donderdag, januari 30, 2020

Gastvrij



In 1933, hij was toen achttien, begon de Engelse schrijver en avonturier Patrick Leigh Fermor (1915-2011) aan een voettocht door Europa, vanaf Hoek van Holland naar Constantinopel. Een wandeltocht die hem ondermeer naar Griekenland voerde, waar hij een groot deel van zijn latere leven zou wonen. Vele jaren na dato publiceerde hij twee boeken over deze tocht: A Time of Gifts en Between the Woods and the Water. Op zoek naar wat ik over Paddy (zoals hij door vrienden en zijn biografe, Artemis Cooper, wordt genoemd) in mijn boekenkast heb staan, stuitte ik op een Nederlandse uitgave van deze twee reisboeken, die in één band verschenen bij uitgeverij Atlas in een vertaling van Paul Syrier. 

Ik kreeg het ooit van een vriend, die Engelse boeken graag in het origineel leest en zich niet realiseerde dat dat met mij ook het geval is. Het heeft daardoor jaren onaangeraakt in de kast gestaan, met de originele, Engelse edities ernaast. Toen ik het toch eens ter hand nam, viel mij op dat een deel van het voorplat, een foto van het vooroorlogse Rotterdam, met luchtspoor en zicht op de Laurenskerk, vanaf het punt is genomen waar ook de schilder stond van de aquarel die ik, van mijn ouders geërfd, aan de muur heb hangen, pal naast de kast met de Fermor-boeken.


Een aardige toevalligheid, maar wat ik nog veel leuker vind, is dat Paddy, die in Hoek van Holland aankwam met het stoomschip Stadhouder Willem, de eerste nacht van zijn reis in Dordrecht doorbracht. Hij schrijft daarover het volgende (p. 35, 36):

Het was donker toen ik dichtbij genoeg was gekomen om te zien dat de toren en de stad Dordrecht, die aan de voet ervan verzameld lag, zich op de andere oever van een brede rivier bevonden. Ik had de brug gemist, maar een veerpontje zette me al spoedig na het vallen van de duisternis op de andere oever. Onder de kerkkauwen die in de toren huisden, ontvouwde zich een drukke, amfibische stad, ze was gebouwd van verweerde baksteen en daarboven bevonden zich tegen elkaar aangebouwde topgevels en trapgevels en sneeuwbeladen dakpannen; de stad werd doorsneden door grachten en was weer aan elkaar gebreid met bruggen.

Een fraaie beschrijving van een winters Dordrecht. Het was dan ook december. Paddy vindt een café aan de haven, waar hij wat eet, daarna:

viel ik in slaap te midden van de bierkroezen en toen ik wakker werd kon ik me met geen mogelijkheid herinneren waar ik was. Wie waren deze schuitenvoerders met hun puntmutsen en wollen buizen en zeemanslaarzen? (...) Mijn ogen moeten weer zijn dichtgevallen, want tenslotte maakte iemand me wakker, ging me - ik liep als een slaapwandelaar - voor naar boven en liet me een slaapkamer binnen met een laag en schuin plafond en een donzen dekbed dat er als schuimtaart uitzag. Aan het hoofdeinde van het bed merkte ik, voor ik de kaars uitblies, nog een schilderij van koningin Wilhelmina op en aan het voeteneinde een ets van de synode van Dordrecht.
Het geklos van klompen op de keien - een raadselachtig geluid tot ik uit het raam keek - wekte me de volgende morgen. De vriendelijke oude eigenares van het café aanvaardde betaling voor het avondeten maar niet voor de kamer: ze hadden gezien dat ik moe was geweest en me onder hun hoede genomen. Dit was het eerste schitterende voorbeeld van de vriendelijkheid en gastvrijheid waarmee ik deze tocht keer op keer geconfronteerd zou worden.

Tja, die kaars, beetje gek in 1933, maar goed, ik vraag mij af: welk café en welke mensen? Het zal niet dat van mijn overgrootvader zijn geweest. Dat lag niet aan de haven en bovendien stond de man bekend als zo ongeveer de krenterigste kroegbaas van de stad. Wie antwoord heeft mag me een bericht via Messenger sturen. Als het overtuigend is en als je de eerste bent, krijg je mijn Nederlandse editie cadeau.

zondag, januari 26, 2020

Grenzen aan de groei



Er zijn van die dingen waaraan ik nooit hoop te beginnen. Ballonvaren, bijvoorbeeld. Van de gedachte alleen al krijg ik nachtmerries. Een paar honderd meter boven de aarde zweven in zo'n mand, afhankelijk van de wind. Ik hoor van mensen die het weleens hebben gewaagd dat het geweldig moet zijn. Ik hoef dat soort geweldigheid niet. 
Het is minstens twintig jaar geleden dat ik op de toren van de Grote Kerk ben geweest. Dan moet je die vermoeiende wenteltrap op, dat zie ik mezelf niet meer doen. Bovendien is mijn hoogtevrees in de loop der jaren alleen maar toegenomen. Ik geniet daarom wel van het uitzicht op Dordt door middel van foto's.

Als de mens voor de hoogte was bestemd, had de evolutie hem wel vleugels gegeven. Ik kan me niet meer voorstellen dat ik ooit op het dak van het World Trade Centre in New York heb gestaan en het is uitgesloten dat ik mij in een woontoren vestig. Ik heb het al eens geschreven: Rotterdam, met al die hoge gebouwen, is mij een gruwel. Ik hoop dat Dordrecht nooit tot dat soort griezelige architectuur zal vervallen, al toont het verleden dat ons stadsbestuur er ook wat van kon als het om verkeerd uitvallende besluiten ging.
Wat de nabije toekomst betreft ben ik niet helemaal gerust. De wens om de stad te laten groeien tot 140.000 inwoners wantrouw ik. Ik vrees de zoveelste aanval van megalomanie. Het zou nodig zijn 'om de voorzieningen op peil te houden', maar het lijkt mij meer iets uit de koker van overambitieuze beleidsambtenaren en handenwrijvende projectontwikkelaars.

Onlangs trad ik op bij een plaatselijke boekenbeurs. Ik las een aantal van mijn gedichten over Dordrecht. Verzen die deels zijn geïnspireerd door het werk van de schilder Willem Witsen. Die kwam af en toe naar Dordt, waar hij al schetsend met een bootje door de havens voer. Hij was lang niet de enige. Dordrecht is vele malen getekend en geschilderd. Daardoor weten we hoe de stad eruit zag voor zij langzamerhand uit haar krachten begon te groeien. Terug willen naar die tijd is natuurlijk onzin, maar er zijn wel grenzen aan de groei. Laten we die maar eens gaan stellen.

Foto: auteur


dinsdag, januari 21, 2020

Mist



Moeten we dat nu willen, nog eens 20.000 inwoners erbij op ons toch al zo veel te dichtbevolkte eiland? De Boven Ons Gestelde Autoriteiten vinden van wel. Ze rekenen ons voor dat dat goed is voor het behoud van allerlei voorzieningen en dat de stad daarom gebaat is bij groei. Ik weet het niet. Ooit zei een wethouder van onderwijs tijdens een vergadering over een fusie van middelbare scholen, waar wij als docenten mordicus tegen waren: 'Over drie jaar heeft de nieuwe scholengemeenschap zo'n negenhonderd leerlingen.' Onze mavo had er op dat ogenblik zo'n vijfhonderd. Er kwamen drie honderd zieltjes bij door die fusie. Drie jaar later stond de boel op instorten, want er waren nog maar zo'n tweehonderdvijftig leerlingen over.

Ik ben dus niet zo onder de indruk van de voorspellende waarde van politici. Tenslotte is het zelfs voor ons historici al onmogelijk om de toekomst te voorspellen. Ja, dat het binnenkort weer eens ergens goed misgaat, kunnen we wel met zekerheid zeggen, maar dat ligt meer aan het kennelijke onvermogen van de mens om ook maar enige lering te trekken uit het verleden dan aan de vooruitziende blik der geschiedkundigen. Dat klinkt mooi: 'vooruitziende blik der geschiedkundigen'. Lijkt een beetje op een oxymoron.

Toen ik vanmorgen wakker werd en de gordijnen opende, hing er mist boven mijn eiland. Nu, net na het middaguur, is het nog steeds een beetje nevelig. Ik vind dat wel mooi. Mist onttrekt veel lelijkheid aan het oog, al die dozen op die deels overbodige bedrijfsterreinen, die onze gemeente in de loop der jaren heeft laten aanleggen, om maar eens iets te noemen. Daar werd ook veel over voorspeld. Nu moet een tsunami van nieuwe inwoners de stad redden, lijkt het. Ik hoop dat het in de toekomst nog heel veel gaat misten.

Foto: auteur


maandag, januari 13, 2020

De week



De week begint met het nieuws dat Aart Staartjes is overleden. Als gevolg van een verkeersongeval. Iets met een auto en een brommobiel, maar ik hoef geen details. Het bericht is al naar genoeg. Ik kende hem niet persoonlijk en ik ben te oud voor de Sesamstraatgeneraties, al heb ik Meneer Aart natuurlijk weleens voorbij zien komen. We waren wel collega's. Jarenlang schreef hij een column voor het Griekenland Magazine, zoals ik dat ook al jaren doe. Meestal ging het over voorvallen op het eiland Patmos, waar hij tot voor kort delen van het jaar verbleef. Patmos, waar Johannes zijn griezelige Openbaringen schreef. Ik lees liever de columns van Meneer Aart, die van een veel aangenamer toon en inhoud zijn. Misschien gaat iemand ze nog weleens bundelen.

De week gaat verder met akelig nieuws uit Perzië, waar ze eerst per ongeluk een verkeersvliegtuig met een groot aantal eigen mensen erin neerschoten en nu het vuur openen op demonstranten die tegen dat neerschieten demonstreren. Ik moet denken aan de oudheid, toen dat land een van de grootmachten van de ons bekende wereld was. Een keizerrijk met een hoge beschaving en een rijke cultuur. Een land dat ik graag zou bezoeken, maar niet zolang dit moorddadige, theocratische regiem er zit. 
Ik herinner mij de woorden van mijn neef, ook historicus, die eind jaren zeventig waarschuwde tegen het enthousiasme waarmee wij, naïeve Westerlingen, probeerden ons ideaal van democratie aan de hele wereld, dus ook aan de Perzen, op te dringen. 'Als ze die shah wegjagen, komt er een veel verschrikkelijker regiem voor terug', voorspelde hij. We geloofden hem niet, vonden het conservatieve zwartkijkerij. Ik moet denken aan het boek Teheran een zwanenzang van F. Springer. Het stond eigenlijk op alle muren geschreven, maar wij wilden het niet zien. 

De week gaat nog vijf dagen door. Vijf dagen die vermoedelijk weer veel ellende zullen opleveren. In de wereld, maar evengoed in de dorpspolitiek op mijn eiland. De raadsfractie van D'66 is uit elkaar gevallen en men rolt nu genoegelijk knokkend door de kolommen van de plaatselijke pers. Een verzetje in de doorgaans saaie januarimaand na het reces en dat terwijl het vijftig jaar geleden is dat D'66 voor het eerst in de Dordtse gemeenteraad kwam. Er is een overval gepleegd op een Grieks restaurant, door twee in het zwart geklede losers op een brommer, heel Dordt kijkt inmiddels naar hen uit, en de stad wacht volgens sommige optimisten een verkeersinfarct, omdat een brug in de N3 moet worden gerenoveerd. Ach ja. Ondertussen heeft mijn uitgever een doos vol exemplaren van mijn nieuwe boek afgeleverd en is de zon, zij het waterig, gaan schijnen. De week, met een beetje geluk zal die mijn tijd wel duren.

Foto: Kees Klok

vrijdag, januari 10, 2020

Feestje



Het is het seizoen van de nieuwjaarsborrels. Ik ben er dol op, al loop ik ze niet allemaal af. Tenslotte hebben we net de feestdagen gehad en hangen er weer enkele broeken in de kast die niet of met moeite dichtgaan. Dan zijn al die bitterballen, kaasstengels, vlammetjes en noten iets te veel van het goede. Het is dus ook het seizoen van nog meer wandelen en veel salades. Nieuwjaarsborrels waar geen alcohol wordt geschonken of waar uitsluitend rauwe wortels, radijzen en dergelijke onzin worden geserveerd, mijd ik. Ik vind het namelijk nogal aanmatigend, onbeleefd en betweterig als je gasten uitnodigt en meteen maar voor hen beslist wat ze wel en wat ze niet drinken. Wat dat betreft is de nieuwjaarsreceptie van de gemeente Dordrecht op het randje, met het eerste uur geen en het tweede uur wel alcohol. In Zwijndrecht gingen ze wat dat betreft dit jaar geheel over de schreef, maar ja, Zwijndrecht, daar kijken we als Dordtenaren toch enigszins op neer. Daar hebben ze niet eens een historisch centrum.

Een speciale nieuwjaarsborrel is die van het Lira-fonds. Het Lira-fonds bekommert zich onder meer om het leengeld dat schrijvers ontvangen. Het leengeld, lieve kinderen, is geld dat een auteur krijgt als zijn of haar boek door een bibliotheek wordt uitgeleend. Ik ben al jaren aangesloten bij het Lira-fonds en kijk ieder jaar met spanning uit naar de afrekening. Soms kan ik daar in mijn stamcafé wel twee glaasjes wijn van kopen. Eigenlijk zou ik wekelijks naar de bibliotheek moeten gaan om mijn eigen boeken te lenen, maar daar komt het niet altijd van. Daarom ben ik blij met de nieuwjaarsborrel, ook al wordt die gehouden in Amsterdam. In de eerste plaats kun je je leengeld flink aanvullen door hem goed te raken en ten tweede kun je schrijvers en schrijfsters zien rondlopen die van hun leengeld wel regelmatig een rondje kunnen geven. Heerlijk om als provinciaaltje in het grote en belangrijke Amsterdam tussen de eredivisionisten van de literatuur te mogen verkeren, al zijn het natuurlijk vooral de liquide middelen die trekken.

Dat brengt mij op een idee voor het achthonderdjaar-Dordrecht-feestje dat we in 2020 vieren. Weliswaar had Dordrecht iets eerder stadsrechten dan 2020, dat kun je hier lezen, maar de uitbreiding van het stadsrecht in dat jaar is belangrijk genoeg om een feestje aan te verbinden. Bij wat ik tot nu toe aan plannetjes heb gezien, is de geschiedenis alleen nogal karig bedeeld. Als de gemeente Dordrecht nu eens alle historici in Nederland die weleens een boek hebben gepubliceerd (dat kunnen ze navragen bij het Lira-fonds of de Koninklijke Bibliotheek) uitnodigt op een nieuwjaarsborrel, of een Dordtse verjaardagsborrel, of hoe je het ook noemt, in het Hof, of in het stadhuis, en ze daarna op een meerdaags congres eens ernstig van gedachten laat wisselen over, bijvoorbeeld, 'nut en noodzaak van lokale geschiedenis', dan is een deel van de feestsubsidie in ieder geval goed besteed. En als het stadsarchief daarna nog een mooi boek met de resultaten publiceert, wordt een deel van het geld misschien wel via die Lira terugverdiend, want natuurlijk gaan wij Dordtenaren dat massaal lenen. Kom, organisatoren, wees eens creatief!

Foto: auteur


zaterdag, januari 04, 2020

Debiteuren Crediteuren



Wie weleens met de waterbus, voor mij een van de prettigste manieren van reizen, van Dordrecht naar Rotterdam gaat, ziet tegenover de aanlegsteiger aan de Willemskade dit gebouw. Een fraai, rond hoekpand, dat aan de Duitse bommen is ontsnapt. Daar ben ik mijn loopbaan als werkende Nederlander begonnen, in 1970, bij rederij Koenigsfeld, toen een onderdeel van de Holland-Amerika Lijn. Koenigsfeld hield zich vooral bezig met de binnenvaart, maar er was ook een bescheiden afdeling, gevestigd op de bovenste verdieping, voor de zeevaart. Twee kleine containerschepen, iets nieuws voor die tijd, voeren tussen Rotterdam en Helsinki en tussen Rotterdam en Passages in Spanje, met een tussenstop in het Engelse Felixstowe. 

Ik werd aangesteld als assistent-expediteur. Dat bleek uit het getuigschrift toen ik na tien maanden weer vertrok. Ik dacht heel de tijd dat ik gewoon de jongste bediende was. Hoewel ik niets te klagen had over mijn collega's, vriendelijke mannen, die bijna allemaal net als ik pijp rookten, een klassiek blonde secretaresse van de directeur, die bij het langslopen altijd wat moeilijk keek naar de banaan die op mijn bureau lag te wachten en een niet rokende heer met een toupet, die de geschiedenis is ingegaan als de eerste donateur van de stichting Bobby Kinghe, had de hele bedoening iets van Debiteuren Crediteuren avant la lettre, vooral op maandagochtend, als het over Feyenoord ging. Er stond voortdurend een telex te rammelen en eens per maand kwam de boekhouder van een verdieping lager naar boven met je loonzakje, waarin het strookje voor de fiscus. Die boekhouder was een, in mijn ogen, stokoude en bijzonder lelijke man, maar het bedrag, dat je geacht werd zorgvuldig in zijn bijzijn na te tellen, klopte altijd tot op de cent.

Ik moest mij bezighouden met de afrekeningen van transporten, met verschepingsdocumenten (die deftig 'connossementen' werden genoemd) en met het regelen van vervoer, per vrachtwagen of spoorwegwagon van binnenkomende containers. Dan ging het over veertig voet, twintig voet, open top, bederfelijke lading of spul dat wel een weekje op de kade kon blijven staan. In het begin vond ik een afrekening nog weleens wat te ingewikkeld. Ik herinner mij twee of drie dossiers die ik voorlopig maar in mijn bureaulade had gelegd en daarna voorgoed vergat. Toch stond in mijn getuigschrift dat ik 'een nauwgezet en plichtsgetrouw medewerker' was. Het waren aardige mensen, die Koenigsfelders. Ik vraag me weleens af wat er van hen is geworden. Ik zei mijn baan op om naar de Pedagogische Akademie, met progressieve k, te gaan en heb daarna nooit meer op een kantoor gewerkt.

Foto: auteur