'Een
doos van Tupperware is mooier dan een nieuw gebouw in Nederland,'
schrijft Geert van Istendael*. Ik moet daar vaak aan denken als ik
door Dordrecht loop. Je komt er prachtige gebouwen tegen en
sfeervolle havens, die aan Venetiƫ doen denken, maar ook gruwelijke
lelijkheid. Neem de Spuiboulevard. Dat is met scheepslengten afstand
de lelijkste straat van Nederland. Hij is het product van de giftige
cocktail van slechte architecten, geldgeile projectontwikkelaars,
megalomane stadsbestuurders en een slapende gemeenteraad. Voordat de
in eerste instantie gedempte stadsgracht opnieuw werd uitgegraven,
was het allemaal nog veel erger dan de esthetische ramp die het nu
is.
Het
hart van Dordrecht is het historisch centrum. Daar omheen ligt de
'negentiende eeuwse schil,' die voor een aanzienlijk deel in het
begin van de twintigste werd gebouwd. Daarbuiten liggen de
slaapwijken, waar ik niets te zoeken heb. Ik woon in die schil. Mijn
huis is op de kop af 107 jaar oud en ontbeert van alles dat de
overheid vandaag de dag wenselijk acht. Gelukkig heeft de overheid
niets te zeggen achter mijn voordeur, al probeert zij zich steeds
weer op te dringen.
Niet
ver van mijn huis ligt de gevaarlijkste spoorwegbocht van Nederland.
De NS laat daar 's nachts volop giftreinen rijden, maar de
intercity's moeten Dordrecht zoveel mogelijk voorbij, menen ze in
Utrecht. Zo'n stadje van 117.000 inwoners, 260.000 met de
buitengewesten erbij, is toch nauwelijks de moeite waard? Ik roep op
tot verzet: de bruggen open, de tunnels onder water, de kantoren aan de
Spuiboulevard de lucht in en alle slechte architecten en geldgeile
projectontwikkelaars op de waterbus naar Rotterdam en nooit meer
terug op het eiland. Het is lente, de perenboom staat in bloei en de
revolutie voor de deur. Ik ben er klaar voor.
*Geert
van Istendael - Mijn Nederland. Amsterdam 2005. p. 31.j
Foto: Kees Klok
Foto: Kees Klok
Geen opmerkingen:
Een reactie posten