zondag, juni 20, 2010

Weekje poëzie


Het was een mooi weekje poëzie, al kon ik niet bij alle avonden van Poetry International zijn. Zo miste ik voor de eerste keer sinds jaren de uitreiking van de C. Buddingh'- prijs, omdat ik mij toen met een exquis gezelschap te Sleeuwijk bevond. Dat rivierdorp is ook de woonplaats van Buddingh's zoon, vertaler Wiebe Buddingh', maar dit terzijde. Wel maakte ik met veel genoegen de twee laatste dagen mee. Op donderdag vormde het optreden van Lêdo Ivo, auteur van Vleermuizen en blauwe krabben, het hoogtepunt. Presentator Tsead Bruinja beval dit boek terecht aan, maar of het nog te krijgen is, is de vraag. Sinds Ivo's uitgever, Wagner & van Santen, de geest heeft gegeven zal er misschien ergens nog wel een stapel in een of ander pakhuis liggen, maar krijg die er maar eens uit bij een firma die al bij leven berucht was om de gebrekkige communicatie. Ik ben in ieder geval blij dat het boek bij mij in de kast staat.


Vrijdag werd allereerst de uitkomst van het vertaalproject gepresenteerd. Ik vind het altijd fascinerend om te zien hoe een gedicht in diverse talen wordt getransformeerd en hoe haaks de opvattingen van vertalers soms op elkaar kunnen staan. Het ging dit keer om vertalingen uit het werk van de Peruaan Carlos López Degregori en de Nederlander Tomas Lieske. Hoogtepunt op vrijdag was het programma met Ewa Lipska en haar vriendin Wislawa Szymborska, de eerste lijfelijk, de laatste op film aanwezig. Prachtige poëzie en een kostelijke documentaire over een levenslustige Szymborska, met peuk en cognacje in gesprek met Lipska. Bij de aansluitende parade van dichters, die niet uit eigen werk, maar een keuze uit dat van collega's lazen, was het een beetje jammer dat een aantal deelnemers al vertrokken was. Op een festival van een week uiteraard een onvermijdelijk euvel.


Ik kwam in ieder geval gelouterd de Rotterdamse schouwburg uit, het lelijkste theater van West-Europa. Daarna moet je dat weerzinwekkende Schouwburgplein oversteken en langs die eeuwige bouwput voor het station je trein zien te vinden. Ik heb weleens gepleit voor een Poetry aan de Merwede, want Rotterdam is door al die bouwactiviteiten, maar ook door de architectonische lelijkheid van de stad, geen pretje om te vertoeven. Kunstmin is ook een veel sfeervoller ambiance voor een poëziefestival dan die Rotterdamse kist, maar aan de andere kant is de tegenstelling tussen bouwkundige gruwel en sfeerloosheid en een kunstvorm als poëzie ook wel spannend om mee te maken.


In het begin van de week bezorgde de postbode het nieuwe nummer van het literaire blad Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, een periodiek van hoog niveau dat al jaren zijn sporen verdient, maar nog steeds bedreigd wordt door een subsidiestop van het Vlaams Fonds voor de Letteren. In het zomernummer staan vier gedichten van mij onder de noemer 'Nog lang niet uitgereisd.' De reeks begint met het aan de nagedachtenis van Stella opgedragen Woordeloos woedend, dat ik als een van mijn beste gedichten beschouw.


Er moest deze week ook nog wat gewerkt worden. Op school is de laatste repetitieweek gaande. Dat betekent surveillance, steeds weer een opgave om daarbij niet in slaap te vallen, en correctie, ook niet het leukste onderdeel van het onderwijs. Mijn laatste repetitieweek. Over een paar dagen zet ik voor de laatste keer in rood, want ik ben wat dat betreft, alle pedagogisch gewauwel ten spijt, een traditionele leraar, een cijfer boven een proefwerk. Ik hoop op veel goede cijfers, maar toen ik vrijdag om half een 's avonds vanaf het station Dordt naar huis liep, zag ik het veertienjarige meisje K. uit TG3, dat bij mij in de buurt woont, nog met enkele jongens richting stad fietsen en dan vrees ik toch meteen weer het ergste.


Links:

http://www.poetry.nl

http://www.gierik-nvt.be



zaterdag, juni 12, 2010

Slammer versus Winkle


De voorjaarsbijeenkomst van de Haarlem Branche van de Dickens Fellowship stond vandaag in het teken van het 'book of study,' namelijk The Pickwick Papers. In dat kader sprak ik de volgende rede uit:


Al vrij in het begin van de Pickwick Papers beleven Mr. Pickwick en zijn gezelschap een benauwd avontuur, wanneer zij door een koetsier worden aangezien voor een stel verklikkers, maar uit hun netelige situatie worden gered door een haveloos geklede en in een merkwaardig staccato sprekende jongeman, die toevallig ook met de diligence naar Rochester moet. De kennismaking met dit heerschap zal grote gevolgen hebben. Trouwhartig en beleefd als de heren van de club zijn, wordt de vreemdeling op het diner genood, dat plaatsvindt in het hotel waar de Pickwick Club zijn intrek heeft genomen.


In dezelfde gelegenheid vindt een liefdadigheidsbal plaats, waar de heer Tupman, liefhebber van aantrekkelijke dames, graag naartoe wil. De vreemdeling voelt er ook wel voor. Er is echter een probleem: hij beweert dat zijn bagage nog niet is aangekomen en dat hij zich daarom niet voor het bal kan kleden. Daar weet de heer Tupman, overmoedig door de rijkelijk met alcohol besprenkelde maaltijd, wel raad op. De vreemdeling heeft ongeveer het postuur van de heer Winkle, die beneveld door de drank is ingedut. Klein kunstje om het pak van Winkle, waarvan de jas voorzien is van knopen met het insigne van de Pickwick Club, buiten diens medeweten om een avondje uit te lenen aan de vreemdeling.


Het verhaal zal menige Dickensian bekend zijn. Op het bal danst de heer Tupman, door tussenkomst van de vreemdeling, met de weduwe Budger, op wie dr. Slammer, arts van het 97ste Regiment, dat in Rochester in garnizoen ligt, zijn zinnen heeft gezet. Slammer en de vreemdeling krijgen woorden, die uitdraaien op wederzijdse beledigingen. De vreemdeling wordt de volgende ochtend opgespoord aan de hand van het insigne op zijn knopen, waardoor de van niets wetende heer Winkle wordt uitgedaagd tot een duel. Winkle wordt voor het blok gezet. Hij komt tot de conclusie dat hij in zijn benevelde staat wel iets zal hebben gedaan waardoor de dokter beledigd is en trekt op het afgesproken uur met zijn secondant, de dichterlijke heer Snodgrass, die merkwaardig koel blijft onder het gebeuren, zijn noodlot tegemoet. Dit overigens zonder dat de overige leden van de Pickwick Club op de hoogte zijn. Eenmaal ter plekke wordt Winkle niet door zijn vijand herkend en na enige verwarring komt men tot de slotsom dat er een vergissing in het spel moet zijn.


Het duel loopt met een sisser af. In werkelijkheid ging dat weleens anders, men denke slechts aan het duel waarin de Russische dichter Poesjkin het leven liet. Dan komt zo'n gebeurtenis in een ander licht te staan dan het tragikomische voorval in The Pickwick Papers. Ik associeer het verschijnsel altijd met onvolwassen, opgewonden standjes van mannen die hun conflicten niet op verbale wijze kunnen of willen uitvechten. Wel heren van stand, uiteraard, want in de lagere sociale klassen werd er direct bovenop geslagen of werd niet zelden het mes getrokken. Aan het duel kleefde het aura van iets chiques, iets ridderlijks, ook al was het in Dickens tijd in onbruik aan het raken. Dat neemt niet weg dat het bij sommige type mannen, laten we zeggen het hanige soort van betere komaf, nog steeds tot de verbeelding spreekt, al associëren we het tegenwoordig vooral met Zuid-Amerikaanse operettemilitairen, waarbij we en-passant bij Dickens terug zijn. Het duel was een zaak van eer, eer die was geschonden en moest worden verdedigd. Een afspiegeling van de Middeleeuwse toernooien, waarin het overigens niet ging om de eigen eer, maar om die van de hoofs beminde dame. Maar ook van het Middeleeuws godsgericht, waarbij de uitkomst van het tweegevecht als de wil van de almachtige werd gezien. Het duel gedijde mijns inziens dan ook het best in samenlevingen waar de mannelijk eer gemakkelijk werd geschonden, samenlevingen met een sterk ontwikkelde schaamtecultuur, waarin het van het grootste belang is wat de omgeving van iemands handelen vindt en of dat wel in overeenstemming is met de heersende normen en waarden.


Wat dat betreft is het wat merkwaardig dat duelleren in de loop van de 19e eeuw in Engeland meer en meer als 'not done' werd gezien, want als er één maatschappij was die we een schaamtecultuur kunnen noemen, dan was het wel de Victoriaanse. Tegelijkertijd was het een van hypocrisie doordrenkte tijd, waarvan de vrouw in hoge mate onderwerp en slachtoffer was. De maatschappelijke bewegingsvrijheid van de 'nette' vrouw was zeer beperkt door strenge opvattingen over de zedelijkheid, terwijl de Britse samenleving tegelijkertijd nooit meer zoveel 'gevallen vrouwen' kende dan toen. De schaamtecultuur van de Victoriaanse eeuw was echter sterker gericht op het hooghouden van de vrouwelijk eer, haar respectability, dan op het verdedigen van de mannelijke. Hoe ernstig de gevolgen van de vigerende opvattingen konden zijn mag blijken uit de gecompliceerde en tragische verhouding van Dickens met Nelly Ternan, die zich in het diepste geheim afspeelde en die zelfs na zijn dood verzwegen diende te blijven.


De oorzaken van de toenemende afkeer van duelleren moeten we zoeken in de maatschappelijke veranderingen die het gevolg waren van de Industriële Revolutie, maar met een duel dat dreigt te leiden tot een diepgaande analyse van de Victoriaanse samenleving, drijf ik wellicht wat al te veel af van The Pickwick Papers zelf. Terugkerend naar het boek kom ik tot de slotsom dat 'Slammer versus Winkle' vooral geslaagd is als een voorbeeld van Dickens briljante humor, waarom ik steeds weer smakelijk moet lachen.


woensdag, juni 09, 2010

St. Andrews
















Vandaag spiegelt St. Andrews zich
in het staalgrijs van de zee,
schurkt het in de rust
van een vroeg voorjaar waarin wij
over een kerkhof wandelen,
rond de ruïnes van een kathedraal
en langs resten
van een kasteel waaruit ooit
een bisschop werd geworpen
uit naam van de enige ware God.
In een winderige straat
zitten studenten
voor een koffiehuis het verleden
weg te roken.
Binnen wordt geadverteerd
met boeken over de liefde des Heeren,
als zouden eeuwen valse troost
uitwisbaar zijn.



Uit: Kees Klok - Het is al laat. Liverse 2009