief auteur