vrijdag, mei 18, 2018

Zeepsop



Als kind verdronk ik mieren, meestal in een emmer vol zeepsop. Wij woonden in een bovenwoning, niet meer dan een krot, met muren die zo dun waren dat we de buren konden horen ruziƫn. Mieren vond ik verderop in de straat, in de tuin van een tante die steviger woonde. Dat huis staat er nog. Het onze werd, met aanpalende krotten en de achterliggende hof, in de jaren tachtig afgebroken. Er was een overvloed aan mieren. Het moest wel een warme dag zijn, dat was een ongeschreven regel.

Toen we verhuisden, kregen we een eigen tuin, met daarin afgescheiden een tuintje voor mij. Ik hield er een Griekse landschildpad. Op een dag drong een jongen van de naburige blo-school binnen. Hij verdronk de schildpad in de sloot achter de tuin. Dat gaf hij toe nadat een buurman, die het zag, hem had verraden. Een debiel zonder toekomst, uit een achterbuurtgezin, maar later wel met stemrecht en een even zwakbegaafde vrouw, die bijna ieder jaar een kind baarde.

Uiteindelijk liet ik de mieren met rust. Het was leuker lieveheersbeestjes te vangen en die dood te martelen. Er kwam geel spul uit in plaats van bloed. Jaren later werden mieren en lieveheersbeestjes bondgenoten in de strijd tegen de bladluis. Gewaardeerde bondgenoten, al bestrijd je ook bladluis het beste met zeepsop.

Foto: auteur


Geen opmerkingen: