Lieve Stella,
Dordrecht is deze maand, ik heb het je al eerder geschreven, een ware feestlocatie. Dit weekeinde hebben we het zogenaamde Hoffestival. In mijn jeugd hadden we de Hoffeesten. Die zijn, meen ik, in 1972 voor het laatst gehouden. Net als de Hoffeesten is dit festival in het leven geroepen om wat men de 'eerste vrije' statenvergadering noemt te herdenken, een bijeenkomst van een aantal Hollandse steden in Dordrecht in 1572, met als doel gelden te fourneren aan Willem van Oranje, zodat hij zijn strijd tegen de hertog van Alva kon volhouden. Ik ga die geschiedenis is deze brief niet uitgebreid uiteen zetten, ik heb er in een eerdere brief al wat over gezegd en ik ben niet van plan om je een lesje geschiedenis te geven. Dat heb ik, samen met collega Henk 't Jong wel min of meer gisteren gedaan in een radio en televisie-uitzending van Via Cultura, een van de Dordtse media-organisaties, waarin het over die statenvergadering ging. We vonden die herdenking, die pas in de 19e eeuw in de schoolboekjes is terechtgekomen, toen de sterk nationalistisch gekleurde geschiedschrijving opkwam, een nogal opgeklopte zaak, al is een feestje nooit weg.
Van die oude Hoffeesten herinner ik me de zomerkermis, die werd gehouden op het Beverwijcksplein en de Veemarkt. Wij woonden daar niet ver vandaan in de Cornelis de Wittstraat, zodat ik als kind 's avonds ging slapen met op de achtergrond vrolijke kermisgeluiden. Bij ons in de straat stond altijd een aantal wagens van de kermisgasten geparkeerd. Er was een rijdende school bij, wat ik verwonderlijk vond: les krijgen in een grote woonwagen, maar ook een beetje zielig. Had je een avontuurlijk leven als kermiskind, althans dat stelde ik me voor, moest je toch de hele dag op school zitten.
Als kind vond ik een kermisbezoek wel aardig, maar ik ben er nooit geweldig warm voor gelopen. De kermis leek in veel opzichten niet op wat hij vandaag de dag is. Ik heb niets met al dat gedraai en gezwier en de oorverdovende herrie waarin ik terechtkwam toen ik onlangs een nieuw paspoort moest ophalen. Tegenwoordig staat de zomerkermis, losgezongen van het Hoffestival, halverwege de maand juni op de Spuiboulevard bij het Stadskantoor. Mijn kermis was die van de vrouw met de baard, de schiettent, het spookhuis, de poffertjestent, als je geluk had kreeg je ook nog geld voor een zuurstok, de draaimolen (maar dan moest ik wel op een paard) en vooral de botsautootjes. Wat me aan de andere kant tegenstond, ook al als kind, was het vele tuig dat door de kermis werd aangetrokken, met aanklevende opstootjes en vechtpartijen. Ik kom al jaren niet meer op de kermis en heb geen idee hoe de sfeer nu is, maar ik heb mij er nooit echt helemaal senang gevoeld.
Tijdens de Hoffeesten werd ook een wandeltocht georganiseerd. Veel herinner ik mij daar niet van, maar ik moet daar een paar keer aan hebben meegedaan. Mijn vader was een enthousiaste wandelaar en sleepte ons als kinderen daarin mee. Ik heb een aantal keren de avondvierdaagse gelopen, toen heel wat minder vanzelfsprekend dan nu, want scholen deden er bijvoorbeeld nog niet aan mee, en kennelijk ook weleens zo'n Hoffeestwandeltocht. Ik heb er een paar medailles van en die komen niet uit de curiositeitenwinkel. Als je de beeldbank van het Regionaal Archief bekijkt, werd er tijdens die feesten flink uitgepakt met allerlei voorstellingen, optochten, concerten en bosjes hoogwaardigheidsbekleders, tot aan leden van het koninklijk huis aan toe. Ik heb in mijn eigen archief gezocht, maar veel over de Hoffeesten heb ik niet gevonden, behalve één foto. Die moet zijn gemaakt in 1958, toen ik in de eerste klas zat van School Brans (die nu School Vest heet). We deden mee aan een optocht en moesten een of ander verhaal met regen uitbeelden, al was het, als ik het me goed herinner, maar je weet wat voor vreemde dingen je geheugen kan uithalen, mooi zomerweer. Of die optocht iets met de Hoffeesten te maken heeft? Geen idee.
Ik sta op die foto op de voorgrond, tweede van rechts. Het meisje links van me is Patricia van Liempt (of van Liemt, dat wil ik kwijt zijn). Haar vader was chirurg. Ze woonde in een groot huis op de Singel, waar ik weleens ging spelen. De herinnering daaraan was aanleiding voor mijn gedicht Het huis aan de Singel, dat in mijn bundel Hoe de wereld zich zou openen (2012) is opgenomen. Ik ben aan het eind van klas twee van school gegaan en overgestapt naar de Boermanschool in de Bankastraat. Over de reden zullen we het niet hebben, maar het was niet vanwege mijn goede gedrag, vandaar dat ik het wel grappig vond dat ik jaren later een tijdje als kwekeling heb rondgelopen op Vest, die zich ondertussen had getransformeerd tot een geheel andere en bijzonder prettige school. Hij is inmiddels van de Vest verdwenen en staat nu op de Blekersdijk. De Boermanschool is afgebroken. Daar staat nu een flatgebouw. Patricia is in 1959 uit mijn leven verdwenen, zoals vrijwel alle klasgenoten uit die tijd, behalve Hans Barendrecht, die later de groentezaak in de Vriesestraat van zijn vader overnam. Daar zijn we jarenlang klant geweest, tot Hans met pensioen ging.
Het huis aan de Singel
De massieve voordeur
is nog dezelfde als die
waardoor hij na schooltijd
het meisje volgde.
Er was een moeder die altijd
bleek op een sofa lag.
Er waren reusachtige fauteuils
die dienst deden als slagschip.
Het was een groot, grof meisje
dat soms aan zijn haren trok
en boos deed als de moeder
haar verbood te vloeken.
Ze was gespierd als een jongen,
speelde te wild voor hem.
Maar hij kwam steeds mee,
durfde geen nee te zeggen.
Later was het er opmerkelijk stil.
Dat begon op de dag dat de sofa
leeg was en het meisje
weigerde te spelen.
Ze zaten bewegingloos
in die enorme kamer.
De slagschepen lagen er bij
als verwaarloosde wrakken.
In gedachten, altijd,
Kees
Dordrecht, 10 juli 2022
Foto: archief auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten