Lieve Stella,
Afgelopen zaterdag ging ik op weg om gedichten voor te lezen op het Perolfestival, in het Perenlaantje te Hendrik-Ido-Ambacht. Het had de hele dag geregend, maar de weerman op Radio 1 had met enige stelligheid beweerd dat de middag droog zou zijn, zodat ik tegen twee uur, het druppelde nog een klein beetje, monter de fiets nam. Bij de pont tussen Dordrecht en Zwijndrecht aangekomen, begon ik te twijfelen. Er kwamen diepgrijze, bijna zwarte wolkenformaties aanzetten vanuit het westen, maar de weerman is de weerman. Ik stapte aan boord. Net op de Veersedijk werd ik overvallen door een tropische bui. Dat betekende de volgende pont terug naar het Eiland van Dordrecht om thuis op te drogen. Dan maar een festival zonder de gedichten van Kees Klok.
De episode brengt mij terug naar juni 1974. Ik was net geslaagd als 'volledig bevoegd onderwijzer,' aan de Gemeentelijke Pedagogische Akademie te Dordrecht. Akademie met een k, als bewijs van de progressiviteit van het instituut, maar dit terzijde. Op een juni-ochtend fietste ik door stralend zomerweer over de Veersedijk van Zwijndrecht naar Hendrik-Ido-Ambacht. Doel was een charmant, oud schoolgebouw uit het begin van de twintigste eeuw, bekend als O.L.S. III, om daar op verzoek van het hoofd der school een proefles te geven in klas drie, met als onderwerp 'Het konijn.' Met dat onderwerp was ik niet echt gelukkig. Op de GPA was een tekort aan biologieleraren, waardoor ik alleen in het eerste jaar biologie had gevolgd, bij de dichter Albert Donk, die eigenlijk Ab Groenedijk heet. Daardoor wist ik iets van koeienmagen en ook de wijze waarop bladgroen zuurstof produceerde was mij niet onbekend, maar daar bleef het ook bij. Op de Mulo had ik biologie van een voormalige kapitein van het KNIL, maar die man had het te druk met zijn Indische verleden, waardoor we nooit verder kwamen dan het van buiten leren van de botten van het menselijk geraamte. Kennis die ik snel weer vergat. Gelukkig had ik zelf een konijn en trof ik een hoofd der school die het wel kon waarderen dat ik, na wat vaag geklets en gegrap over het onderwerp, de les besloot door de hele klas als konijnen te laten rondhuppelen.
Ik kreeg de baan en fietste daarna drie jaar lang over de Veersedijk. Ik kon in Hendrik-Ido-Ambacht gaan wonen, maar ik gaf de voorkeur aan het gezellige krotje in de Dordtse Marcellus Schampersstraat, dat ik voor een prikje had gekocht. Van een getuige van Jehova, die ergens ver weg ging zitten wachten op het einde der tijden. Het huisje was uit 1882 en is al lang afgebroken om plaats te maken voor nieuwbouw. Daardoor is het een sfeerloos achterstraatje geworden. We zijn er weleens doorheen gelopen tijdens een van je eerste bezoeken aan Dordt, voor we trouwden. Na drie jaar was ik het fietsen zat. Ja, het was heerlijk om op een vroege, zonnige voorjaarsochtend over de dijk te rijden, maar de meeste ochtenden waren regenachtig, winderig en winters. Een rijbewijs had ik nog niet en het openbaar vervoer was al bijna even tijdrovend als nu. Ik nam weleens de brommer van een vriendin, maar zodra het regende was er iets met de bougie en gaf het ding het op, zodat ik nog verder van huis was. Ik kon een baan als leraar krijgen op Mavo-Krispijn, tien minuten fietsen van huis, en verliet voorgoed het lager onderwijs, zoals het toen nog heette. Een enkele keer denk ik weleens dat dat iets te vroeg was, want ik had het op die school goed naar mijn zin. Aardige collega's en een hoofd dat net als ik pijp rookte. Over roken werd in die tijd nog niet gezanikt. Op een dag kwam de inspecteur op school, een streng ogende man in een donker pak. Terwijl hij zich achterin het lokaal installeerde, naast de hokken met, jawel, een konijn en enkele cavia's, ging ik gewoon door met trekken aan mijn pijp. Hij zat nog geen vijf minuten of hij vroeg, terwijl hij een sigaar opstak, om een asbak.
In het voorjaar van 2007 hield een van de klassen waaraan ik toen lesgaf, een derde (tegenwoordig moet je groep vijf zeggen, maar daar is het onderwijs niets beter van gewonden), een reünie. Ik vond het een belevenis mijn oud-leerlingen, die ik mij herinnerde als kinderen van een jaar of negen, terug te zien als late veertigers en hun verhalen te horen. Sommigen van hen waren verbaasd dat 'de meester,' per definitie een oude man, ook al begon ik mijn loopbaan op mijn drieëntwintigste, eigenlijk nog helemaal zo oud niet was. Het hoofd der school, die inmiddels schooloverstijgend in Ambacht en Zwijndrecht het openbaar onderwijs bestuurde, rookte, evenals ik, nog steeds pijp. Jij moest de reünie missen, omdat je je niet lekker voelde. Een griepje dachten wij, maar achteraf waren het misschien wel de eerste voortekenen van de fatale ziekte die zich in het najaar openbaarde. Onbezorgd haalden we herinneringen op. Aan de krijtjes die ik door het lokaal liet vliegen en de vliegtuigjes. Aan het konijn dat op een keer ontsnapte. Aan de middagen na schooltijd als we knikkerden op het schoolplein, wanneer dat weer eens in de mode was. Kind met de kinderen. Ik won wel altijd, maar dan kregen ze de knikkers terug. Er waren natuurlijk ook trieste verhalen. Niemand die er een vermoeden van had dat het onze nog moest beginnen. Toen ik terugkwam was je weer wat opgeknapt. Daarom gingen we pizza eten bij Costa d' Oro, zoals vaak op zaterdagavond. Een paar dagen later ging jij vast naar Griekenland. Ik volgde aan het begin van de zomervakantie. Toen we daarvan terugkwamen aten we weer pizza bij de Italiaan van Dordt, samen met mijn neef Brian en een vriend. Het was de allerlaatste keer van je leven dat je in een restaurant at. Het is een herinnering die steeds terugkomt als ik naar Costa d' Oro ga.
Op jouw begrafenis was een groep oud-leerlingen van je uit Goumenissa, waar je de eerste tien jaar van je loopbaan Engels gaf op de middelbare school. Na afloop van het begrafenismaal raakte ik met hen aan de praat. Enthousiaste verhalen over jou als hun lerares. Ook de leerlingen op de Experimentele School van de Aristotels Universiteit liepen met je weg. De enige waarmee je daar moeilijk kon opschieten was de leraar theologie, die het je kwalijk nam dat je met je leerlingen een toneelstuk van Tsjechov, De meeuw, geloof ik, opvoerde in het Staatstheater van Noord-Griekenland, onder jouw regie. Theater en geloof, o hemel, wat was de spreekbuis van die enge, veel te invloedrijke, Griekse kerk daardoor op zijn teentjes getrapt.
Je werd niet voor niets uitgenodigd om de vakgroep Engels van de Aristoteles Universiteit te gaan versterken. Toen had je echter net mij ontmoet en daarom werd het het onderwijsbureau van het Griekse consulaat in Düsseldorf. Soms voel ik mij ongemakkelijk als ik bedenk wat jij uit liefde voor mij hebt opgegeven. Zo'n gevoel van waaraan heb ik het te danken. Later in Nederland werden je titel en bevoegdheid erkend en kreeg je als drs. Stella Timonidou een aantal uren Engels aangeboden bij ons op school. Ik had het weleens willen ervaren om je als collega te hebben. Het salaris was hoger dan in Griekenland, maar de secundaire arbeidsvoorwaarden zo bedroevend minder dan wat je daar was gewend, dat je er uiteindelijk niet op in bent gegaan en de voorkeur gaf aan thuis literuur vertalen. Je hebt nog wel als vrijwilligster een paar jaar geholpen in de schoolbibliotheek en je gaf aan de leerlingen die meegingen op de legendarische uitwisselingen, in de jaren negentig, met jouw voormalige school, lessen Nieuwgrieks. Soms spreek ik leerlingen uit die tijd en dan valt me de warmte op waarmee ze nog steeds over je praten.
In gedachten, altijd
Kees
Dordrecht, 3 september 2014
In: Het is er niet van gekomen. Vijftig brieven aan Stella (1946-2007). Uitgeverij Liverse 2015.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten