Vanmorgen bevond ik mij in de tuinkamer van een landhuis in het Drentse Weerdinge. Ik keek uit over de nog deels met sneeuw bedekte tuin, aan de rand van de Hondsrug, vanwaar een op het oog schier eindeloze vlakte zich uitstrekte richting Duitsland. Over de vlakte woei een venijnige oostenwind. Nog steeds was er geen einde gekomen aan de winter. De volgende grijze, waterkoude dag kondigde zich aan.
Een paar uur later reed ik over de Veluwe. De bossen aan de rand van de A28 waren grotendeels in nevel gehuld. Naarmate ik verder naar het westen kwam werd het dreigender en donkerder. Eenmaal de Veluwe over was ik van plan de afslag naar Nijkerk te nemen voor een kort bezoek aan de stad waaruit de familie Klok stamt, maar de kou en de diepdroevige sfeer deden mij van gedachten veranderen. Ik besloot direct door te rijden naar Dordrecht, blij dat ik wat bandjes met Griekse muziek had meegenomen om de somberheid te verdrijven. Dit was niet de dag om mijmerend rond te lopen door mijn grootvaders geboorteplaats en mij de familieverhalen te herinneren die ik als jongen zo vaak heb gehoord. Ik had mij ondermeer teruggetrokken in Weerdinge om even afstand te nemen van de afgelopen nare weken in Dordrecht. Even de gedachten aan ziekte, dood, begrafenissen en asverstrooiingen van mij af zetten. Daarom liever geen weemoedige rondgang door een ijzig en zondags Nijkerk vandaag.
De gedachte aan ziekte en dood uitbannen is niet helemaal gelukt, vrees ik, hoewel het weerzien met mijn Weerdingse vrienden koesterend was. Vrijdagvond hebben we ons aangenaam vertreden in het gastvrije en gezellige Dorpscafé de Roos en zaterdag heb ik genoten van de voorstelling van toneelvereniging W.E.D.T., een gezelschap dat zich zondermeer met het Dordtse Inter Amicos kan meten. Toch bereikten mij twee nieuwe overlijdensberichten. Een lieve tante, nicht van mijn moeder, en een vriend in Thessaloniki. Ik weet ook wel dat het bij het leven hoort, maar soms dringen bepaalde aspecten van dat leven zich iets te vaak aan je op. Na afscheid genomen te hebben was ik nog niet op de A37 of ik stuitte op een ongeval met ogenschijnlijk ernstige gevolgen. Enkele zwaar beschadigde auto's, twee ambulances en een toesnellende materiaalwagen van de brandweer.
Had ik niet beter de trein kunnen nemen, vroeg ik me af. Dat doe ik meestal. Ik heb het niet zo op autorijden en zeker niet op het autorijden van veel medeweggebruikers. 'Door gevaarlijke gekken omringd,' om met W.F. Hermans te spreken, maar ik had een inmiddels aardig geslonken spierpijn in mijn been en dat was het excuus om dit keer maar eens niet met stok en rolkoffer de puinzooi voor het station Dordrecht te trotseren. Evenmin had ik zin om met dit gruwzame winterweer twee keer over te stappen, in Rotterdam en Zwolle, om daarna nog ruim een uur in de haveloze boemel naar Emmen te moeten zitten. In ruil voor het mij niet te hoeven ergeren aan smerige treinen, al te jolige conducteurs en de vrijwel overal afgeschafte stationsrestauraties, mocht ik op de heenweg wel bij Utrecht, Amersfoort en Zwolle een poosje in de file staan, maar ach, voor iemand die zelden autorijdt, geen enkele haast heeft, maar wel mooie muziek in de cassetterecorder, is dat voor een keer eigenlijk helemaal niet zo erg. Ik moest wel een beetje lachen om allerlei zenuwlijders die steeds van rijstrook verwisselden om een halve meter te winnen. Ik heb er maar een sigaartje bij opgestoken, want anders dan de trein heeft mijn automobiel een rookafdeling. Tot een ander soort gevaarlijke gekken dat ook gaat verbieden. In dat geval doe ik de auto de deur uit en ga ik misschien wel op de fiets. Dan moet wel die ellendige winter eindelijk voorbij zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten