De winter lijkt op zijn eind te lopen. Het is een druilerige morgen met lichte nevelslierten over de spoorbaan, nauwelijks wind en een hoge vochtigheidsgraad – het gebruikelijke, Nederlandse kelderweer, maar de temperatuur loopt langzaam op en haalt na de middag misschien wel de dubbele cijfers. Toch voer ik 's morgens de vogels nog bij, nog even, tot de winter werkelijk achter ons ligt. Iedere ochtend op ongeveer hetzelfde tijdstip. Die vogels weten dat. Toen de winter op zijn strengst was en zij nauwelijks voedsel konden vinden, was een lichte beweging van het gordijn voor de keukendeur al voldoende om de meeuwen, die zichzelf schreeuwend altijd als eerste bedienden, boven het schuurdak te doen cirkelen. Nu de vaarten en plassen weer open zijn, lijken ze minder gretig. Ze komen nog wel langs, maar niet meer vanaf het eerste ogenblik dat het voer is uitgestrooid. Eerst zijn het nu de eksters, door ons schettervogels genoemd, en de kraaien. Ruziezoekers, die elkaar niets gunnen. Omdat de kraaien vandaag in de meerderheid zijn, trekken ze aan het langste eind. Na even strijkt dan een vlucht luidruchtige meeuwen op het schuurdak neer, waarvoor de kraaien schichtig wijken. Ze lijken snel verzadigd, vliegen op en verdwijnen, waarna een groepje mussen zich te goed komt doen aan de restjes. Even worden ze verjaagd door een ekster, maar die heeft al snel genoeg en laat de mussen daarna hun gang gaan. Mussen. Er wordt gezegd dat ze zeldzaam aan het worden zijn. Ik zie ze graag. Mussen horen in mijn tuin. Evenals de perenboom, de vervallen schuur, de slecht geschoren haag, de kruidenhoek en de tuinkabouter. Vooral die mussen en de kabouter, die als een kleine god waakt over mijn paradijsje in verval. Ik heb het ooit geprobeerd met een beeld van een of andere exotische, Indiase god, maar die kon niet wennen tussen het slijk, het zevenblad, de rupsen en de naar wormen scharrelende merels.
Zou mijn tuinkabouter werkelijk een godje zijn, dan was hij er een met een mild en vriendelijk karakter. Dat kun je zien aan zijn verschoten tuinbroek en zijn pijp. De god van de christenen, die we iets groter van gestalte moeten schatten, denk ik, is van een geheel ander kaliber. Dat is geen tuingod, maar een woestijnfenomeen. Een god van zandstormen, van verzengende dagen en ijskoude nachten. Een god van bloeddorst en wraakzucht. Straffen tot in het zevende geslacht, zo'n type. Iemand vergeleken waarbij staatssecretaris Fred Teeven een zachtmoedig knuffelbeertje is. Ik moest aan die god, bezuiden de grote rivieren om onbegrijpelijke redenen ook wel uitgemaakt voor Onze-Lieve-Heer, denken toen ik vanmorgen wakker werd, gewoontegetrouw de knop van de radio omdraaide en bruut geconfronteerd werd met een groepje Amerikanen dat te hoop liep tegen de hoge benzineprijzen. Wat zij dan hoge prijzen vinden, want vergeleken met de onze zijn ze nog steeds beschamend laag. Met grote stelligheid beweerden zij dat veel bidden nog het enige middel was om die prijzen omlaag te krijgen. Ik geef toe, het was even schrikken. Ik wist al dat er in de Verenigde Staten naar schatting zo'n dertig miljoen geestelijk gestoorden vrij rondlopen, die ervan overtuigd zijn dat binnenkort de wereld vergaat en dat wij leven in wat in hun ziektebeeld 'de eindtijd' heet, maar dat er ook een variant is die meent dat bidden de benzineprijzen beïnvloedt is nieuw voor mij. Lachwekkend als het niet zo triest was en natuurlijk zou de Nederlandse radio de Nederlandse radio niet zijn, als er niet serieus op deze verdwazing werd ingegaan.
Ik ben een thuiswerker en luister daarom veel naar de radio. Je hoeft er niet naar te kijken, zoals naar de televisie, en je kunt van alles doen met het geluid op de achtergrond. Doorgaans is de radio, waar het gaat om nieuws en achtergronden, iets minder vluchtig dan de buis, iets minder op snelle effecten gericht en tref je er iets meer diepgang dan in de gewilde babbelprogramma's op t.v. Ik ben wel een mannetje van de radio. Misschien ook omdat ik er nu en dan zelf aan meewerk, als het Radio 1-journaal, Met het oog op morgen of BNR-nieuwsradio commentaar willen op de toestanden in het geplaagde Griekenland. Zo'n presentator wil wel altijd weten 'hoe het afloopt' of 'hoe het verder gaat,' iets wat je een historicus eigenlijk niet moet vragen, want die heeft als het goed is nu juist het verleden bestudeerd. De toekomst is sowieso niet te voorspellen, maar je kunt wel vanuit het verleden allerlei dingen duiden en veronderstellen en daarom denkt men dat een geschiedwetenschapper bij uitstek is toegerust tot koffiedik kijken. Ik laat dat maar zo. In ieder geval geeft zo'n commentaar soms gelegenheid al te rabiate vooroordelen en de waan van de dag enigszins te relativeren, iets wat in onze hysterische tijden geen overbodige luxe is. Het verbaast mij dat wat ik zeg in de meeste gevallen later nog uitkomt ook, een gegeven dat mij het allerergste doet vrezen voor Griekenland en mijn familie en vrienden daar. Misschien zou het helpen als ik bij mijn volgende verblijf in Thessaloniki mijn tuinkabouter meeneem en op het balkon zet, maar daar heeft dat arme tuingodje slechts een cactus om over te waken. Van die andere god hebben ze aan de rafelrand van Europa weinig te verwachten, vrees ik, want die laat zijn grondpersoneel, crisis of geen crisis, nog steeds door de armlastige, schier failliete staat betalen. Mussen zijn er echter nog te over. Dat geeft hoop.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten