Het einde van het schooljaar is altijd hectisch en rommelig. Eindexamens, excursies, rapportvergaderingen, voorbereidingen treffen voor het nieuwe schooljaar en afscheid nemen van collega’s die gaan vertrekken. Het is niet mijn favoriete tijd. Na de diploma-uitreiking verdwijnt een groot aantal leerlingen uit je blikveld. De meesten voorgoed, een enkele zie je terug bij een reünie, sommigen komen later nog eens stage lopen, een paar keren als collega terug op school en met een aantal houd je contact via sites als Facebook. Ik houd niet van afscheid nemen. Het heeft iets melancholieks. Dat geldt ook voor collega’s die weggaan. De meeste zie je na de afscheidsreceptie zelden of nooit terug.
Nu ben ik zelf aan de beurt om afscheid te nemen, om over een paar weken de sleutels van mijn kasten en lokaal over te dragen aan de oud-leerling die mij opvolgt en om het centrum van een afscheidsreceptie te zijn. Het wordt, nu het ogenblik nadert, een steeds bevreemdender gedachte, al heb ik het zelf zo gewild en hoefde ik nog bij lange na niet uit het onderwijs te stappen. Ik stop op mijn negenenvijftigste, terwijl ik het voor de klas, als ik lesgeef, toch uitstekend naar mijn zin heb.
Waarom stopt u, vragen leerlingen mij. Ja waarom? Om veel redenen. Een daarvan is dat ik nooit op de eerste plaats leraar ben geweest. Op de eerste plaats ben ik dichter, een aandoening waarvan zelden kan worden geleefd. Dan is het prettig er een baan bij te hebben die je (gezien de vakanties en de vrijheid je werk tot op ruime hoogte zo in te delen als je zelf wil) in staat stelt dat dichterschap uit te oefenen zonder op een onverwarmd, lekkend zolderkamertje te verkleumen. Nu zich echter de kans voordoet om mij volledig aan het schrijven te wijden, zonder en-passant te verhongeren, zou ik wel gek zijn om hem niet te grijpen.
Nu doet zich ook de gelegenheid voor om meer tijd in het beoefenen van de geschiedwetenschap te steken, om het maar eens deftig te zeggen. Ik heb altijd wel iets van onderzoek erbij gedaan. Ik heb artikelen gepubliceerd en een boek over Cyprus geschreven, maar geschiedenis geven op een middelbare school heeft helemaal niets gemeen met onderzoek doen en geschiedschrijven. Aan die vorm van literatuur wil ik mij ook gaan wijden, terwijl ik het trouwens hoog tijd vind worden voor het schrijven van een, liefst autobiografische – ik ben een groot liefhebber van egoliteratuur – roman. Dat is dan de derde reden.
Ik word er ook niet jonger op. Als ik geluk heb en niet tot het legioen ga behoren dat vroegtijdig aan kanker bezwijkt, de gruwelijke ziekte die we voornamelijk te danken hebben aan dat schone milieu waarin we veroordeeld zijn om te leven en aan een legaat van bovengrondse kernproeven uit de jaren vijftig en zestig, heb ik misschien nog twintig goede jaren. Het kan ook zijn dat ik vandaag over een week al in het familiegraf van de Timonidae lig in het prachtige bergland rond Theodósia. Daar heb je maar één dronken gek in een auto voor nodig. Nu ga ik van dat laatste niet direct uit, anders kom je nooit de straat meer op, maar ik wil zo lang mogelijk genieten van de periode dat ik niet meer in een keurslijf hoef te lopen.
Bovendien ben ik moe van zesendertig jaar lang strijd leveren om de neergang en verloedering in het onderwijs zoveel mogelijk te stoppen. Uiteindelijk valt het met het Nederlandse onderwijs voorlopig nog wel mee, maar dat hebben we dan niet te danken aan het ministerie, aan de onderwijsvernieuwers en andere bedenkers van malle plannen, of aan de cultuur van fusies en managers. Nee, dat is te danken aan het feit dat ik en vele collega’s met mij, ons altijd weinig aangetrokken hebben van al die veel te goed betaalde zijlijnwerkers, maar gewoon ons werk zo goed mogelijk naar eigen inzicht hebben gedaan. Zo langzamerhand heb ik het nu wel gehad met het vechten tegen de bierkaai.
Wat ook een rol speelt is dat ik straks voor langere perioden weg kan uit het beroerde Nederlandse klimaat, zowel het weerkundige als het geestelijke. Nederland is me te nat en te koud. De Nederlanders zijn mij te veel verworden tot een natie van azijnzuipers en hysterici. Bang van alles, boos op alles, stinkend rijk, maar schijnheilig, wrokkig en gierig, ondanks soms dat tientje dat wordt gegireerd naar een verre ramp, om het calvinistisch-zondige geweten weer een tijdje gerust te stellen. Ik verblijf liever in Griekenland, waar meer dan 20% van de mensen onder de armoedegrens leeft en waar ze volop in de economische nesten zitten, maar toch hun levensblijheid hebben behouden.
Doorslaggevend om nu te stoppen was het besluit van de overheid om de zomervakanties in het voortgezet onderwijs met een week in te korten. De zomervakantie is al vanaf mijn kinderjaren de heerlijkste tijd van het jaar. Ik heb altijd gezegd: ‘als ze aan de zomervakantie komen, ga ik het onderwijs uit’ en ik ben iemand die zich aan zijn woord houdt. Dat ik al doende een flink deel van mijn inkomen opgeef, toont dat ik geen platte materialist ben, zodat meteen duidelijk is dat ik niet op de VVD zal stemmen. Mijn school is er bovendien goed mee, die benoemt voor nog geen derde van wat ik verdien een jongeman in een veel lagere salarisschaal. Noem je zoiets geen win-win situatie?
Nu ben ik zelf aan de beurt om afscheid te nemen, om over een paar weken de sleutels van mijn kasten en lokaal over te dragen aan de oud-leerling die mij opvolgt en om het centrum van een afscheidsreceptie te zijn. Het wordt, nu het ogenblik nadert, een steeds bevreemdender gedachte, al heb ik het zelf zo gewild en hoefde ik nog bij lange na niet uit het onderwijs te stappen. Ik stop op mijn negenenvijftigste, terwijl ik het voor de klas, als ik lesgeef, toch uitstekend naar mijn zin heb.
Waarom stopt u, vragen leerlingen mij. Ja waarom? Om veel redenen. Een daarvan is dat ik nooit op de eerste plaats leraar ben geweest. Op de eerste plaats ben ik dichter, een aandoening waarvan zelden kan worden geleefd. Dan is het prettig er een baan bij te hebben die je (gezien de vakanties en de vrijheid je werk tot op ruime hoogte zo in te delen als je zelf wil) in staat stelt dat dichterschap uit te oefenen zonder op een onverwarmd, lekkend zolderkamertje te verkleumen. Nu zich echter de kans voordoet om mij volledig aan het schrijven te wijden, zonder en-passant te verhongeren, zou ik wel gek zijn om hem niet te grijpen.
Nu doet zich ook de gelegenheid voor om meer tijd in het beoefenen van de geschiedwetenschap te steken, om het maar eens deftig te zeggen. Ik heb altijd wel iets van onderzoek erbij gedaan. Ik heb artikelen gepubliceerd en een boek over Cyprus geschreven, maar geschiedenis geven op een middelbare school heeft helemaal niets gemeen met onderzoek doen en geschiedschrijven. Aan die vorm van literatuur wil ik mij ook gaan wijden, terwijl ik het trouwens hoog tijd vind worden voor het schrijven van een, liefst autobiografische – ik ben een groot liefhebber van egoliteratuur – roman. Dat is dan de derde reden.
Ik word er ook niet jonger op. Als ik geluk heb en niet tot het legioen ga behoren dat vroegtijdig aan kanker bezwijkt, de gruwelijke ziekte die we voornamelijk te danken hebben aan dat schone milieu waarin we veroordeeld zijn om te leven en aan een legaat van bovengrondse kernproeven uit de jaren vijftig en zestig, heb ik misschien nog twintig goede jaren. Het kan ook zijn dat ik vandaag over een week al in het familiegraf van de Timonidae lig in het prachtige bergland rond Theodósia. Daar heb je maar één dronken gek in een auto voor nodig. Nu ga ik van dat laatste niet direct uit, anders kom je nooit de straat meer op, maar ik wil zo lang mogelijk genieten van de periode dat ik niet meer in een keurslijf hoef te lopen.
Bovendien ben ik moe van zesendertig jaar lang strijd leveren om de neergang en verloedering in het onderwijs zoveel mogelijk te stoppen. Uiteindelijk valt het met het Nederlandse onderwijs voorlopig nog wel mee, maar dat hebben we dan niet te danken aan het ministerie, aan de onderwijsvernieuwers en andere bedenkers van malle plannen, of aan de cultuur van fusies en managers. Nee, dat is te danken aan het feit dat ik en vele collega’s met mij, ons altijd weinig aangetrokken hebben van al die veel te goed betaalde zijlijnwerkers, maar gewoon ons werk zo goed mogelijk naar eigen inzicht hebben gedaan. Zo langzamerhand heb ik het nu wel gehad met het vechten tegen de bierkaai.
Wat ook een rol speelt is dat ik straks voor langere perioden weg kan uit het beroerde Nederlandse klimaat, zowel het weerkundige als het geestelijke. Nederland is me te nat en te koud. De Nederlanders zijn mij te veel verworden tot een natie van azijnzuipers en hysterici. Bang van alles, boos op alles, stinkend rijk, maar schijnheilig, wrokkig en gierig, ondanks soms dat tientje dat wordt gegireerd naar een verre ramp, om het calvinistisch-zondige geweten weer een tijdje gerust te stellen. Ik verblijf liever in Griekenland, waar meer dan 20% van de mensen onder de armoedegrens leeft en waar ze volop in de economische nesten zitten, maar toch hun levensblijheid hebben behouden.
Doorslaggevend om nu te stoppen was het besluit van de overheid om de zomervakanties in het voortgezet onderwijs met een week in te korten. De zomervakantie is al vanaf mijn kinderjaren de heerlijkste tijd van het jaar. Ik heb altijd gezegd: ‘als ze aan de zomervakantie komen, ga ik het onderwijs uit’ en ik ben iemand die zich aan zijn woord houdt. Dat ik al doende een flink deel van mijn inkomen opgeef, toont dat ik geen platte materialist ben, zodat meteen duidelijk is dat ik niet op de VVD zal stemmen. Mijn school is er bovendien goed mee, die benoemt voor nog geen derde van wat ik verdien een jongeman in een veel lagere salarisschaal. Noem je zoiets geen win-win situatie?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten