Lieve Stella,
Met het werk aan literair dagboek deel acht ben ik nu gevorderd tot net na jouw eerste bezoek aan Dordrecht, tijdens de kerstvakantie van 1987. Ik heb het al eerder opgemerkt, maar het geheugen doet vreemde dingen met de mens. Zo weet ik me nog haarscherp jouw kennismaking met mijn ouders te herinneren en hoe zeer je bij hen in de smaak viel, maar dat we, nadat ik je op Schiphol had opgewacht, direct doorgingen naar Amsterdam om een tentoonstelling van Toulouse-Lautrec te gaan zien in het Van Gogh-museum, was me totaal ontschoten. Ik weet nog wel dat we tussen Kerst en Nieuwjaar naar Brussel zijn geweest, waar we bij je vriendin Dimitra en haar man Raymond gastvrij werden ontvangen, maar dat we die middag ook op zoek zijn geweest naar het adres van Sofronis Hatzisavvidis, die toen aan een internationale school daar lesgaf, wist ik eveneens niet meer. Uit het dagboek blijkt dat jij zijn adres niet had en dat zijn telefoonnummer kennelijk was gewijzigd, want dat werkte niet. We zijn toen langs de Belgische vreemdelingenpolitie gegaan, die ons heel bereidwillig aan het adres hielp, ergens in de diplomatenwijk, maar toen we daar eenmaal aankwamen, was er niemand thuis. Daarop zijn we maar naar Theater Toone gegaan, waarvan ik me afvraag of het nog bestaat. Ik kan het 'googelen', maar het is leuker om zelf in Brussel te gaan kijken en daarbij gelijk wat vrienden op te zoeken.
Als we van de maskers in de trein af zijn. Die hebben nog steeds een belemmerende invloed op mijn reislust, maar ik zal eerstdaags toch een keer naar Haarlem moeten voor een bijeenkomst en naar Amsterdam voor een vergadering. We zien wel hoe de wind tegen die tijd waait. In Haarlem hebben we de voorjaarsbijeenkomst van de Dickens Fellowship. Daar zal het ongetwijfeld ook gaan over de Annual Conference die wij dit jaar organiseren. Als die smerige oorlog in Oekraïne het niet onmogelijk maakt, of het opduiken van een nieuwe covid-variant met de gebruikelijke hysterie. Jammer dat die conferentie samenvalt met het Big Rivers Festival, dat eindelijk, na twee bittere jaren, weer wordt georganiseerd. Nu ja, dan alleen maar meegenieten op de afterparty's.
Over de Dickens Fellowship gesproken: wist je dat Pietsie Bomans, de weduwe van Godfried, de bekendste oprichter van de Haarlem Branch, onlangs is overleden? Vier dagen na haar 101e verjaardag. Jij hebt haar verschillende keren ontmoet als we samen naar de lezingen met diner in Haarlem of Overveen gingen. Gé Vaartjes, je weet wel, van die mooie biografie over Top Naeff, werkt nu aan een biografie over Godfried Bomans. Het gerucht gaat dat Pietsie daar niet altijd even enthousiast over was, maar nogmaals, dat is een gerucht. Ik heb het nooit kunnen checken, want de laatste keer dat ik haar sprak, voor mij was ze natuurlijk altijd mevrouw Bomans, niet Pietsie, was op een ijzige en besneeuwde winterdag in Haarlem, ik meen in 2012, toen ze het eerste exemplaar van het boek Dickens in de Lage Landen in ontvangst nam en toen wist ik nog niet van de biografieplannen van Vaartjes.
Onlangs las ik Charles Dickens and his Circle van zijn achterkleindochter Lucinda Hawksley. Een serie portretten (prenten of foto's) van mensen uit Dickens' kring van vrienden en bekenden. Een heel aardig en zeer lezenswaardig boekje, met soms unieke foto's, nu ja, voor mij unieke foto's, ze zullen heus ook wel ergens op het internet te vinden zijn. Ik weet nu bijvoorbeeld dat de vriendschap tussen Dickens en Edgar Allan Poe ten einde kwam omdat Poe ervan overtuigd was dat een artikel over Amerikaanse poëzie, waarin hij er niet best vanaf kwam, door Dickens was geschreven. Het was echter van de hand van Dickens' beste vriend en eerste biograaf John Forster, dus zover zat Poe er niet naast. Een aangebrand mannetje leek Poe mij wel. Dickens heeft geprobeerd hem ervan te overtuigen dat hij dat stuk niet had geschreven, maar dat geloofde Poe niet.
Wie ik mis in Lucinda's boekje is Ary Scheffer. Dickens en Scheffer hebben elkaar gekend, ze ontmoetten elkaar in Parijs en Scheffer heeft zijn portret geschilderd. Daarover heeft Jos Deuss, de vroegere restaurateur van het Dordrechts Museum, nog eens een boeiende lezing gehouden voor de Haarlem Branch, tijdens een 'buitendag' in Dordt. Daarna gingen we eten in het inmiddels failliete hotel Bellevue (echt een drama, hotel op een van de mooiste plekjes van Europa en dan toch failliet gaan, maar dit terzijde). Tijdens de wandeling van het museum naar Bellevue werden we overvallen door een welhaast tropische wolkbreuk. Ik zie de eerbiedwaardige leden van de Haarlem Branch nog in paniek allerlei portieken en winkels op de Voorstraat in vluchten. Bij dat diner was ook Charles Dickens aanwezig. De Dordtse naamgenoot van de grote schrijver, die overigens nog steeds in Dordrecht woont en ook lid is van de Haarlem Branch. Genoeg Dickens, maar reken er maar op dat als de Annual Conference doorgaat de 'Dordtse factie' van de Branch Lucinda, die al een paar keer lezingen heeft gegeven in Haarlem, over de in Dordrecht geboren Scheffer gaat aanspreken.
Deze week gaan Guus de Landtsheer en ik weer aan de slag in het archief. In ons nieuwe onderzoek gaan we ons richten op de Spaanse griep in Dordrecht. Je begrijpt dat het na alle corona-ellende een voor de hand liggend onderwerp is. Ooit, lang geleden, nog voordat we allebei ons doctoraal geschiedenis deden, hebben we ons eens beziggehouden met de cholera-uitbraken in de stad, maar daaruit is nooit een artikel voortgekomen. Ik begrijp dat iemand anders zich daarop heeft gestort, want op 17 maart is er een lezing van de vereniging Oud-Dordrecht over de cholera-uitbraak van 1866. Gelukkig kunnen dit soort lezingen weer. Ik heb ze erg gemist. Met enige regelmaat was er wel een 'zoomlezing', dan zat je met een hele club op je computer naar al die venstertjes te staren, maar dat kan het genoegen van de fysieke aanwezigheid niet evenaren. Het enige aardige ervan was, dat je wel even, zij het indirect, contact had met mensen van over de hele wereld met dezelfde belangstelling, bijvoorbeeld bij lezingen van de Levantine Heritage Foundation, maar voor de rest vond ik het maar niets.
Langzamerhand begint het een beetje op lente te lijken, al staat er al dagen een nare, ijzige wind. Uit die wind en in de zon is het op een terras te doen, mits nog wel ingepakt in winterkleren. Ik ben niet zo van als de zon schijnt direct buiten te willen zitten, maar gisteren op het terras van Centre Ville, waar ik op maandagen weleens kom als Visser gesloten is, was het aardig te doen, hoewel ik naar binnen zou zijn gegaan als er niet een groepje vrienden zat. Iemand vroeg me: 'Hoe lang kom jij hier al?' 'Vanaf eind jaren zestig', antwoordde ik naar waarheid. Daarna heb ik hem verteld dat mijn grootvader van moederskant in 1891 boven Centre Ville is geboren, een verhaal dat ik heel vaak vertel, maar dat leuker is geworden nu ik inmiddels weet wat er in het pand zat voor overgrootvader Daniel Bekker er rond 1880 een café begon en wie, toen hij naar de Nieuwbrug verkaste, zijn opvolgers waren, tot aan de huidige uitbater, Dries Schilten, met wie ik nog op de middelbare school heb gezeten, maar daarover schrijf ik nog even niet, want daar wil ik een artikel over maken. Buiten het terras, in de wind, was het misschien zeven/acht graden. Toch zag ik een jongeman lopen in een t-shirt en een korte broek. Bij sommige mensen heeft het voorjaarszonnetje een wel heel merkwaardige uitwerking op de hersenen.
In gedachten, altijd,
Kees
Dordrecht, 8 maart 2022
Foto: auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten