donderdag, februari 24, 2022

Negatief type




Lieve Stella,


Mopperen op het weer is een geliefde bezigheid in Nederland en daar is ook wel reden toe. Het is geen koude, maar wel een kletsnatte druilwinter. De afgelopen week hebben we drie stormen achter elkaar over ons heen gehad en bakken met water. Het achterdeel van de tuin, waar het laagste punt is, heeft een paar dagen onder water gestaan omdat de grond het vocht niet meer opnam. Het waait nog steeds hard. Gisteren zagen we even de zon, maar nu is het alweer aan het regenen en zo langzamerhand word ik beroerd van al dat windgeloei in de schoorstenen. Tot zover het weerbericht. Als we vanuit Griekenland terugreisden naar Nederland was je altijd wat somber gestemd en zei je 'we gaan weer terug naar de schimmel'. Daarmee bedoelde je niet het paard van de heilige Nicolaas, maar de van het vocht groen uitgeslagen stoeptegels in Dordrecht.


Door de tweede storm, afgelopen vrijdag, heb ik zelfs een promotieplechtigheid aan de UvA in Amsterdam gemist. Vanaf twee uur 's middags reden er geen treinen meer. Toen ik dat 's morgens op de radio hoorde, vond ik het schromelijk overdreven. Nederland is weer eens nodeloos in paniek, dacht ik boos, maar achteraf bleek het een verstandig besluit. Ze zijn ruim twee dagen bezig geweest voor de schade aan het spoor was hersteld en je zou maar net in de wagon zitten waar een boom op valt. Ogenschijnlijk hebben we geen schade aan het huis. Wel zag ik op een gegeven ogenblik twee lege bierkratten door de tuin vliegen. Die heb ik toen toch maar even in de schuur gezet en daarna besloten dat ik maar niet naar het stamcafé moest gaan lopen of fietsen. 


De thuiswedstrijd van FC Dordrecht werd ook uitgesteld, dus het werd een avond thuis. Geen rustige, vanwege het gedaver en geloei van de storm, maar wel lekker met een boek: Client E. Busken van Jeroen Brouwers, een monoloog van een man die zeer tegen zijn wil wegens dementie in een gesticht is opgenomen. Ik word er niet vrolijk van, maar ik moet om sommige passages wel erg lachen. Ik ben ongeveer halverwege, dus verwacht van mij nog even geen gefundeerd oordeel, misschien heb ik het over een paar hoofdstukken wel gezien, of kom ik aan het eind tot de conclusie dat het een magistraal 'werk van letterkunde' is, zoals Gerard Reve zou zeggen. Mocht het mij ooit overkomen dat ik in zo'n gesticht moet worden opgesloten, dan moeten ze me maar snel een spuitje geven, of op de bovenste verdieping installeren, vanwaar ik met een rolstoel in volle vaart de trappen af kan tuimelen om daarbij hopelijk mijn nek te breken. 


Sinds ik na het breken van mijn voet het ligbad heb laten vervangen door een inloopdouche, wat het nemen van een stortbad aanzienlijk vergemakkelijkt, zie ik op Facebook steeds advertenties voor trapliften. Hoe weet Facebook dat ik een trap heb? Ik wil nog helemaal geen traplift al is het geen gek idee voor de toekomst, als ik moeite zou krijgen om boven te komen. Er is de laatste tijd in de poliothiek gedoe over ouderen die te groot zouden wonen en daarom maar moeten ophoepelen uit hun huis naar een bejaardenflat of iets van dien aard, om wat aan de woningnood voor jongeren te doen. Ze denken toch niet dat ik van de pot ben gerukt? In de eerste plaats ben ik nog lang geen bejaarde, zou ik niet weten waar ik met al onze boeken naartoe zou moeten en ze denken toch niet dat ik dertig jaar krom heb gelegen om de hypotheek af te lossen en nadat dat is gelukt ergens anders ga wonen? Zolang de buurt blijft zoals hij is en ik niet een kabaalmakend stel psychopaten naast me krijg, ben ik van plan hier tot het bittere einde te blijven.


Morgen zijn we af van de meeste coronamaatregelen, je moet alleen nog een mombakkes voor in het openbaar vervoer. In de kroeg mag ik dus in de menigte aan de toog hangen zonder zo'n benauwend ding waarvan ik bovendien huiduitslag krijg, maar in de trein of bus moet de lap nog op. Snap jij het? Ik las in de krant dat een mevrouw van de NS-directie meent dat ze dat niet aan haar reizigers kan uitleggen. Begrijp ik, maar ik dacht wel: 'Mens zeg dan tegen je conducteurs dat ze de passagiers er niet meer op moeten aanspreken. Ben je een hoop ellende en agressie kwijt'. Er is niks tegen dat mensen die zich veiliger voelen achter een masker dat gewoon opzetten, vrijheid blijheid, maar val mij er niet meer mee lastig. 


Vrijwel iedereen in mijn naaste omgeving heeft in de afgelopen weken een covidbesmetting opgelopen, maar gelukkig is niemand er nog erg ziek van geworden. Al een keer of drie zat ik urenlang naast iemand in de kroeg die een dag later liet weten dat hij of zij 'positief' was. Nou, dacht ik dan, voor het geval dat maar weer wat zelftestjes aanschaffen, maar tot nu toe heb ik nergens iets van gemerkt. Ja, ik moet 's morgens als ik opsta een paar keer niesen, maar dat moet ik al veertig jaar, dus daar hoef ik me niet druk om te maken. Waarschijnlijk ben ik gewoon een heel negatief type, of heb ik, anders dan in de loterij, ook eens geluk, maar dat kan natuurlijk, net als met het weer, zomaar veranderen. We merken het wel. Nu hebben we het toch weer over die covid-toestanden die ik het liefst zo snel mogelijk verdring. Coronapandemie? Nooit van gehoord.


Met het literair dagboek waarover ik je in mijn vorige brief schreef, ben ik gevorderd tot de terugkeer van mijn eerste bezoek aan jou in Griekenland, in oktober 1987. De laatste ochtend, voordat we gingen lunchen, waarna jij me naar het vliegveld bracht, plukten we olijven van de boom voor het buitenhuis van je vriendin Tilly. Jij hebt die toen voor consumptie geschikt gemaakt en met Kerst meegenomen naar Dordrecht. Geen idee hoe je dat deed, iets met zout of zuur, maar niet met zoutzuur, dat weet ik zeker. Ik hield helemaal niet van olijven, maar daarna ineens wel. Een van de dingen die jij me hebt leren waarderen. Je maakte ook geweldige likeuren, soms komt de smaak daarvan nog weleens spontaan naar boven. Ik vloog die dag via Zürich naar Amsterdam, een reis geboekt bij Holland International. Die hadden de twee terugvluchten op één coupon gezet, zo ging dat in die tijd, die in Thessaloniki werd ingenomen door een baliekluiverinnetje dat niet goed uit haar doppen keek en wist ik veel? Zo vaak had ik nog niet gevlogen. Enfin, het was nog even spannend bij de Zwitsers of ik wel mee mocht, ze moesten daar zelfs voor naar Thessaloniki bellen, maar uiteindelijk is het gelukt. Toen kreeg je nog net zoveel wijn of whisky in het vliegtuig als je wilde, alles inbegrepen bij de prijs.


Dat buitenhuis, hoewel niet al te proper en wat klam, want er was wekenlang niemand geweest, had Tilly zelf gebouwd. Niet met haar eigen handen, maar ontworpen als architecte. Het was heel aardig dat we daar konden verblijven, maar ze was meer van het tekenbord dan van de poetsdoek. Ze ontwierp ook het nieuwe huis van je vader in het dorp in de bergen, waar we ons later weleens een paar weken terugtrokken. Dat huis is nu sterk in verval, niemand van de familie meer die er regelmatig komt. Ik ben ook lang niet geweest, wat ook te wijten is aan het ontbreken van openbaar vervoer. Of ik moet in Thessaloniki een auto huren of een taxi nemen, want met de bus, die drie of vier keer per dag rijdt, word je langs de grote weg afgezet, in de buurt van het wegrestaurant van achterneef Takis en vandaar is het nog ruim uur lopen, helling op. En wat moet ik daar alleen, behalve een altijd ergens wel lekkende kraan repareren, want je weet het: Griekenland loodgietersland, daar kun je over meepraten!


In gedachten, altijd,


Kees


Dordrecht, 24 februari 2022


Foto: auteur




donderdag, februari 17, 2022

Het smalle pad




Lieve Stella,


Aan het begin van de coronacrisis publiceerde uitgeverij Liverse het zevende deel van mijn serie literaire dagboeken onder de titel Van chagrijn worden de leukste gezichten lelijk. Vanwege de coronamaatregelen konden we niet, zoals gebruikelijk, een presentatie organiseren. Wel werd het in de Dordtse boekhandels, toen die weer open mochten, behoorlijk verkocht, als ik mijn uitgever mag geloven en waarom zou ik dat niet? Hij is tenslotte geen voormalige minister van gezondheid, die in het pas verschenen eerste deel van het onderzoek naar de coronamaatregelen door de Onderzoeksraad voor Veiligheid flink onder uit de zak krijgt. Die man zit nu op Volkshuisvesting en moet zorgen dat de nijpende woningnood wordt opgelost. We zullen zien. Ik heb er voorlopig weinig vertrouwen in. 


Door dezelfde crisis kwam ik er enige tijd niet aan toe om met deel acht te beginnen, dat gaat over de jaren 1987, 1988 en 1989. Niet dat ik er tijdens de ophokmaanden geen tijd voor had, maar mijn hoofd stond er niet naar. Zo eenvoudig is het soms, en bovendien golden dezelfde belemmeringen als die voor het niet schrijven aan jou, die ik in mijn vorige brief heb uitgelegd. 'Uitgelegen' zeggen sommige mensen hier in Dordrecht, waar we ook dingen 'geórven' hebben in plaats van geërfd. Ik vind geórven veel mooier klinken en gebruik het graag, maar je moet het niet in je sollicitatiebrief zetten.


Je voelt het al aankomen: in 1987 hebben we elkaar leren kennen. In het verre Minneapolis in de Verenigde Staten waar we allebei met een Fulbrightbeurs waren komen aanwaaien. Het is een verhaal dat ik graag vertel. Het staat ook in het voorwoord van mijn boek Met gemengde gevoelens op reis. In 1988 gingen we verloven, iets waar ik eerst niet aan wilde, ik vond het maar een ouderwets gedoe, maar jij wilde je moeder, een beetje traditioneel ingesteld en toen ook al ziek, een plezier doen en ik ben de kwaadste niet. Bovendien: wie verlooft krijgt cadeaus (cadeaux is veel chiquer, maar dat mag ook al niet meer) en die zijn natuurlijk nooit weg. Als je er niets aan hebt is er altijd binnenkort wel iemand jarig. Kom je voor de verandering eens met een broodrooster aan of zo'n ding om tosti's te maken. 


In 1989 ging je in Düsseldorf wonen, een eerste stap in de richting van Nederland. Waarom dat allemaal was, wordt duidelijk in dat nieuwe dagboekdeel. Als ik tijd van leven heb natuurlijk, want je weet maar nooit. Zo sta je in de Museumstraat met een ter plekke beroemde columnist te praten en even later word je na drie dagen wakker in het ziekenhuis. Dat overkwam me zes jaar geleden en dat staat ook in Met gemengde gevoelens..... Dat wordt nog eens een bestseller. 


In de tijd dat jij in het ziekenhuis lag, liep ik daar rond met de gedachte 'mij overkomt zoiets uiteraard niet', een idee waaruit bleek dat ik mijn eigen familiegeschiedenis niet goed kende, of beter, dat ik aan stukken daaruit maar liever geen aandacht wilde besteden, want aan mijn moederskant kennen we een rijke sortering aan beroertes en hartaanvallen. Er zijn ook familieleden die heel oud werden, zoals mijn moeder zelf, negentig, en twee oud-tantes die allebei de vierennegentig haalden. Mijn Rotterdamse opa kwam ook een eind in de goede richting, maar die was van vaders kant. Bij de laatste controle (ik moet ieder jaar op het matje komen bij de cardiologe) zei de dokter, een knappe vrouw, in meerdere opzichten, dat het heel goed ging. Cardiogram prima, bloeddruk idem, evenals de cholesterol. Daarna vroeg ze: 'En, meneer Klok, drinkt u nog zo veel?' Waar ze het idee vandaan heeft dat ik veel drink, weet ik niet, maar ik antwoordde: 'Jazeker dokter en dat blijf ik voorlopig ook maar doen, want u heeft net gezegd dat het heel goed met me gaat'. Ze geven in zo'n ziekenhuis geen garantie al zijn ze in het Albert Schweitzer altijd heel attent en aardig en ik vind het ook nog steeds verdomd knap dat ze me toch maar die keer bij Petrus van de drempel hebben gesleurd. 


Een paar dagen geleden heb ik, met het oog op mijn Boekenpraatje, Zeeangst van L.H. Wiener herlezen. Een indrukwekkend boek van een groot schrijver. Ik heb je, geloof ik, al vele keren verteld dat Wiener een van mijn literaire helden is. Jezus, wat kan die man schrijven! Jij hebt hem trouwens ook gelezen, maar alleen de vroege verhalen, want hij kreeg pas relatief laat erkenning en publiceerde daarna de ene roman na de andere, boeken die jij jammer genoeg grotendeels bent misgelopen, tenzij ze in het Onbekende een fatsoenlijke bibliotheek hebben en een beetje goede belichting, anders gaan je ogen eraan. 


In de tijd dat De Tweede Ronde nog bestond, dat later Kort Verhaal werd, zat ik altijd met spanning op het nieuwe nummer te wachten om daarin als eerste een verhaal van Wiener te lezen en daarna de bijdrage van A.L. Snijders. De laatste, door mij ook graag gelezen, is nog niet zo gek lang geleden overleden. In het harnas gestorven, hij zat dood achter zijn schrijfbureau zei de krant. Wiener moet het nog maar flink wat jaren volhouden, al moet hij dan misschien niet meer aan een gevaarlijke zeereis met zijn jacht, de Argos, beginnen. Ik vond het overigens heerlijk om in gedachten met hem en zijn vriendin Antje mee te varen. In een aantal plaatsen aan de Engelse zuidkust waar ze aanmeerden ben ik ook geweest, tijdens Annual Conferences van de Dickens Fellowship. Ik heb Wieners moeder, Nel, in de jaren zeventig regelmatig gesproken. Ze was evenals ik lid van de Haarlem Branch van die Dickens Fellowship. Ergens schrijft Wiener dat toeval wel bestaat en niet bestaat. Ik had in ieder geval al van de schrijver L.H. Wiener gehoord toen hij in Nederland nog zeer onbekend was, want een van de andere leden, een kinderarts, redacteur van The Dutch Dickensian en vriend van Wiener, zoals hij zei, prees hem toen al aan als een groot auteur. Sommige dingen zijn al waar voor ze algemeen bekend zijn.


Op een gegeven ogenblik werd De Tweede Ronde door uitgeverij Van Oorschot de deur uitgedaan omdat ze al een literair blad hadden, Tirade, en overgenomen door uitgeverij Mouria. Die hebben het nog een paar jaar als Kort Verhaal laten bestaan en toen opgeheven. Allemaal een kwestie van geld natuurlijk. De toenmalige directeur van Mouria is ook een prominent lid van de Haarlem Branch, maar dit terzijde. Door de overgang naar Mouria was het karakter van De Tweede Ronde nogal veranderd. Aan poëzie deden ze niet meer, behalve nog een beetje aan light verse (bah, weer zo'n Engelse term, maar ja, moet je dan 'lichte verzen' zeggen?), eigenlijk voornamelijk nog aan, de naam zegt het al, korte verhalen. Nog steeds geen populair genre in de Nederlandse letteren, wat ik jammer vind. Al die pareltjes die niet worden gelezen. 


Gelukkig geeft Liverse nog wel korte verhalen uit, onlangs nog een mooi boekje van Ronald Peters Favier, die ik bij toeval op Skyros heb leren kennen. Toen bleek dat we aan dezelfde pedagogische academie hebben gestudeerd, Ronald alleen net na mij. Daarna zijn we elk een andere richting ingeslagen, hij die van de sociale pedagogiek en ik die van de geschiedenis. Dat boekje heet De man die zijn duim afzoeg en het enige wat eraan mankeert is dat het niet dik genoeg is, vind ik. Het goede nieuws is, dat hij inmiddels aan een vervolg is begonnen. Ik zie hem weleens in Visser, al woont hij in Rotterdam. Nu de coronamaatregelen van lieverlee versoepeld worden en hopelijk heel snel geheel van de baan zijn, komen we daar weer bijeen met de 'Liverseclub'.


Een paar jaar geleden vierde het literaire periodiek Ballustrada zijn 25e jubileum. Een groot feest in de Zeeuwse Bibliotheek in Middelburg met een gloedvolle toespraak door de gedeputeerde voor cultuur. Nog geen twee weken later schrapte dezelfde gedeputeerde de subsidie voor Ballustrada. Toen heeft Liverse de uitgave van het blad op zich genomen, waardoor het nog immer dapper voortgaat op het smalle pad der Nederlandse letterkundige tijdschriften. Liverse wordt bestierd door Henk Verweerd en hij doet dat allemaal in zijn eentje. Daar mag best eens voor worden geapplaudisseerd.


In gedachten, altijd,


Kees


Dordrecht, 17 februari 2022


Foto: auteur


zondag, februari 13, 2022

Belemmeringen




Lieve Stella,


Ruim twee jaar heb ik je niet geschreven en dat veroorzaakt een licht schuldgevoel. Hoewel je er niet om zult vragen, denk ik dat ik je enige uitleg verschuldigd ben. Ik wil je ook direct verklappen (een raar woord, eigenlijk, 'verklappen', ik moet daar de etymologie eens van opzoeken, maar dit terzijde) dat ik in 2020 in het geheel niet en in 2021 in het najaar slechts drie weken in Griekenland was en drie dagen in Brugge.


Dit alles vanwege een tot dan toe onbekend, aanvankelijk bij sommigen behoorlijk ziekmakend virus, dat een wereldwijde angstgolf veroorzaakte, waardoor in de weinige democratieën die de wereld nog kent, fluks een aantal mensenrechten werd opgeschort om het virus 'plat te slaan', aldus een Nederlandse politicus. Ik wil er niet veel over kwijt, andere historici moeten later maar oordelen over de zin of onzin van wat we nu kennen als 'de coronamaatregelen', maar al twee jaar heb ik het gevoel in een soort dictatuur te leven, die dat eigenlijk ook weer niet is, want het parlement houdt het laatste woord. We mogen niet klagen als we Nederland vergelijken met een dictatuur als China, maar dat ineens een half geletterde snotaap in een nepuniform je een boete kan geven omdat je met meer dan twee mensen op straat staat te praten, of als je niet met een lap voor je snuit door een supermarkt loopt, gaat me al veel te ver. We hebben zelfs een tijdje een avondklok gehad. Ik heb me daar nooit aan gehouden en ben ook nooit aangehouden (die man op licht gevorderde leeftijd zal wel op weg zijn naar de nachtapotheek), maar ik vond het een behoorlijk bedreigende toestand.


We kregen van de overheid wel gratis drie vaccinaties tegen het virus. Als je het dan oploopt, word je er in het algemeen niet ernstig ziek van. Dat was wel weer aardig, maar het had een duistere keerzijde. Er kwam een 'coronatoegangsbewijs', een qr-code. Zonder dat bewijs mag je de kroeg, het theater, het museum of de bioscoop niet meer in. Mensen die geen spuit believen moeten zich voor zo'n bewijs laten testen of hersteld zijn van de ziekte. Ineens zijn uitsluiting en discriminatie legaal geworden op grond van een dubieus noodwetje dat iedere drie maanden moet worden verlengd, wat het parlement tot nu toe braaf heeft gedaan, ook al heeft bijna een miljoen mensen een petitie ondertekend om het bewijs af te schaffen. 


Ik houd er over op, naar het zich laat aanzien gaan we langzaam maar zeker terug naar een normalere samenleving, al zullen de gevolgen van de angst en paniek nog wel een tijdje hun stempel op de maatschappij drukken, vrees ik, evenals de ellendige tijd dat je opgehokt thuis moest zitten omdat het land op slot werd gezet. Geen kroeg, geen museum, geen 'niet essentiële winkels', nauwelijks bezoek thuis ontvangen (weer zo'n 'advies' waarvan ik me maar weinig heb aangetrokken, al heb ik sommige vrienden desondanks al maanden, twee jaar soms, niet gezien). Als er één ding duidelijk is geworden, is dat de rebel uit de jaren zestig en zeventig in mij weer is ontwaakt, al ben ik geen type om schreeuwend met een bord de straat op te gaan. Ik haat mensenmassa's en voor je het weet loop je tussen allerlei idioten met krankzinnige complottheorieën of hedendaagse fascisten, die driftig misbruik maken van de situatie om de democratie nog meer te beschadigen dan het overheidsbeleid al heeft gedaan. Ik gebruik mijn pen wel.


Dat pengebruik was ook een reden om je een tijd niet te schrijven, al klinkt dat tegenstrijdig. Ik heb, vaak in de vorm van mijn alter ego, Warnaar, op mijn weblog (je moet tegenwoordig blog zeggen, maar dat vind ik een kutwoord) de pen ruimschoots gehanteerd. Vooral in het begin van de staat van beleg schreef ik bijna dagelijks een stukje, maar dat hield wel af van andere zaken die ook moeten doorgaan, zoals het lezen voor mijn boekbesprekingen, in het dagboek schrijven (waarvoor ik eigenlijk op aarde ben) en het archiefonderzoek. Dat laatste heeft een tijd stilgelegen, want de studiezaal van het Regionaal Archief Dordrecht is voordeurdeler met een museum dat van de overheid in 'lockdown' (weer zo'n kutwoord) moest. De studiezaal daarom ook, terwijl mensen tijdens de laatste sluitingsperiode wel konden werken in de Openbare Bibliotheek, weliswaar met een beperkt aantal personen en een mombakkes op, maar snap jij het, snap ik het.


Er was ook een belemmering van wat ik maar persoonlijke aard zal noemen. Dat was in oktober 2020 het plotselinge overlijden van onze goede vriend John Heuzel uit Brugge. Niet door corona, maar door een pneumokokkeninfectie. John met wie wij samen zoveel mooie projecten ondernamen toen hij nog hoofdredacteur en uitgever van het literaire tijdschrift Kruispunt was. Ik koester nog een mooie foto van ons drieën toen we in zijn prachtige tuin werkten aan het vuistdikke Cyprusnummer van Kruispunt, waarvan jij overigens het leeuwendeel voor je rekening nam. Ik kende John en zijn vrouw Marie-Thérèse al vanaf de late jaren zeventig, lang voor wij elkaar ontmoetten in Minneapolis. Zijn overlijden heeft me erg aangegrepen. Niet alleen het feit dat het zo onverwacht was en dat ik alweer een goede vriend aan de dood kwijtraakte, maar wat het ook erger, of misschien kan ik beter zeggen, zwaarder maakte, was dat ik door de reisbeperkingen vanwege dat virus niet naar de uitvaart in Brugge kon gaan. Ik was daar, zacht gezegd, enige tijd behoorlijk door van slag af.


En ja, in de zomers, toen het virus aardig op zijn retour leek en de meest draconische maatregelen verdwenen, al was dat maar tijdelijk, heb ik me nogal uitgeleefd in de horeca. Ik geef het maar gewoon toe, ontkennen is zinloos, want je kent me. Spijt heb ik er helemaal niet van, ik heb met volle teugen de schade van de ophoktijden ingehaald, maar van brieven schrijven kwam het toen ook niet altijd. 


Ons traditionele familieweekend in augustus is overigens in beide jaren wel doorgegaan. In 2020 in Rijssen, in een mooi deel van Overijssel waar we weinig merkten van enig virus, maar waar wel een plaag van mountainbikers was. Die zijn zo mogelijk nog erger dan die ploegjes zot uitgedoste wielrenners die hier op het eiland de fietspaden onveilig maken. In 2021 waren we in de Noordoostpolder, in Nagele, in de buurt van Schokland. Wat een troosteloos landschap, die polder. Gelukkig hadden we uitzicht op het charmante bultje dat over is van het deels weggespoelde en later weggezakte ex-eiland Schokland, waar ze overigens een klein, maar bijzonder interessant museum hebben. We hebben toen ook Urk bezocht, om een appeltaart te kopen vanwege mijn verjaardag, en Kampen, waar ik niet meer was geweest sinds een legendarisch uitje met het personeel van de scholengemeenschap Noordendijk in de jaren tachtig. Daar bezochten we de sigarenmakerij van de Olifant, meen ik, waar een oud-koloniaal ons rondleidde. Na afloop was er koffie in de kantine, waar de oud-koloniaal tegen de lerares Frans en de conrectrice zei: 'De meisjes willen zeker wel de koffie inschenken', op een toon die geen enkele tegenspraak duldde. Die conrectrice heeft later nog in het bestuur van Poetry International gezeten. Weet je nog dat ze de C. Buddingh'-prijs uitreikte aan Ilja Leonard Pfeiffer en wij daardoor de voorpagina van de Volkskrant haalden omdat we pal achter de laureaat zaten? Ik was dat voorval vergeten, maar iemand vond die foto onlangs en stuurde hem mij toe. Dat van die koffie is lang blijven doortrillen in de docentenkamer, waar toen nog naar hartelust gerookt mocht worden. Zo kan ik nog uren doorgaan, maar het stamcafé wacht.


In gedachten, altijd,


Kees


Dordrecht, 13 februari 2022


Foto: auteur


maandag, februari 07, 2022

Te jong


Midden: achterkleinzoon Gerald Dickens die lezingen 

uit het werk van zijn overgrootvader verzorgt.


Het is vandaag 210 jaar geleden dat in Portsmouth Charles Dickens werd geboren. Een van de grootste schrijvers ter wereld, wiens werk nog steeds actueel en uitstekend leesbaar is. Als hij een eeuw later was geboren, had hij vrijwel zeker de Nobelprijs voor Literatuur gewonnen, een prijs die nog aan geen enkele Nederlandse schrijver is toegekend, al hebben we in Marieke Lucas Rijneveld een goede kanshebber, mocht het mensdom nog enige tijd op aarde gegund zijn. Als ik kijk naar de kortzichtige en onnodige uitbreiding van de Navo naar het oosten, na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, en naar de manier waarop de zich niet geheel ten onrechte bedreigd voelende Vladimir Poetin denkt een verdere uitbreiding te voorkomen, ben ik er niet gerust op. Dat ben ik evenmin als ik het geloei van de sportverslaggevers bij de Olympische winterspelen in China hoor, want China roept bij mij bijzonder nare associaties met totalitarisme op. Lees het boek Selma van Carolijn Visser maar eens. Het regiem daar is sinds Selma Vos er haar einde vond, volgens mij nog geen steek veranderd, het is alleen naar buiten toe steeds intimiderender gaan optreden. Het is een land waar de Olympische spelen niet thuishoren. Die horen eigenlijk altijd en alleen maar thuis in Griekenland, maar dit terzijde.


Tien jaar geleden was ik in Portsmouth om de 200ste geboortedag van Charles Dickens te vieren. Gelukkig niet in februari, al wordt het aan de Engelse zuidkust zelden erg guur, maar in juli. De bicentennial, zoals het heette, werd gedurende het hele jaar gevierd, ongeveer net zoals mijn stad, Dordrecht, bezig is haar 800-jarig bestaan te vieren. Erger nog, dat doet Dordrecht door corona gedwongen al méér dan een jaar, terwijl de stadsrechten toch echt nog wel ietsje ouder dan 800-jaar zijn, maar daar hoor je weinig meer over. Ter ere van de bicentennial organiseerde de afdeling Portsmouth van de International Dickens Fellowship de jaarlijkse Annual Conference, die in 2022 overigens in Haarlem wordt gehouden, met een dagtripje naar Dordrecht, de Eerste en oudste stad van Holland.


Het was een bijzonder geslaagd congres, qua lezingen en excursies, waarvan er eentje ging naar Chawton House, een landhuis waar ooit de broer van Jane Austen woonde. En passant bezochten we ook het nabije Steventon, waar Jane zelf woonde. Met slechts de helft van het gezelschap. Het Steventon van Jane Austen ligt in Hampshire, maar een van de twee touringcars die voor ons transport waren gehuurd, zette per abuis koers naar een ander Steventon, in Oxfordshire. Ik zat in de goede bus en heb daardoor het buitengewoon interessante bezoek aan Chawton House, waarin een onderzoeksbibliotheek is gehuisvest die zich uitsluitend richt op vrouwelijke, Britse schrijfsters, gelukkig niet gemist. De zon scheen, de lunch werd daarom in de romantische tuin geserveerd. Daarna maakte ik een wandeling over de rest van het landgoed en dacht aan Jane Austen en aan Charles Dickens, beiden veel te jong gestorven, evenals Dickensbewonderaar Godfried Bomans, wiens 50ste sterfdag op 22 december van het vorige jaar werd herdacht. Bomans, die met enkele vrienden in 1956 de Haarlem Branch van de Dickens Fellowship oprichtte.


Foto: auteur


woensdag, februari 02, 2022

Insulinde




Op het ogenblik ben ik De tuinen van Buitenzorg van Jan Brokken aan het lezen. Ik vind het tot nu toe een fascinerend verhaal. Sowieso lees ik graag boeken die iets hebben met Indië, romans of geschiedenisboeken. De geschiedenis van Nederlands-Indië was ook een belangrijk onderdeel van mijn doctoraal, met name de negentiende eeuw. De Indische letteren hebben mijn levendige belangstelling. P.A. Daum, Madelon Székely-Lulofs, Hella Haasse, Maria Dermoût, Rob Nieuwenhuys, Marion Bloem en tal van anderen, ik lees ze allemaal met evenveel belangstelling. 


Ik vraag me af waar mijn fascinatie voor de Gordel van Smaragd (dank Eduard Douwes Dekker), in al dan niet ver vervlogen tijden, vandaan komt en ik realiseer mij ook hoe merkwaardig het is, dat ik Indonesië nooit heb bezocht en ik mij dat in de toekomst ook niet zie doen. Soms denk ik dat mijn verlangen naar het vergane Indië een tik is van een ietwat te romantisch ingestelde schrijver en historicus, maar vaak ook denk ik aan een boek dat me wellicht op het spoor van Indië heeft gezet.


Zodra ik kon lezen, maakten mijn ouders mij lid van de Dordtse Openbare Bibliotheek, die toen nog gevestigd was in de Boterbeurs in de Wijnstraat. Ik ben er altijd lid van gebleven, maar dit terzijde. De Dordtse 'bieb' is de oudste van Nederland en werd veertig jaar lang geleid door Nel Snouck-Hurgronje, familie van de beroemde islam- en Indiëkenner Christiaan Snouck-Hurgronje, maar daar zal mijn fascinatie niet door komen, want toen ik lid werd, was mevrouw Snouck-Hurgronje al lang en breed met pensioen. Er heerste in de jeugdafdeling een streng regiem, je mocht alleen boeken lezen die 'men' geschikt vond voor je leeftijd en die geschiktheid werd met gekleurde plakkertjes op de kaft aangegeven. 


Een van de eerste boeken die ik leende en waarvan ik niet alleen schrijver en titel ben vergeten, maar waarvan ook de inhoud me nog maar zeer vaag voor ogen staat, speelde in het Verre Oosten. Wat ik mij na zoveel decennia alleen nog herinner was dat het ging over een prachtig prinsesje, de dochter van een sultan en dat de beschrijving van het sprookjesland waarover die sultan heerste mij met een diep verlangen vervulde om er naartoe te reizen. De droom van een ventje uit de eerste klas van de lagere school. Misschien was dat het zaadje dat later tot wasdom kwam, wie zal het zeggen?


Waarom ik Indonesië nooit bezocht is vooral om praktische redenen. Stella bracht de zomervakanties het liefst in Griekenland door, in de buurt van haar familie en vele vrienden, en daarbij komt dat ik een grote hekel heb aan lange vliegreizen. New York en Paramaribo waren mij eigenlijk al veel te ver. Misschien als ik per schip naar Indonesië zou kunnen, als passagier op een vrachtboot, dat ik het even zou overwegen, maar ja, dan moet je eerst met een kalasjnikov leren schieten vanwege de Somalische piraten. En dan nog, een zeereis is heel wat minder romantisch dan het klinkt, dat blijkt wel uit de geschriften van mijn grootvader, die in de jaren twintig van de vorige eeuw als zeeman door de Indische archipel voer. Ook zou, zodra ik voet aan wel zet in Tandjong Priok, mijn droom van Insulinde (wederom dank EDD) waarschijnlijk onmiddellijk aan diggelen gaan. Wil ik dat wel?


Foto: auteur