Lieve Stella,
In 1984 kocht ik een derdehands kever, die op dat ogenblik al veertien jaar oud was. Een bijzonder exemplaar met een opzichtige streep, brede banden, racekuipjes voorin, een klein stuur en een motor die uit een VW bus was overgezet. Oorspronkelijk was hij van een monteur van een volkswagengarage. Ik kocht hem van de man die hem van de monteur had overgenomen, maar er zelden mee reed. Hij kon, met de wind mee, over de 160 kilometer per uur, wat ik maar één keer heb gedaan, want dan reed hij één op vier. Het zuinigst reed hij bij 90 kilometer, wat ik dan ook meestal deed. Ik ben sowieso niet erg van snelheden. Al die lui op waterscooters en in speedboten die op mooie zomeravonden voor het Groothoofd blufracen tussen de duwbakken en binnenschepen door vind ik eigenlijk maar zielepoten die waarschijnlijk iets te compenseren hebben.
Ik vertel je dit omdat ik afgelopen zondag in een auto van vijftig jaar oud door de polder ben gereden. Die auto, een Citroën DS, is van een bekende van me. Het ding, ook wel snoek of strijkijzer genaamd, is in even perfecte staat als mijn kever toen. Hij heeft daar een 'mannetje' voor, die alles van dit type auto schijnt te weten, zoals de kever (die in mijn dagboeken voorkomt als Kever, want ik houd van logische oplossingen) voor mij werd onderhouden door de broer van een van mijn beste vrienden. Die zat bij de wegenwacht en verdiende graag wat bij. Die broer is later uit Nederland vertrokken en schijnt ergens in Frankrijk zonder stikstofzorgen te boeren, wat maar goed is, want hoe hang je een Franse vlag uit protest op zijn kop? Mijn Citroënbezitter heeft die auto al jaren, ik kon Kever na twee jaar van de hand doen aan een verzamelaar. Die bood de dubbele prijs die ik ervoor had betaald en zeg dan maar eens nee als je eigenlijk niet eens een auto nodig hebt. Twee maanden later werd Kever van zijn oprijlaan gestolen. Hij is daarna nooit meer gezien, maar dit terzijde.
Het uitje in de Citroën ging van Dordrecht naar fort Asperen. Dat ligt aan de Linge en is onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Die linie heeft een interessante geschiedenis, maar wordt niet meer als verdedigingslinie gebruikt, want sommige van de forten waren al verouderd voordat ze waren afgebouwd. Fort Asperen ligt op een mooie plek en heeft een curieuze, ronde vorm, maar is wel van baksteen. Daar heb je weinig aan als iemand er een raket op laat neerkomen. We besloten de provinciale weg te nemen, dwars door de Biblebelt. In tegenstelling tot al het andere in het plaatsje Asperen waren het fort en de aanklevende horeca wel open. Het was prachtig weer, dus het was aangenaam op het terras. In het fort zelf, dat wordt onderhouden door vrijwilligers, was het kil en tamelijk vochtig. Ik kan me voorstellen dat je gezondheid er niet beter op werd als je hier in de mobilisatie was gelegerd.
Veertien achttien, dat waren me jaren, ik hoor het mijn opa aan moederskant nog zeggen. Vier jaar lang verdedigde hij het vaderland. Eerst aan de Duitse grens. Daarna, toen hij gepakt werd wegens botersmokkel, kreeg hij een strafoverplaatsing naar Dordrecht, nota bene de stad waar hij was geboren en nog steeds woonde, om daar oppasser van een officier te worden. Toen deugde er ook al het een en ander niet in de dossiers van defensie, dat indertijd nog het ministerie van oorlog heette. Opa ging niet in beroep, zwaaide in 1918 in volle tevredenheid af en kreeg daarna korte tijd, voor hij naar de grote vaart ging, het commando over het beurtschip van een neef, die geveld was door de Spaanse griep. Opa had zijn Rijnpatent, de reden dat ik ook nog een tijdje heb gestudeerd voor een vaarbewijs. Ik weet er nog veel van al begint de kennis, nooit gebruikt immers, wel te slijten. Je moest het Binnenvaartpolitiereglement (3x woordwaarde), dat wel op de Waddenzee geldt, maar niet op de Westerschelde, het Kanaal van Gent naar Terneuzen en stroomopwaarts op de Lek en de Rijn, al weet ik dat laatste niet helemaal zeker meer, zo'n beetje uit het hoofd leren. Dan was je al een heel eind op weg over de Nederlandse vaarwegen.
Ik wilde vroeger eigenlijk wel een plezierjacht, maar jij was wat angstig voor water en hield niet van varen. De vraag was ook, waar gaan we het ding gebruiken? In Nederland of in Griekenland? Als we een boot hadden gekocht die korter was dan 15 meter en niet harder had gekund dan 20 kilometer per uur, dan was al dat leren van het BPR onnodig geweest, al is het handig om de regels op het water te kennen. Zie het maar als het verschil tussen een automobilist en een fietser. Het zal er nooit van komen, want op mijn licht gevorderde leeftijd heb ik de energie er niet meer voor en een plezierjachtje kopen om daar heel de zomer met mooi weer in de haven koffie op te drinken, daar ben ik het type niet voor. Ik troost mij met de herinneringen aan de zeiltochtjes in mijn middelbare schooltijd met m'n maatje Peter, dezelfde met wie ik later geschiedenis MO studeerde, en de enkele keer dat ik bij mijn zwager in het weekend de matroos verving toen ik nog getrouwd was met Annemarie. Zwagermans moest soms om een of andere dringende reden op zaterdag van Zwijndrecht naar Kleef of Emmerich en als zijn matroos verlof had, moest ik maar matrozen. Dan stond ik onverwacht aan het roer van een schip van 2500 ton. Een schip, jazeker, want als je een binnenvaartschip een boot noemt, kom je uit de verkeerde familie. Een sleepboot is wel een boot en natuurlijk dat plezierjacht dat we nooit hebben gekocht, dat mag je dan weer niet uitschelden voor schip. Het is allemaal niet zo heel ingewikkeld. Wie het desondanks niet snapt kan uitleg krijgen bij het Maritiem Museum.
Na de bezichtiging van het fort zijn we nog even voor een kleine alcoholische versnapering naar Gorinchem gereden. Daar hadden ze ooit een burgemeester die Ridder van Rappart heette en die in mijn jeugd gold als een onuitstaanbare fatsoensrakker die moderne kunstenaars en ander veil, langharig en werkschuw tuig uit zijn gemeente weerde. Mijn vader, ambtenaar der rijkspolitie, vond die Van Rappart een geweldenaar en zo speelde Gorinchem, of Gorkum, een aanzienlijke rol in de generatiekloof die in mijn pubertijd bij ons aan de eettafel ontstond. Later ging die kloof weer gewoon dicht, toen mijn vader met vervroegd pensioen ging, dat deden ze indertijd allemaal bij de politie, geloof ik, en ik een keurige onderwijzer werd op een lagere school. Daar werd de scepter nog gezwaaid door een echt Hoofd der School en niet door een of andere kwast met een malle titel als bovenschools manager. Dat was zo'n beetje in de tijd dat die Citroën werd gefabriceerd. Ik heb daar drie jaar lesgegeven, in de tijd van mijn korte huwelijk met Annemarie. Voor de klas en aan het roer. Misschien is het lang genoeg geleden om er eens een boek over te schrijven, vind je niet?
In gedachten, altijd,
Kees
Dordrecht, 9 augustus 2022.
Foto: auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten