Warnaar drinkt koffie in Pringipos, een café waarvan het interieur hem doet denken aan de Belle-époque, aan de eeuw van zijn overgrootouders. Mensen die hij alleen kent van gekartelde zwartwit foto's. Hier liepen de groten der aarde in en uit, toen Thessaloniki een wereldhaven was met de hele Balkan als achterland. Hij stelt zich Mustafa Kemal voor, de latere Ataturk, geboren aan de overkant, die met vrienden een raki komt drinken. Misschien heeft sultan Abdul Hamid II, voor hij door de Jong-Turken werd afgezet en huisarrest kreeg in de Villa Alatini, het barokke paleis aan de Koningin Olga-boulevard, hier ook weleens gezeten.
Warnaar droomt zich terug in de tijd. Hij hoort het geratel van karren in plaats van het geraas van auto's die zich door de Apostel Paulusstraat naar de benedenstad haasten. Een akoestische ramp, vooral als hij buiten op het terras zit. Hij hoort de klank van de vele talen die doorheen de stad wervelden: Turks, Grieks, Bulgaars, Servisch, Ladino, de taal van de talloze joodse inwoners. Hij denkt aan de veranderingen die de eeuw van zijn ouders zou brengen en die de stad haar eigentijdse karakter zouden geven. Hij denkt aan het drama van de joodse gemeenschap, door de nazi's gedeporteerd en grotendeels omgekomen in de vernietigingskampen.
Hij denkt aan de wandeling die hij straks zal maken, de helling af naar de triomfboog van keizer Galerius en de resten van zijn paleis bij het Navarinoplein. Daar, in een ander café, zal hij met oude vrienden nieuwere herinneringen ophalen.
Foto: auteur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten