maandag, oktober 28, 2019

Dominee



Het was een zonnige septemberdag toen wij, dat wil zeggen: een student aardrijkskunde die ook iets deed bij de VPRO, mijn klasgenoot Jaap Doorman en ik, naar Den Haag reden. In de auto van de student. We werden verwacht bij de Raad van State, die zich zou buigen over ons bezwaar tegen de afwijzing van ons verzoek tot 'vrijstelling van militaire dienst wegens geestelijk ambt'. Dat hadden we bij defensie ingediend nadat we via de VPRO een domineesbul hadden gekocht, van een kerk in de VS die er vanuit ging dat iedereen zijn eigen predikant moest zijn. Ik geloof dat het papier een tientje kostte. Voor vijftien gulden meer was je doctor in de theologie. Dat vonden we te duur. De student noemde zich metropoliet en ging mee om ons bij te staan, hoewel hij voor zover ik mij kan herinneren tijdens de behandeling van het bezwaar geen woord heeft gezegd.

Ik liet op het gemeentehuis 'predikant' in mijn paspoort zetten. Toen deden ze dat nog. Later werd dat 'auteur', na de publicatie van mijn eerste verhalenbundel Centre Ville. Toen ik tijdens mijn onderwijsloopbaan uiteindelijk 'sectiehoofd' en 'senior docent geschiedenis' was geworden, hoefde je beroep niet meer in je paspoort. 'Schoolmeester' zou me nu wel aardig lijken, of 'volledig bevoegd onderwijzer'. Dat diploma heb ik ook nog ergens in mijn archief: de Akte van Bekwaamheid als Volledig Bevoegd Onderwijzer, net als die domineesbul.

Wij waren als laatsten aan de beurt. Er waren die dag veel rekesten tegen het afwijzen van vrijstellingsverzoeken door het ministerie van defensie. We hoorden het allemaal aan. Van banale smoezen tot aangrijpend familieleed. Als we het hadden opgenomen, had ik nu een boek gehad. Uit het leven gegrepen. Waar gebeurd. De voorzitter van de commissie heette Smallenbroek. Hij was ooit afgetreden als minister. Tegen een geparkeerde auto gebotst en doorgereden, meen ik mij te herinneren. Hij vroeg ons hoe wij invulling gaven aan ons geestelijk ambt. Daar hadden we niet op gerekend. We hadden nergens op gerekend, behalve op bijstand van de metropoliet. Die zweeg. 'Ik praat weleens met een alcoholist bij het station', legde ik uit. 'Ik ook', zei Jaap, 'maar dan meer in een winkelcentrum'. Duidelijk was dat wij niet op succes hoefden te rekenen. Toen we buiten stonden zei de metropoliet dat hij via Amsterdam moest en dat we beter de trein konden nemen.


zondag, oktober 20, 2019

Waakzaamheid



Als de mens voorbestemd was voor de lucht, had de evolutie ons in de loop der tijden wel vleugels gegeven. Ik bedoel: ik heb het niet op hoogbouw. Ik heb het helemáál niet op hoogbouw. Toen ik voor het eerst in New York kwam, stoorden de wolkenkrabbers me niet echt. Ze hoorden bij die merkwaardige stad, die mij meer als een soort filmdecor voorkwam dan als een plek waar je kon leven. Ik heb daar zelfs op het dak van het World Trade Centre gestaan, op diezelfde toren die later door terroristen is verwoest. Ja, een geweldig uitzicht en leuk hoor dat helicopters onder je vlogen, maar één keer is wel genoeg. Ik heb er nachtenlang rare dromen van gehad. Gelukkig maar dat hoogtevrees gratis is. 

Ik zou voor geen miljoen in een stad met hoogbouw willen wonen. Daarom prijs ik mij gelukkig dat ik in Dordrecht woon en niet in Rotterdam, die stad waar dat prachtige Schielandshuis in het niet staat te vallen tussen de torens, de ene nog wanstaltiger dan de andere. Er zijn mensen die dat geweldig vinden. Natuurlijk, smaken verschillen, de veelgeprezen 'skyline' (want als het niet in het Engels is, is het niet waar) van Rotterdam boezemt mij juist afkeer in en het liefst zou ik die woontoren in de Dordtse Stadspolders (heet dat ding niet Sequoia?) laten opblazen. Wacht maar tot ik burgemeester word. 

In Dordrecht, een stad die ondanks onvoorstelbare kaalslag in het historisch centrum halverwege de negentiende en nog eens halverwege de twintigste eeuw, nog steeds barst van de monumenten en waar gelukkig nog een bescheiden deel van de binnenstad van de megalomane sloopwoede van misleide stadsbestuurders en doortrapte projectontwikkelaars is gered, heeft de gemeenteraad besloten dat in het centrum niet hoger mag worden gebouwd dan de Grote Kerk. Ik hoop dat dat besluit nooit wordt herroepen, de stad is er leefbaar door gebleven. Toch vrees ik voor de toekomst. Het Eiland van Dordrecht is overvol, van mij mogen er twintig- tot dertigduizend stadgenoten naar de Rotterdamse woontorens emigreren, en projectontwikkelaars hebben weleens meer invloed dan de gemeenteraad. Waakzaamheid blijft geboden!

