vrijdag, december 10, 2010

C. Buddingh': Het houdt op met zachtjes regenen










In het eerste nummer uit 2007 van het literaire tijdschrift Ballustrada (http://www.ballustrada.eu) verzorgde ik de rubriek De Gesel en de Veer, waarin het hoogtepunt en het dieptepunt in het oeuvre van een schrijver wordt behandeld. In 'mijn' aflevering schreef ik over het werk van C. Buddingh', dat door de recente publicatie van zijn verzamelde gedichten opnieuw in de belangstelling is komen te staan. Het grootste deel van onderstaande tekst is gebaseerd op het artikel in Ballustrada.


Op het omslag van mijn editie van C. Buddingh’s Lexicon der poëzie staat een prent van Carl Spitzweg getiteld Der arme Poet. Zij toont een armoedig ingerichte zolderkamer waarin een dik ingepakte dichter onder een paraplu, vanwege de lekkage, bezig is een vers te componeren. Het is het traditionele beeld van een dichter: straatarm, eenzaam en bij voorkeur ook nog eens gezegend met een buitengewoon ongelukkige jeugd. Het beeld waaraan de veelzijdige dichter C. Buddingh’ in ieder geval niet voldoet. Hij was niet straatarm, ook niet rijk, maar toch zeer wel in staat een behoorlijk huis in de Dordtse Bankastraat te bewonen. Hij was niet eenzaam, maar gelukkig getrouwd met een mooie vrouw en hun twee zoons zijn uitstekend terechtgekomen (de jongste onder andere als vertaler van de Harry Potter-boeken). Hij had ook een, naar eigen zeggen, maar er is geen enkele reden om eraan te twijfelen, gelukkige jeugd. En dan toch een bundel schrijven als Het houdt op met zachtjes regenen, verschenen in 1976, een boek dat ik beschouw als het hoogtepunt van Buddingh’s poëzie.


Het houdt op met zachtjes regenen is het zoveelste bewijs dat het idee dat een slechte jeugd, armoede en eenzaamheid bepalend zijn voor een groot dichterschap, berust op een vooroordeel. Het is een bundel waarin de grote thema’s van het leven, liefde, dood, verlies en het onverbiddelijk voortstormen van de tijd, allemaal aan de orde komen en waarin Buddingh’ een groot meesterschap toont. De bundel, die uiteenvalt in drie delen, odes, gedichten gericht aan andere schrijvers en in memoriams, kenmerkt zich door een voor Buddingh’ typerend parlando, waarin het opvallende stemgeluid van de dichter sterk meeklinkt. Het is een stijl waarmee je voorzichtig moet zijn. Buddingh’ beheerst hem tot in de puntjes, bij veel andere dichters, ik behoor daar ook toe, is het resultaat niet zelden desastreus en wordt het hinderlijk gebabbel.


Het indrukwekkendst zijn de in memoriams, omdat daar het drama, dat uiteraard ook een rol speelde in het ogenschijnlijk zo gelukkige bestaan van de dichter, krachtig aan de orde komt. Kort na de Tweede Wereldoorlog bracht Buddingh’ lange tijd door in het sanatorium Zonnegloren, wegens een ernstige vorm van longtuberculose. Hij overleefde omdat net op tijd een nieuwe operatieve behandeling tegen deze slopende ziekte werd uitgevonden en leefde, zoals hij zelf stelde, sindsdien on borrowed time. Zijn traumatische sanatoriumervaringen heeft hij lange tijd verdrongen, maar in 1978 kwamen zij met overweldigende kracht bij hem boven. Dat was enkele weken nadat W.F. Hermans zijn infame aanval op Buddingh’ deed in het NRC-Handelsblad. De inzinking die hij kreeg en die hem enkele jaren beletten om productief te zijn, is direct te herleiden tot deze trauma’s en heeft niets te maken met het geschimp van de Grote Nurks in de Nederlandse letteren. Ik herinner mij dat Buddingh’ de dag na de publicatie van Hermans aanval een mooie schaakpartij speelde aan het eerste bord van het team van Bobby Kinghe, waarin ik bescheiden aan het vierde bord zat, en dat hij absoluut niet aangedaan was door het stuk. Wel opmerkelijk is dat Buddingh’ twee jaar daarvoor in zijn in memoriams enkele prachtige gedichten wijdt aan lotgenoten in het sanatorium, zonder dat dit tot geestelijke turbulenties leidde, althans daarvan blijkt niets in zijn dagboeken. Dat Buddingh’, doorgaans de vriendelijkheid en mildheid zelf, ook een andere kant van zijn karakter bezat, blijkt uit de laatste strofe van zijn ontroerende gedicht In memoriam Beertje van M.:


Je weet, Beer, ik ben een vredelievend mens,

bijna even vredelievend als jij was, die net

als ik, geen mug ooit kwaad zou doen, maar soms, als ik

weer aan je denk, heb ik de neiging om een machinegeweer

te stelen, de straat op te rennen en domweg

tussen al die vadsig-blozende gezichten

links en rechts om mij heen te knallen en luidkeels

uit te krijsen: ‘Daar! daar! daar! voor wat niemand

Beertje heeft aangedaan!’


In 1985 overleed de dichter onverwacht terwijl hij herstellende leek van een darmoperatie. Aanvankelijk werd zijn literaire nalatenschap beheerd door Ares Koopman. Het kwam echter tot een breuk tussen hem en de weduwe Buddingh’ en sindsdien ontfermt de beoogde Buddingh’-biograaf Wim Huijser zich over het nagelaten werk. Huijser kwijt zich nauwgezet en serieus van zijn taak om de nagedachtenis van Buddingh’ levend te houden. Zo maakte hij een alleszins lezenswaardige fotobiografie Een mens in de tijd en schreef hij Een stad is een boek: het Dordrecht van Buddingh’ en Het Engeland van C. Buddingh’. Ook maakte hij een aardig boek met Buddingh’s uitspraken over voetbal: Net zo links als Willem van Hanegem: het voetballeven van C. Buddingh'.


Zijn laatste wapenfeit is de uitgave van Buddingh’ Gebundeld, waarin alle poëzie van de dichter is ondergebracht. Waarom dan niet een echt Verzameld Werk met ook al Buddingh’s proza, inclusief zijn alleszins lezenswaardige dagboeken, vraag ik mij af. Misschien dat het nog komt, al zullen de kosten zo'n uitgave wel in de weg staan. Waar wij nu werkelijk op zitten te wachten, zijn een Buddingh'- biografie en een echte Buddingh’-laan in Dordrecht, in plaats van dat foeilelijke parkeerpleintje waarmee ze hem hebben afgescheept. Onlangs stelde iemand voor de Vleeschhouwerstraat, een van Dordrechts oudste straten, naar de dichter te noemen, omdat hij er weleens kwam in de boekhandel van Koos Versteegh. Een idioot voorstel dat geen enkele rekening houdt met de historische traditie en dat snel de prullenbak in moet. Dat er ergens echter een fatsoenlijke Buddingh'-laan komt, dat is Dordrecht toch wel aan Kees verplicht.


Geen opmerkingen: