In 1933, hij was toen achttien, begon de Engelse schrijver en avonturier Patrick Leigh Fermor (1915-2011) aan een voettocht door Europa, vanaf Hoek van Holland naar Constantinopel. Een wandeltocht die hem ondermeer naar Griekenland voerde, waar hij een groot deel van zijn latere leven zou wonen. Vele jaren na dato publiceerde hij twee boeken over deze tocht: A Time of Gifts en Between the Woods and the Water. Op zoek naar wat ik over Paddy (zoals hij door vrienden en zijn biografe, Artemis Cooper, wordt genoemd) in mijn boekenkast heb staan, stuitte ik op een Nederlandse uitgave van deze twee reisboeken, die in één band verschenen bij uitgeverij Atlas in een vertaling van Paul Syrier.
Ik kreeg het ooit van een vriend, die Engelse boeken graag in het origineel leest en zich niet realiseerde dat dat met mij ook het geval is. Het heeft daardoor jaren onaangeraakt in de kast gestaan, met de originele, Engelse edities ernaast. Toen ik het toch eens ter hand nam, viel mij op dat een deel van het voorplat, een foto van het vooroorlogse Rotterdam, met luchtspoor en zicht op de Laurenskerk, vanaf het punt is genomen waar ook de schilder stond van de aquarel die ik, van mijn ouders geërfd, aan de muur heb hangen, pal naast de kast met de Fermor-boeken.
Een aardige toevalligheid, maar wat ik nog veel leuker vind, is dat Paddy, die in Hoek van Holland aankwam met het stoomschip Stadhouder Willem, de eerste nacht van zijn reis in Dordrecht doorbracht. Hij schrijft daarover het volgende (p. 35, 36):
Het was donker toen ik dichtbij genoeg was gekomen om te zien dat de toren en de stad Dordrecht, die aan de voet ervan verzameld lag, zich op de andere oever van een brede rivier bevonden. Ik had de brug gemist, maar een veerpontje zette me al spoedig na het vallen van de duisternis op de andere oever. Onder de kerkkauwen die in de toren huisden, ontvouwde zich een drukke, amfibische stad, ze was gebouwd van verweerde baksteen en daarboven bevonden zich tegen elkaar aangebouwde topgevels en trapgevels en sneeuwbeladen dakpannen; de stad werd doorsneden door grachten en was weer aan elkaar gebreid met bruggen.
Een fraaie beschrijving van een winters Dordrecht. Het was dan ook december. Paddy vindt een café aan de haven, waar hij wat eet, daarna:
viel ik in slaap te midden van de bierkroezen en toen ik wakker werd kon ik me met geen mogelijkheid herinneren waar ik was. Wie waren deze schuitenvoerders met hun puntmutsen en wollen buizen en zeemanslaarzen? (...) Mijn ogen moeten weer zijn dichtgevallen, want tenslotte maakte iemand me wakker, ging me - ik liep als een slaapwandelaar - voor naar boven en liet me een slaapkamer binnen met een laag en schuin plafond en een donzen dekbed dat er als schuimtaart uitzag. Aan het hoofdeinde van het bed merkte ik, voor ik de kaars uitblies, nog een schilderij van koningin Wilhelmina op en aan het voeteneinde een ets van de synode van Dordrecht.
Het geklos van klompen op de keien - een raadselachtig geluid tot ik uit het raam keek - wekte me de volgende morgen. De vriendelijke oude eigenares van het café aanvaardde betaling voor het avondeten maar niet voor de kamer: ze hadden gezien dat ik moe was geweest en me onder hun hoede genomen. Dit was het eerste schitterende voorbeeld van de vriendelijkheid en gastvrijheid waarmee ik deze tocht keer op keer geconfronteerd zou worden.
Tja, die kaars, beetje gek in 1933, maar goed, ik vraag mij af: welk café en welke mensen? Het zal niet dat van mijn overgrootvader zijn geweest. Dat lag niet aan de haven en bovendien stond de man bekend als zo ongeveer de krenterigste kroegbaas van de stad. Wie antwoord heeft mag me een bericht via Messenger sturen. Als het overtuigend is en als je de eerste bent, krijg je mijn Nederlandse editie cadeau.