Foto: auteur


zaterdag, oktober 19, 2019

Idioten ontloop je nergens



Ik zie een reportage waarin mensen elkaar bij de opening van een elektronicawinkel onder de voet lopen om gratis oordopjes te bemachtigen. Zolang de voorraad strekt. Ik zie een reportage waarin mensen met elkaar op de vuist gaan vanwege een conflict in het land van hun grootouders, waar ze niet zijn geboren, nooit gewoond hebben en alleen nog op vakantie of familiebezoek gaan. Ze hebben een vlag die heilig is, besmeur je hem, dan moet je dood. Ze zijn voor vrijheid, gelijkheid en democratie, maar niet in dat land van hun grootouders, daar zijn ze voor de dictatuur. 

Ik zie een reportage over iemand die beweert dat je door regelmatig op je kop staan een beter mens wordt en dat zeewier, heel veel zeewier de absolute garantie tegen kanker is. Ik zie een programma over een vrouw die de hele dag duiven voert, omdat hongerig rondvliegen zo zielig is. Ik zie beelden van kwezels die kilometers op hun knieën naar een plek kruipen waar de maagd Maria ooit verscheen. De maagd Maria.....

Ik heb een e-reader, ik geef het toe. Het leest niet fijn, daarom gebruik ik hem uitsluitend op reis. Dat scheelt slepen met gewicht, zeker nu de luchtvaartmaatschappijen met hun zogenaamd goedkope prijzen voor elke kilo kosten rekenen. Fatsoenlijk eten krijg je ook niet meer in zo'n vliegtuig, op een enkele uitzondering na. Met fatsoenlijk bedoel ik eten waaraan je niet doodgaat en dat je al kauwende afleidt van de gevaren van het vliegen. Het mag niet van de milieumensen, maar als ik naar Griekenland ga, naar Griekenland moet (ik kan er ook niets aan doen dat ik weduwnaar van een Griekse ben, je mag met me ruilen), vlieg ik. Als je dat zo erg vindt ga je zelf maar veertig uren met de trein, boot en bus. Ik doe het liever in vier.  

Ik schat dat in die e-reader inmiddels een boek of vijftig zit. Dat haalt het niet bij de ongeveer zesduizend boeken die ik thuis heb. Mijn huis slibt er langzamerhand mee dicht. De vraag is of dat erg is. Ik vind van niet. Ik stap gewoon over die stapels heen. Het geschreeuw op Facebook en Twitter, van mensen die beter zouden moeten weten, over 'de linkse kerk' in onze maatschappij, over 'het complot dat Europa heet' en dat het de schuld van Femke Halsema is dat Amsterdam 'een narco-dictatuur' is, dat is pas erg. W.F. Hermans wist het in de jaren tachtig al. We worden Door gevaarlijke gekken omringd. 


maandag, oktober 14, 2019

Altijd



We logeerden in Nea Iraklitsa. Dat had neef Perikles geadviseerd. Hij was ooit in het nabije Kavalla gestationeerd bij de havenpolitie. Een bescheiden kustplaatsje, nog niet ontdekt door het massatoerisme, dat vooral het westelijker gelegen Halkidiki teisterde. Het schiereiland Kassandra was al in de zomer onleefbaar geworden en dat dreigde ook te gebeuren met Sithonia. Tot de rand toe gevulde stranden. Te veel smakeloze hotels. Overal vieze, in zonnebrand blubberende mensen. Endemisch dronken Russen en ander schreeuwvolk van de nabije Balkan. Daartussen de onvermijdelijke package holiday Engelsen. Ook zelden nuchter. Er was in Neo Iraklitsa nog weinig van te bespeuren. Het waren de dagen dat ik nog op sandalen liep met sokken aan en soms, ik zou het mezelf nu niet meer aandoen, daarboven een korte broek. Lulletje rozenwater op reis.

Nea Iraklitsa was de tussenstop op weg naar Samothraki. 'Een beetje een hippie-eiland,' zei een buurvrouw in Thessaloniki wat zuur. Ons trok dat aan. Mijn lange haren waren inmiddels al ingekort en grotendeels 'in de mist der mensen verdwenen', zoals mijn literaire held L.H. Wiener dat mooi uitdrukt, maar mijn romantisch-nostalgisch verlangen naar de jaren zestig was er niet minder door. Doordat ik een late babyboomer ben, heb ik een deel van die tijd gemist. Altijd de lul. Bij de salariskortingen in het onderwijs in de jaren tachtig, bij het verlengen van de AOW-leeftijd in recenter tijden. Wie van 1951 is, pist altijd net naast de pot en vindt de grote ruif vrijwel leeg. In Griekenland heerste in die jaren de stompzinnige kolonelsdictatuur. Het kan immers altijd nog erger. Stella zei er nooit veel over, wat veelzeggend was.

Toen we Neo Iraklitsa binnenreden moest ik van Stella op een terras gaan zitten. Na twintig minuten kwam ze terug met een kamer, in een stijlvol familiehotel. Schoon, comfortabel en met een goede keuken. Een straat verderop was een leuk bougatsatentje voor de ochtendkoffie. Het opgravingsterrein van Philippi bleek onder handbereik en er was een schoon zandstrand. Daar lette de gemeente op, wat toen tamelijk uniek was in Griekenland. 

Na drie rustgevende dagen reisden we door naar Samothraki. Dat kon toen nog met een veerboot vanuit Kavalla. Na vier uur bereikten we het eiland van de hortensia's. We werden er smoorverliefd op. Als we later op weg naar Samothraki langs Nea Iraklitsa reden, voelden we ons weleens een beetje schuldig. Dat soort dingen heb je niet in de hand.

Foto: auteur


donderdag, oktober 10, 2019

Bruiloft



We reisden helemaal naar Friesland, in een auto. De jongste broer van mijn moeder ging trouwen. Mijn vader, moeder en ik reden mee met een oom en tante. Oom was hoofdingenieur bij Rijkswaterstaat en bouwde wegen en bruggen. Daar ging hij vervolgens met zijn auto overheen rijden. Ik heb geen idee welk merk, daar let je als vierjarige niet op, maar het was een grote auto. Alles bij oom en tante was groot. Het huis aan de Haagse De Savornin Lohmanlaan, de duinenrij waarop ze uitkeken, de zee erachter en de gastvrijheid. Wij gingen regelmatig logeren. Jammer dat ik van tante per se tomaten moest eten. Ik lust die dingen nog steeds niet, wat bepaald lastig is voor iemand die regelmatig in Griekenland verblijft.

Friesland was in de jaren vijftig een afgelegen gebied. Je moest een kilometers lange dijk over. De Afsluitdijk, die van de Zuiderzee een meer had gemaakt. Je kon ook om dat meer heen rijden, maar dan moest je de Veluwe over en daar had je nog oerbossen waarin het wemelde van de wilde zwijnen en mensen die je stenigden als je op zondag langs kwam fietsen. Ik vond die Afsluitdijk best spannend. Al dat water links en rechts, met aan het eind de forten die in 1940 toch maar mooi de opmars van de Moffen hadden gestuit. Tot Rotterdam werd gebombardeerd. Na die forten was ik in het buitenland. 

De bruiloft was in een plaats die Franeker heette. Dat Franeker ooit een gerespecteerde universiteitsstad was, wist ik toen nog niet. Die universiteit was allang opgedoekt. Van de rit en de trouwerij herinner ik me weinig. Op de foto's sta ik nogal parmantig in een door mijn moeder zelf gemaakt pakje. Het prinsje zelve. Er was ook een prinsesje, een meisje van mijn leeftijd, waarvan ik schrok. Ik kon haar niet verstaan, zo raar als ze praatte. 'Dat is Fries', zei mijn vader, 'dat spreken ze hier.' Omdat wij het niet breed hadden, moest ik dat klotepakje soms aan naar de kleuterschool. Ik was bang dat ze me zouden uitlachen. In Franeker ben ik nooit meer geweest, daar zullen ze nog wel steeds raar praten.

Foto: archief Kees Klok


maandag, oktober 07, 2019

Droom



Ik lees in Dashing for the Post van Patrick Leigh Fermor, een Engelse schrijver, oorlogsheld en avonturier, dat hij ook op Skyros is geweest. Enkele malen zelfs. Hij woonde een deel van zijn leven overal en nergens en een ander deel, het laatste, in een zelf ontworpen villa in Griekenland in de Mani, in de buurt van Kardamili. Ik vraag me af of hij net zulke problemen heeft gehad met de Griekse bureaucratie als ik. Kardamili herinner ik mij uit de tijd dat ik er met Stella enkele dagen logeerde en dat zij, hoewel het hoog zomer en stoffig was en we nog een lange reis voor de boeg hadden, per se wilde dat ik de auto schoonspoot. 

Dat heb ik braaf gedaan, net zoals ik volgende week weer braaf mijn illegale belastingaanslag bij de Griekse fiscus ga betalen. Geheel tegen het belastingverdrag met Nederland in, maar ik wil het gedonder niet erger maken dan het al is. Vervolgens gaat mijn boekhouder alles terugeisen en met een beetje geluk komt het over een jaar of twee weer op mijn rekening. Zo schuift dat geld eindeloos heen en weer, omdat een mevrouw in Thessaloniki zegt dat het computerprogramma niet geschikt is om een regeltje in te voeren dat ik uitsluitend in Nederland moet betalen en dus een nul-aanslag verdien. Het is allemaal net als het schoonspuiten van een auto voor je honderden kilometers over stoffige wegen gaat rijden. 

Toen wij in Kardamili verbleven was Patrick Leigh Fermor voor ons nog een vage Engelsman die ooit in de oorlog op Kreta een Duitse generaal ontvoerde en door Dirk Bogarde werd gespeeld in de film Ill Met By Moonlight. We hebben hem dus niet opgezocht en dat spijt mij nog steeds, want het is een geweldig schrijver. Zijn reisboeken en brieven zijn een feest om te lezen. 

Toen hij nog overal en nergens woonde, verbleef hij regelmatig in landhuizen of op kastelen van rijke vrienden, zoals Chatsworth, van zijn vriendin Deborah Mitford, hertogin van Devonshire. Verblijven in een landhuis of op een kasteel en daar mooie dingen schrijven, dat lijkt me geweldig. Hier op Skyros kan het niet, er is wel een castro, maar dat is niet bewoonbaar. Straks op mijn eigen eiland wordt ook moeilijk, ze zien me op Dordwijk of kasteel Crabbehof al aankomen en het Huis te Merwede restaureren zit er niet in met die vele miljoenen die het nieuwe stadskantoor moet gaan kosten. Het zal altijd wel een droom blijven, net als de wens eindelijk eens van de Griekse bureaucratie af te komen.

Foto: auteur


vrijdag, oktober 04, 2019

Postduif



Ik woon op een eiland. Nu ja, eiland: zeven bruggen en twee tunnels verbinden het met de rest van Nederland, maar mentaal blijft het een eiland. We kennen autochtonen en import. De autochtonen zullen altijd autochtonen blijven, zelfs als ze van het eiland vertrekken. Ook als ze op latere leeftijd, wat regelmatig gebeurt, als spijtoptanten terugkeren. We sluiten de autochtonen op ons eiland in het hart. Niets tegen de import, iedereen die hier niet is geboren, maar het blijft ander volk. Wie heel jong naar het eiland komt, lukt het misschien ons accent over te nemen, maar bij de meeste import blijf je horen dat het import is. Erg vinden we dat niet. Als de import zich schikt naar de mores van het eiland, sluiten we ook de import in ons hart. 

Mijn eiland is, naar boven afgerond, 80 vierkante kilometer groot. Er wonen bijna 118.900 mensen. Toen ik werd geboren, waren dat er ongeveer 54.000 minder. Toen was het eiland ook nog verdeeld in twee gemeenten. Een stad met de meeste inwoners en het kleinste grondgebied, een dorp met weinig inwoners en het grootste grondgebied. Op een gegeven ogenblik heeft de stad het dorp verzwolgen. Vanwege de grond. Er moesten buitenwijken komen voor al die nieuwkomers. Babyboom-autochtonen en import. 

Mijn eiland is overbevolkt, maar toch willen de boven ons gestelde autoriteiten dat er nog meer mensen komen wonen. 'Om de voorzieningen op peil te houden.' Ik zou weleens uitgezocht willen hebben of de voorzieningen niet net zo goed op peil kunnen worden gehouden met 40.000 inwoners minder dan met 40.000 meer. Ik weet het niet, ik heb alleen verstand van het verleden. Toen waren er tal van voorzieningen. Een eigen elektriciteitscentrale, een eigen maatschappij voor het openbaar vervoer, een eigen gasfabriek, een eigen vuilverbranding, en minstens vier ziekenhuizen, om maar wat te noemen. Wel was er maar één spoorwegstation.

Ik schrijf dit op een afgelegen eiland in een van de armste landen van Europa. Het is 209 vierkante kilometer groot, waarvan een deel bergen, en heeft bijna 3000 inwoners. Het heeft een eigen veerboot naar het vasteland, een eigen elektrische centrale, een diepwaterhaven, een vliegveld, prachtige, woeste natuur, twee musea, twee theaters, maar geen ziekenhuis en een bus die maar twee keer per dag van de haven naar de hoofdstad en het vliegveld rijdt. Je kunt niet alles hebben, maar de mensen lijken niet minder gelukkig dan die van mijn eiland. Je hebt er hetzelfde onderscheid tussen autochtonen en import. Ik kom er weleens op bezoek bij vrienden. Misschien moeten mijn eiland en dit eiland elkaar eens leren kennen. Ik ben bevriend met de pas gekozen burgemeester. Ik wil wel als postduif fungeren, wie weet wat voor moois eruit voortkomt.




Foto's: auteur