Warnaar leest dat het thema van de Poëzieweek 'vriendschap' is. Een sympathiek thema, al vraagt hij zich af waarom dat soort evenementen altijd een thema moet hebben. Hij is meer van de spontane invallen en een waaier van onderwerpen. Hij kan zich de dag niet heugen dat hij een gedicht heeft geschreven. Dichten, dat was iets voor de puberjaren, de uitzichtloze verliefdheden op onbereikbare meisjes en in het beste geval de schoolkrant. Hij herinnert zich dat die in zijn schooljaren nog werd gestencild. Geen mens onder de veertig die nog weet wat een stencil is, op een enkele archiefmedewerker na.
In die schooltijd maakte hij een aantal vriendschappen voor het leven. In enkele gevallen waren die maar kort, door vrienden die jong, soms heel jong, overleden. Hij herinnert zich Pierre, een fanatieke hardloper. Iedere dag er op uit, bij weer en wind, tot ze hem vonden in de berm langs een sloot. Hartstilstand. En dan had je de gevallen van kanker en dat ongeluk met een slordig invoegende vrachtwagen. De rijksweg was bijna een volle dag gestremd.
Prettiger stemt de remigratie naar zijn woonplaats van enkele vrienden die jaren lang elders woonden. Voor werk of omdat ze ten onrechte dachten dat het gras elders groener was, maar tijdig gepensioneerd of tot inkeer gekomen. Hij kijkt weleens naar mensen die meedoen aan het televisieprogramma Ik vertrek. Maarten van Rossem zegt dat een groot deel van de mensen niet goed snik is. Hij heeft de neiging Maarten van Rossem altijd te geloven.
Foto: auteur