De bonden hebben een algemene staking uitgeroepen, maar de vuilnisman kwam vanmorgen vroeg gewoon de containers legen en er rijden volop taxi's. Ook zie ik nu en dan een stadsbus voorbij komen, al zijn het er minder dan normaal. De leraren staken, maar niet, of maar voor een deel, op de middelbare school in onze wijk. De vraag is hoe algemeen algemeen vandaag is. De vraag is ook hoeveel stakers werkelijk te hoop lopen tegen de baaierd van maatregelen die de Griekse regering heeft aangekondigd om de uit de hand gelopen financiën weer op orde te brengen. Veel Grieken zien de noodzaak van maatregelen wel in, maatregelen waarvan de strekking soms nog niet helemaal duidelijk is. Geef ze de kost die meestaken omdat je dat nu eenmaal doet als de bonden het verordonneren. Of omdat je anders door collega's niet als solidair wordt gezien. Of omdat men geen vertrouwen in de overheid heeft. Of omdat het erop lijkt dat de laagstbetaalden weer het relatief grootste offer moeten brengen. Dat laatste is wel juist, maar er zijn nu eenmaal zeer veel meer laagstbetaalden dan zeer rijken en daarom brengen ze in alle geval meer in het laadje dan die groep bevoorrechten. Een deel van de stakers doet het vandaag niet van harte, dat is wel duidelijk. Gisteravond sprak ik een architecte, in dienst van de gemeente. 'Wat doe je als je huis in brand staat?' vroeg ik haar, 'met je armen over elkaar toekijken?' Ze was wel met me eens dat dat niet erg verstandig is, maar ja, die dertiende maand weg, dat is wel beroerd voor de ambtenaren. Wat de vuilnismannen betreft heeft ze gelijk.
Wie wel volledig meedoen zijn de journalisten en technici van de staatsradio en -televisie. Die kan ik best een dagje missen, al is, het moet gezegd, het aanbod van programma's over kunst en cultuur aanzienlijk groter dan in Nederland en schuwt men prime time (hoe zeg je dat in het Nederlands: hoogtij?) niet. De commerciëlen hetzen, hijgen en stoken gewoon door, alsof er niets aan de hand is. Ook de weerman doet mee: het is een sombere dag, met nu en dan wat druilerige regen. Niet eens een stevige watervloed die stof en vuil van de heuvel veegt en de baai in kiepert.
Ik besluit er maar eens een echte werkdag van te maken. Er ligt nog het een en ander aan redactiewerk, dat ik in de ochtenduren afhandel. Daarna begin ik aan een nieuwe episode uit mijn alles onthullende autobiografische en door velen gevreesde succesroman, maar het wordt minder spannend dan ik mij had voorgesteld, dus stort ik me op de vertaling van een gedicht van de Engelse dichteres Joanne Limburg. Een paar jaar geleden publiceerde ik werk van haar in Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, een van de mooie literaire bladen die we hebben, maar hoe lang nog, want het Vlaamse Fonds voor de Letteren geeft geen subsidie meer. Onbegrijpelijk als je de kwaliteit van de bijdragen in ogenschouw neemt en helaas toegejuicht, vrees ik, door al die mensen die geloven dat het internet de literaire bladen kan gaan vervangen. Geloven is in alle gevallen, zonder uitzondering, een tot onheil leidend verschijnsel, maar dit terzijde. Prachtig hoor, internet, maar zonder de reuk van papier en drukinkt komt een mens niet goed tot bezinning en bovendien zijn die schermen een aanslag op je ogen. Internet, ik maak er graag gebruik van, maar wel altijd als aanvulling op en nooit in de plaats van. Bij mij komt de e-reader er trouwens ook niet in. Ik blijf het boek trouw, met mijn vulpotlood in de aanslag om heerlijk te kunnen strepen en te krabbelen.
We dwalen af. De eerste versie van de vertaling is gereed. Tijd om de deur uit te gaan. Er zal heus wel een keer een bus komen, maar ik weet niet wanneer en omdat een beetje lichaamsbeweging geen kwaad kan, besluit ik naar het centrum te lopen. Een paar kilometer en alles heuvelafwaarts. In ruim een uur ben ik bij mijn krantenboer, ondanks een praatje onderweg met een nichtje dat ik toevallig tegenkom. Zit op kantoor bij de spoorwegen en komt net van haar werk. Ik koop een Athens News, die ik op mijn gemak ga lezen bij het Mechanische Varken. Cappuccino en een pijp erbij en bediend door het meisje dat in Duitsland heeft gewoond en daarom altijd Duits tegen mij wil spreken. Duitsers en Nederlanders, dat is toch ongeveer hetzelfde, is haar geloof. Maar ze is mooi, heeft een lieve glimlach en is vlot met de bestellingen en dus is haar veel vergeven. In het blad kom ik een oude bekende tegen, professor Mark Janse uit Gent, die heeft ontdekt dat in een aantal dorpen in Griekenland het Cappadocisch, een verloren gewaande taal, nog wordt gesproken. Een paar jaar geleden sprak ik hem in ditzelfde café, toen hij op reis was in Griekenland. De wereld is klein, luidt het cliché, en toeval bestaat niet.
Ik word aangesproken door een heer aan een belendend tafeltje. Of er nog nieuws in de krant staat? Ik vertel hem van het Cappadocisch. Manolis komt uit Grevena in West-Macedonië, is econoom, maar heeft net een lijvig boek over Byzantijnse geschiedenis gekocht. Cappadocië maakte ooit deel uit van het Byzantijnse rijk, een exotisch deel, in een soort maanlandschap. De Cappadociërs werden, even als andere orthodoxe christenen, bij de volkerenruil van 1923 uit Turkije verdreven en zochten hun heil in Griekenland. Ineens moet ik denken aan de verhalen van mijn schoonouders, in hetzelfde jaar, kinderen nog, verjaagd uit hun dorp in de buurt van Trapezounda (Trabzon). Op dat ogenblik beginnen de klokken van de Agia Sophia te luiden, die mij doen beseffen dat het hoog tijd is om naar huis te gaan. Er komen vrienden op visite en die kun je niet ontvangen met alleen een pilsje en een bak pinda's. Ik neem afscheid van Manolis, haast mij naar de Egnatiastraat en vind daar vlot een taxi. Onderweg oreer ik volop met de chauffeur over het nut en de noodzaak van staken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten