Lieve Stella,
Nog niet alles is weer normaal qua coronamaatregelen, maar de toestand is wel sterk verbeterd. We kunnen weer als mensen bij elkaar komen en niet als schuwe, wantrouwende, angstige, elkaar op afstand omcirkelende dieren. Zodoende hadden we vrijdag, voor het eerst sinds meer dan twee jaar, weer eens een borrel met het Genootschap ter Bevordering van Eb & Vloed, je weet wel, de informele club van een aantal collega's en oud-collega's van het Stedelijk Dalton Lyceum, dat nog steeds door menige leerling of oud-leerling 'college' wordt genoemd. Sommige woorden zijn zo hardnekkig ingeburgerd dat ze niet uit te roeien zijn. Zo heten schoolmeesters en -juffen tegenwoordig alweer enige tijd wettelijk gezien 'leraar', maar kinderen en ouders hebben het nog altijd over de meester of de juf. Ik mag dat wel.
Je komt weleens iemand tegen die vraagt wat ik in mijn leven heb gedaan en dan vertel ik altijd dat ik mijn werkende leven begonnen ben als onderwijzer. Ik behaalde indertijd een Akte voor Volledig Bevoegd Onderwijzer. Dat ben je dan dus. Helemaal waar is het niet van dat werkende leven, want ik heb voor ik ging studeren eerst nog een aantal maanden bij een Rotterdams scheepvaartkantoor gewerkt. Daarover heb ik je weleens verteld en dat ik daardoor al snel tot de conclusie kwam dat het kantoorleven niets voor mij was.
Nu bijeenkomsten weer mogelijk zijn, ben ik gisteren naar de voorjaarsbijeenkomst van de Haarlem Branch van de Dickens Fellowship geweest, in Het Wapen van Kennemerland, aan de rand van Haarlem bij Overveen. Meestal vond die bijeenkomst plaats in het geschiedkundig bekende etablissement Kraantje Lek, maar dat is recentelijk verbouwd en daardoor niet meer geschikt voor onze activiteiten. Iedere afdeling van de Fellowship heeft een officieel charter. Het onze heeft jarenlang in Kraantje Lek gehangen, waar de afdeling ooit werd opgericht, maar het verhuist nu naar de herensociëteit Trou moet Blycken, waar het jaarlijkse kerstdiner wordt gehouden.
Meestal logeer ik na een bijeenkomst met de rest van de Dordtse leden, de heren Waaifoort en De Landtsheer, in een hotel tegenover de St. Bavo. Haarlem is een aangename stad om te verblijven, maar dit keer hebben we toch na afloop van het traditionele diner waarmee de middag wordt afgesloten, de trein huiswaarts genomen. Sinds de horeca weer volledig open is, is het leven al duur genoeg om maar niet te spreken van de stijgende energieprijzen door de afgrijselijke oorlog in Oekraïne. Die hing als een slagschaduw over de middag. Zelfs de altijd even interessante als vermakelijke tafelrede's lijken er onder te lijden, wat bijzonder jammer is, want naast de lezing, de borrel, het diner en het prettige gezelschap, zijn die rede's de jus op de stamppot. We aten trouwens hamburgers. Een beetje bijzonder in een waardig gezelschap als de Haarlem Branch.
Het Wapen van Kennemerland en Kraantje Lek liggen op ongeveer dezelfde loopafstand vanaf het station van Overveen. Een minuut of twintig. Als we vroeger bij mooi weer naar Kraantje Lek wandelden, moest ik bij nadering van het etablissement altijd denken aan het jaar 1968, toen ik eindexamen mulo deed. Daarvoor moest je een paar boeken lezen die de leraar je opdroeg. Van enige vrije keuze was geen sprake, want in die tijd wisten je mulo-leraren nog veel beter wat goed en stichtend voor je was dan jij. Het was jarenlang hetzelfde rijtje, waarvan ik me er een paar herinner: Oeroeg, Het Bittere Kruid, De Herberg met het Hoefijzer en Camera Obscura. Het kan zijn dat het er nog een of twee meer waren, maar die heb ik dan verdrongen.
Nu goed, Kraantje Lek naderend doemde in gedachte altijd de gestalte op van de leraar Nederlands, die in die tijd ook nog een ruim aantal andere vakken gaf: tekenen, muziek, geschiedenis, natuurkunde en weet ik veel waarvoor ze toen allemaal niet op grond van hun 'oude hoofdakte' bevoegd waren. Die leraar was geheel in de greep van Nicolaas Beets en zijn Camera Obscura. Hij kon er aardig over vertellen, meen ik me te herinneren, maar echt enthousiasme bij ons wekken, nee in feite niet. Het enige wat ik me uit het boek herinner is dat diakenhuismannetje.
Eigenlijk is dat best een beetje merkwaardig, want vanaf de eerste kennismaking is Beets zijn tijdgenoot Charles Dickens een van mijn meest favoriete schrijvers. Beets was maar twee jaar jonger dan Dickens, al is hij wel veel ouder geworden. Het zal een kwestie van leeftijd zijn geweest. Toen ik een jaar of achttien was, moest ik op de havo Max Havelaar lezen. Ik vond er geen bal aan. Tien jaar later pakte ik het nog eens op en verslond het. Misschien moet ik de kennismaking met het diakenhuismannetje maar eens hernieuwen, want zo langzamerhand begint door te dringen dat de Nederlandse literatuur van de negentiende eeuw, algemeen verguisd in mijn studententijd, aan een flinke herwaardering toe is. Vooral dankzij de inspanningen van emeritus professor Marita Mathijsen. Ik heb je indertijd geschreven over haar prachtige Jacob van Lennep-biografie.
Die oude hoofdakte, ik weet niet precies meer hoe het zit, maar toen ik mijn Akte voor Volledig Bevoegd enzovoort behaalde, kreeg je er gratis een bevoegdheid bij voor de onderbouw van het middelbaar onderwijs, maar alleen voor de vakken Nederlands en rekenen, meen ik. Wie voor 1968 een zogenaamde hoofdakte behaalde aan een kweekschool was voor zowat elk vak in de onderbouw bevoegd. Zo hadden wij eens Frans van een leraar Duits die ook wat bijkluste met aardrijkskunde. In al die vakken wel bevoegd, maar in het geval van deze meneer (namen noem ik maar niet, want ik ben bevriend met een der nazaten), volledig onbekwaam. Oeroeg en Het Bittere Kruid, ze worden geloof ik nog steeds voor het eindexamen gelezen.
Dat is trouwens ook zo'n hardnekkig woord: kwekeling. Ik studeerde aan een Pedagogische Akademie (jawel, toen met een k), maar was tijdens de praktijklessen nog altijd kwekeling. Mijn eerste praktijkles ooit was op de school waar ik nu al tweeënveertig jaar tegenover woon, bij een onderwijzer die nog in een stofjas rondliep en de bijnaam Kippie had, maar het was wel een les geschiedenis en zo wierp de toekomst een schaduw vooruit.
Het Wapen van Kennemerland ligt aan een weidse weide met daarachter een bos. Althans zo lijkt het, heel goed ken ik die omgeving niet. Ik herinner me een eerdere keer dat ik er was, toen de zon niet scheen, zoals gisteren. Toen lag er een soort nevel over de weide en het bos, wat een mysterieuze sfeer schiep. Alsof er ieder ogenblik zoiets als een stel witte wieven uit tevoorschijn kon zweven. Ik kan me voorstellen dat Kennemerland voor schrijvers zoals Bomans en Wiener (over wie het gerucht gaat dat hij niet ver van die plek ergens zijn stamcafé heeft, maar dit terzijde) een inspiratiebron vormde en vormt. Als ik niet in Dordt was geboren en getogen en inmiddels zo vastgegroeid dat ik mijn prachtstad niet meer wil verruilen voor iets anders, zou ik zeker wel in Haarlem willen wonen. Wij hebben het daar weleens over gehad, weet je nog, in de eerste jaren dat we elkaar kenden.
In gedachten, altijd,
Kees
Dordrecht, 13 maart 2022
Foto: auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten