Lieve Stella,
Ineens zit ik weer in een goede schrijfperiode. Deze week kwamen er drie gedichten, waarvan de laatste vanmorgen. Of ze echt beklijven, kan ik nog niet zeggen, daarvoor moeten ze eerst een tijdje in de la om te rijpen, maar ik heb mezelf maar getrakteerd op een glaasje Metaxa (met twaalf sterren, vooruit, waarom niet? Het is maar één keer in de eeuwigheid 31 maart 2019). Ik meen dat Kees Buddingh' me eens vertelde dat, als het even niet erg ging met dichten, je het beste kon gaan vertalen, dan kwamen je eigen gedichten ook wel weer. Ik denk dat dat op het ogenblik zo is. Bezig met Joanne Limburg en met mezelf. Dat laatste voor zolang het duurt en geen garanties, maar ik voel me er wel weer even senang bij.
De aanleiding voor het laatste gedicht was een zot, die ik gisteren voor het Amsterdamse centraalstation zag staan. Zo'n Jezusvereerder, die geheel onopgemerkt, behalve door mij dan, tussen de krioelende toeristen, met een zelfgemaakt bord opriep tot bekering. Ik had in de stationshal, bij wijze van lunch, een patatje-met gekocht bij een vrolijke Marokkaan, die mij verzekerde dat hij de beste frites van Amsterdam had, en dat stond ik buiten, in de zon, te nuttigen. God wat had jij daar een hekel aan, mensen die op straat patat en andere dingen liepen te eten, maar ik zondig weleens. Ik weet nooit of je wel of geen medelijden moet hebben met zo'n Jezusfreak. Is het een verwarde gek, of is het iemand die in alle serieusheid meent de mensheid een dienst te bewijzen door de verbreiding van het woord. Gezien kleding, houding, kreten en de lucht die van hem afwoei, hadden we met een specimen van het eerste te maken. Ik ben met mijn frietjes maar snel de straat overgestoken om dichterlijk over de wateren te staren tot ze op waren en ik op zoek kon naar een afvalbak.
Ik was onderweg naar de universiteitsbibliotheek, voor de jaarvergadering van het Nederlands Genootschap voor Nieuwgriekse Studies. Anderhalf uur te vroeg, want je weet het maar nooit met de spoorwegen, zodat ik in alle rust naar café De Zwart kon sjokken. Daar hebben ze aangename, rode wijn en een goede maat van schenken. Het was een fraaie lentedag, in tegenstelling tot vandaag, nu waait die rotte, koude noordenwind weer, zodat het terras vol zat. Voornamelijk toeristen en een Chérie Bidet-achtig type, dat zich uit zat te sloven voor een aan zijn lippen hangende juffrouw. Binnen zat niemand. Ik zocht een mooie plek achter het opgeschoven raam, zodat ik het allemaal eens op mijn gemak kon bekijken. Veel levensgevaarlijk gestuntel van toeristen op huurfietsen en nijdig gebel van Amsterdammers, of wat daarvoor door moet gaan, die structureel opzettelijk te hard kwamen aanrijden 'om ze een lesje te leren,' denk ik, want daar zijn de uitvinders van de afzeikhumor goed in.
Nadat mijn vooroordelen over toeristen in het algemeen en onze hoofdstedelijke medeburgers in het bijzonder, ruim waren gevoed, en we twee wijntjes verder waren, was het tijd om naar de bijeenkomst te gaan. Eerst de routine, daarna het interessante deel, een lezing over Cypriotische historische romans en het boek The Prophecy and the Templar Scroll van Lina Ellina. Dat boek speelt zich deels af in de moderne tijd en deels in de dertiende eeuw, tijdens de regering van Hendrik II (1270-1324). Je weet, de tijd van de Lusignans is mijn favoriete periode in de Cypriotische geschiedenis. Jammer dat ik geen Griekse versie van Afrodite en Europa bij me had, dan had ik die aan de schrijfster kunnen geven, maar nadat ze mijn exemplaar van het boek had gesigneerd, heb ik haar wel op mijn twee mythische dames gewezen, bescheiden als ik ben. Ze zal dat inmiddels wel zijn vergeten, dus misschien moet ik haar een exemplaar sturen. Tijdens de terugreis heb ik al gefascineerd in het boek gelezen.
Ik ben na de receptie, waar ik een aantal leuke gesprekken had, ondermeer met Hero Hokwerda en Willem Ledeboer (de adjunct-directeur van het Nederlands Instituut in Athene, waar ik binnenkort een poosje ga werken), niet naar het avondprogramma gegaan, want in Dordrecht was het Barre Tocht, onder leiding van Scotch the Band en in dat kader speelde Marienke van Terheijden, om elf uur in cafe De Vrijheid, een deel uit haar cabaretprogramma. Daar wilde ik bij zijn. Om half negen was ik thuis, want ook op de terugweg deed de Intercity Direct het zonder morren, zodat ik eerst nog een poosje verder kon lezen.
Marienke was goed. Zeker als je bedenkt dat een drukke kroeg geen gemakkelijke plaats is om te spelen. Ik zou haar hele programma graag in Theater 450 zien. Wie weet in het nieuwe seizoen. Ik ben in ieder geval zo vrij geweest iets te suggereren. Het was na Marienkes optreden nog lang heel gezellig in De Vrijheid. Ik ben tot kwart voor twee blijven hangen en moest toen ik thuiskwam de klokken nog een uur vooruit zetten, want de zomertijd is weer begonnen. Er komen weer lekker lange avonden aan. In de discussie over het wel of niet afschaffen van de zomertijd wil ik me niet mengen, maar ik ben meer zomer- dan wintermens, ook al heb ik een hekel aan in de zon zitten. Dat is iets voor toeristen.
Intussen heb ik Hemelse mevrouw Frederike uit. Ik vind het een prachtige biografie, waarin het alles-moet-kunnen-als-het-maar-feest-is-beeld van Frederike Harmsen van Beek, ontstaan in de periode dat zij het landhuis Jagtlust in het Gooi bewoonde, grondig wordt bijgesteld. Er wordt diep ingegaan op zowel Frederikes leven als haar literair en beeldend werk en Maaike Meijer doet dat ook nog eens in een aantrekkelijke, lekker lezende stijl. Ik werd wel somber van de laatste hoofdstukken, van het oud worden en aanklevend verval. Vooral toen ik las dat ze uiteindelijk in een verpleegtehuis werd opgenomen. Ik zit ook een beetje aan de rand van de fase van lichamelijke neergang, denk maar aan die achillespees, en ik ben ongehoord bang ooit in zo'n gesticht terecht te komen. Dan moeten ze me maar direct een spuitje geven. Jammer dat je dat spuitje niet nu al in huis kunt halen. Of de beroemde pil van Drion, waarvan ik mij weleens stiekem afvraag of die eigenlijk wel bestaat, maar dit terzijde. Ik kom aan moederskant uit een familie met een lange geschiedenis van hersenbloedingen, met nu en dan een hartinfarct tussendoor. Dat is niet altijd geruststellend om te bedenken, al werd mijn moeder gezond negentig, tante Pieta iets minder gezond, maar wel scherp van geest, negenentachtig, en hielden mijn oud-tantes Nel en Pie het respectievelijk vol tot hun drie- en vierennegentigste, zonder daarbij het verstand te verliezen. Mijn oma daarentegen stierf op haar achtenzestigste aan een tweede of derde beroerte, nadat mijn grootvader haar enkele jaren thuis had verzorgd, iets waarvoor hij volgens mijn moeder 'de hemel verdiende.' Zijn beloning viel tegen, want hij ging op z'n vierenzeventigste aan een hersenbloeding dood, nadat hij twee jaar in verpleegtehuis Crabbehof had gelegen. Hij was zijn spraakvermogen kwijt. Ze legden hem op een kamer met een stokdove lotgenoot. Dat was in de jaren zestig, dat moet ik er wel even bij zeggen, anders gaat er op Twitter direct een roedel idioten los.
Morgen moet ik naar de geneesheer, want die rode vlek op mijn wang wordt almaar erger, ondanks het zalfje dat ik ervoor heb gekregen. Rosacea, zegt de dokter, iets dat vooral bij middelbare dames voorkomt. Ik heb dat van mijn grootmoeder geerfd (georven zeggen we in Dordrecht), maar ik hoop dat dat het enige is. Met een vlek valt nog wel te leven en op mijn licht gevorderde leeftijd hoef ik toch niet meer te hopen dat het iets gaat worden met de jongedames waarop ik met enige regelmaat verliefd word. Gerard Reve had het altijd over 'een vieze, oude man van boven de dertig.' Op een gegeven ogenblik moet je in je lot berusten, als de dokter maar niet zegt dat ik moet stoppen met drinken.
In gedachten, altijd,
Kees
Dordrecht, 31 maart 2019
Foto: auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten