dinsdag, juli 05, 2022

Vriendelijk glimlachend



Lieve Stella,


Gisteren kwam het nieuws dat Remco Campert is overleden. Niet geheel onverwacht, hij was twee en negentig, ondanks al die rode wijn en al die sigaretten die hij zijn hele leven heeft gedronken en gerookt, maar toch schrik je ervan. Ik bedoel: Campert was een soort constante in de literatuur. De laatste jaren schreef hij weliswaar niet meer, maar hij wordt nog volop gelezen, althans door mij en ik ga er gemakshalve maar even vanuit dat ik in de literatuur de maat van alle dingen ben.


Ik ben in ieder geval een groot Campert-fan, vooral van zijn poëzie. Zoals velen begon ik in mijn pubertijd met het schrijven van gedichten. Twee dichters waren mijn grote voorbeeld en bron van inspiratie: Kees Buddingh' en Remco Campert. In de bundel Dit gebeurde overal uit 1962, die ik als zestienjarige kocht op advies van Gerrit de Wolf, klasgenoot en mederedacteur van de schoolkrant, viel mijn oog als eerste op het gedicht Niet te geloven, waarvan de laatste twee strofen luidden:


Alles zoop en naaide,

heel Europa was één groot matras

en de hemel het plafond

van een derderangshotel.


En ik bedeesde jongeling

moest nodig

de reine berk bezingen

en zijn bescheiden bladerpracht.


Het werd een van zijn bekendste gedichten, graag gelezen door even bedeesde jongelingen uit de generatie na hem.


Zijn Tjeempie! Of Liesje in luiletterland (1968) las ik voor mijn eindexamen. Eigenlijk vond de leraar Nederlands dat maar niks, maar er ging net een progressieve geest waaien door de school, die de stoffige gangen en lokalen danig begon op te frissen, dus veel weerwoord gaf hij wijselijk maar niet en bovendien had ik ook Julia van Rhijnvis Feith op de lijst staan, waar hij veel waardering voor had. Niet voor Feith, maar voor het feit dat ik dat boek had gelezen. Van Julia herinner ik me niet veel meer, maar de avonturen van Liesje staan me nog helder voor de geest.


Campert en ik waren geen goede bekenden. Wel heb ik hem enkele keren ontmoet en gesproken. Een vriendelijke roker, waarvoor ik vol ontzag was, zeker toen ik hem de eerste keer ontmoette. Dat was in het voorjaar van 1969, toen Jan van der Geer, Gerrit de Wolf en ik de manifestatie Poëzie in het Minitheater organiseerden. Een avond geïnspireerd door Poëzie in Carré, maar iets minder groots opgezet, want daar was de subsidie van de Dordtse Boekverkopersbond en de Culturele Raad Dordrecht niet toereikend genoeg voor. 


Ik presenteerde Poëzie in het Minitheater (gehouden in het toenmalige theatertje onder het Stadskantoor), waaraan Campert en een aantal andere grote namen uit die dagen deelnamen, een manifestatie die overigens zonder de enthousiaste hulp van Kees Buddingh', die de dichters namens ons om medewerking vroeg, niet van de grond was gekomen. Buddingh' introduceerde er zijn vriend Wim de Vries, die als optredend dichter debuteerde. Ik was zo vermetel aan het eind van de avond een gedicht van mezelf voor te dragen. Gelukkig is die jeugdzonde daarna verloren gegaan en ik hoop dat hij nooit uit de vergetelheid terugkeert, maar Campert kon er vriendelijk om glimlachen.


Jij hebt hem voor zover ik me herinner nooit ontmoet, hoewel we regelmatig naar Poetry International gingen, maar ook jij las zijn gedichten graag. Het was een kwestie van tijd voor je werk van hem in het Grieks zou gaan vertalen, zoals je ook deed met gedichten van Buddingh', Jan Eijkelboom en Judith Herzberg, maar eerst wilde je de vertaling van Max Havelaar voltooien. Je bent er niet meer aan toe gekomen en ik vraag me ook een beetje af of je een gedicht als Strip, uit Betere Tijden (1970) zou hebben gekozen, dat eindigt met:


maar daar heb je 't drama al


terwijl hij met de ene hand

zijn zuster in haar buik grijpt

rukt hij met de andere zijn zwager af


ze weten tegenwoordig

van gekkigheid niet meer

wat ze bedenken moeten


In de vroege jaren zeventig, toen Griekenland in de greep was van het achterlijke, fascistische kolonelsregiem, was daar geen sprake van een seksuele revolutie, laat staan van dichters die het fenomeen met milde ironie bezongen, maar ik vraag me af of de Grieken, inmiddels vol problemen het tweede decennium van de 21e eeuw ingesukkeld, er nu wel aan toe zouden zijn. De meisjes in Thessaloniki lopen er vaak uiterst aantrekkelijk bij in hun sexy zomerkleedjes, maar dat verhult slechts het oerconservatieve karakter van de Griekse maatschappij. Geen tepel te zien op de Griekse familiestranden, maar wel bij elke gebeurtenis van enig belang zo'n wierook zwaaiende zwartrok.


Mijn laatste ontmoeting met Campert dateert van 7 september 2008. Hij was een van de gasten bij de literaire manifestatie Drechtsteden Gedicht. Die werd op een druilerige, frisse middag buiten gehouden op het Hof, nog voordat de boel verbouwd werd tot museum. Het gebouw was eigenlijk al niet meer als theater in gebruik, maar de foyer was er nog en bij Gods gratie mochten de deelnemende dichters daar na hun optreden schuilen. Ik praatte er na afloop met Campert, Jules Deelder, Levi Weemoedt en Tjitske Jansen nog wat na. Deelder, goed bekend met Dordrecht en sommige Dordtenaren, gaf een persiflage ten beste van de laatste seksshopuitbater op de Riedijk (hij is overleden, ik zal uit piëteit zijn naam niet noemen). Die was zo hilarisch dat Campert zich snel moest vastgrijpen om niet gillend van de lach van zijn stoel te vallen. Een mooie herinnering aan een groot inspirator.


In gedachten, altijd,


Kees


Dordrecht, 5 juli 2022




Geen opmerkingen: