Het was een mooi weekje poëzie, al kon ik niet bij alle avonden van Poetry International zijn. Zo miste ik voor de eerste keer sinds jaren de uitreiking van de C. Buddingh'- prijs, omdat ik mij toen met een exquis gezelschap te Sleeuwijk bevond. Dat rivierdorp is ook de woonplaats van Buddingh's zoon, vertaler Wiebe Buddingh', maar dit terzijde. Wel maakte ik met veel genoegen de twee laatste dagen mee. Op donderdag vormde het optreden van Lêdo Ivo, auteur van Vleermuizen en blauwe krabben, het hoogtepunt. Presentator Tsead Bruinja beval dit boek terecht aan, maar of het nog te krijgen is, is de vraag. Sinds Ivo's uitgever, Wagner & van Santen, de geest heeft gegeven zal er misschien ergens nog wel een stapel in een of ander pakhuis liggen, maar krijg die er maar eens uit bij een firma die al bij leven berucht was om de gebrekkige communicatie. Ik ben in ieder geval blij dat het boek bij mij in de kast staat.
Vrijdag werd allereerst de uitkomst van het vertaalproject gepresenteerd. Ik vind het altijd fascinerend om te zien hoe een gedicht in diverse talen wordt getransformeerd en hoe haaks de opvattingen van vertalers soms op elkaar kunnen staan. Het ging dit keer om vertalingen uit het werk van de Peruaan Carlos López Degregori en de Nederlander Tomas Lieske. Hoogtepunt op vrijdag was het programma met Ewa Lipska en haar vriendin Wislawa Szymborska, de eerste lijfelijk, de laatste op film aanwezig. Prachtige poëzie en een kostelijke documentaire over een levenslustige Szymborska, met peuk en cognacje in gesprek met Lipska. Bij de aansluitende parade van dichters, die niet uit eigen werk, maar een keuze uit dat van collega's lazen, was het een beetje jammer dat een aantal deelnemers al vertrokken was. Op een festival van een week uiteraard een onvermijdelijk euvel.
Ik kwam in ieder geval gelouterd de Rotterdamse schouwburg uit, het lelijkste theater van West-Europa. Daarna moet je dat weerzinwekkende Schouwburgplein oversteken en langs die eeuwige bouwput voor het station je trein zien te vinden. Ik heb weleens gepleit voor een Poetry aan de Merwede, want Rotterdam is door al die bouwactiviteiten, maar ook door de architectonische lelijkheid van de stad, geen pretje om te vertoeven. Kunstmin is ook een veel sfeervoller ambiance voor een poëziefestival dan die Rotterdamse kist, maar aan de andere kant is de tegenstelling tussen bouwkundige gruwel en sfeerloosheid en een kunstvorm als poëzie ook wel spannend om mee te maken.
In het begin van de week bezorgde de postbode het nieuwe nummer van het literaire blad Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, een periodiek van hoog niveau dat al jaren zijn sporen verdient, maar nog steeds bedreigd wordt door een subsidiestop van het Vlaams Fonds voor de Letteren. In het zomernummer staan vier gedichten van mij onder de noemer 'Nog lang niet uitgereisd.' De reeks begint met het aan de nagedachtenis van Stella opgedragen Woordeloos woedend, dat ik als een van mijn beste gedichten beschouw.
Er moest deze week ook nog wat gewerkt worden. Op school is de laatste repetitieweek gaande. Dat betekent surveillance, steeds weer een opgave om daarbij niet in slaap te vallen, en correctie, ook niet het leukste onderdeel van het onderwijs. Mijn laatste repetitieweek. Over een paar dagen zet ik voor de laatste keer in rood, want ik ben wat dat betreft, alle pedagogisch gewauwel ten spijt, een traditionele leraar, een cijfer boven een proefwerk. Ik hoop op veel goede cijfers, maar toen ik vrijdag om half een 's avonds vanaf het station Dordt naar huis liep, zag ik het veertienjarige meisje K. uit TG3, dat bij mij in de buurt woont, nog met enkele jongens richting stad fietsen en dan vrees ik toch meteen weer het ergste.
Links:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten