zondag, oktober 30, 2011

De geboorte van het moderne Griekenland



Griekenland viert zijn belangrijkste nationale feestdag op 25 maart. Volgens de overlevering zou op die dag in 1821 het vaandel van de opstand zijn gehesen door bisschop Germanos, boven het klooster van Agia Lavra op de Peloponnesos. Het is een verzinsel uit de duim van de Franse geschiedschrijver François Pouqueville. In feite braken er in de loop van maart dat jaar op verschillende plaatselijke opstandjes uit, die tegen het einde van de maand, als een bosbrand bij kurkdroog weer, de omvang van een grootschalige rebellie hadden aangenomen.


De tijd was er rijp voor. Door de opkomst van een welvarende Griekse koopmansklasse in de loop van de achttiende eeuw, drongen de ideeën van de Verlichting, de Franse Revolutie, Romantiek en het nationalisme door tot de elite, allereerst via Grieken in de diaspora, zoals bijvoorbeeld koopman en intellectueel Adamantios Koraïs, die enige jaren in Amsterdam verbleef. Onder de bevolking leefde de legende voort van de xanthon genes, een blond volk, dat op een dag vanuit het noorden de bevrijding zou brengen. Deze hield de verwachting levend dat er ooit een einde zou komen aan het Osmaanse bestuur. Algemeen werden de Russen, het enige orthodoxe volk buiten de grenzen van het Osmaanse rijk, aangezien voor deze xanthon genes. Het Osmaanse rijk was door allerlei oorzaken economisch en militair aan het verzwakken, reden waarom het in de negentiende eeuw ook wel 'de zieke man van Europa' werd genoemd. Een belangrijke factor bij het uitbreken van de opstand was tenslotte het vrijwel ontbreken van Turkse troepen op de Peloponnesos. Die waren door sultan Mahmud II naar het noorden gestuurd om af te rekenen met de steeds onafhankelijker opererende Ali Pasja van Ioannina.


In het voordeel van de Grieken werkte de aanwezigheid van gewapende roversbenden in de bergen, de zogenaamde kleften, en de tegen hen in het geweer gebrachte milities, de armatoloi. In de Griekse traditie worden de kleften bezongen als helden en vrijheidsstrijders avant la lettre, maar in de praktijk waren ze vaak een even grote plaag voor zowel Griek als Turk. Temeer daar niet altijd duidelijk was wie nu als kleften en wie als armatoloi opereerden. Hoe dan ook, toen de opstand uitbrak waren het in eerste instantie deze gewapende bendes en milities die de kolen uit het vuur haalden. Daarbij kregen ze steun van de reders van de 'zeevarende' eilanden Hydra, Spetses en Psara, die het de Osmaanse vloot in de Egeïsche Zee al snel flink lastig maakten.


Aanvankelijk hadden de Grieken, anders dan bij voorgaande opstanden, groot succes. In oktober 1821 veroverden zij onder leiding van kleftenhoofdman Theodoros Kolokotronis Tripolis, het bestuurlijke en militaire centrum van de Osmanen op de Peloponnesos. Dit ging gepaard met een bloedbad onder de Turkse inwoners. Geen van beide partijen zag erg op tegen het begaan van de nodige gruwelen. Al bij het begin van de opstand werden de patriarch van Constantinopel en een aantal andere vooraanstaande Griekse geestelijken en burgers op wrede wijze geëxecuteerd. Ook roeiden de Turken in 1822 het grootste deel van de bevolking van Chios uit. Deze daden zorgden voor een schokgolf in West-Europa en genereerden veel sympathie voor de Grieken. Zoals meestal kon de underdog op meer bijval rekenen dan de grote mogendheid waartegen men streed. Een andere belangrijke oorzaak van het enthousiasme voor de opstand in West-Europa, was de grote belangstelling voor de klassieken, waardoor een idyllisch beeld was ontstaan van de vrijheidlievende Grieken. Al snel merkten vrijwilligers die afreisden om de opstandelingen te steunen, de bekendste onder hen was de dichter lord Byron, dat dat beeld niet strookte met de werkelijkheid, wat niet zelden tot desillusies leidde.


De opstand kwam niet uit de lucht vallen. Al eerder hadden Griekse intellectuelen in het buitenland opgeroepen tot verzet tegen de Osmaanse overheersing. Allereerst de in Oostenrijk verblijvende Rigas Velestinis, die echter door de Habsburgse autoriteiten werd gearresteerd en uitgeleverd aan de Osmanen. Deze stelden hem in mei 1798 in Belgrado terecht. Hij werd de eerste martelaar van de Griekse onafhankelijkheid. Zijn dood inspireerde drie jonge Grieken, Emmanouil Xanthos, Nikolaos Skouphas en Athanasios Tsakaloff om in Odessa in 1814 de Philiki Etairia op te richten, een organisatie die specifiek ten doel had Griekenland door een gewapende strijd te bevrijden. Op instigatie van de Philiki Etairia trok de voormalige generaal in Russische dienst Alexander Ypsilantis begin maart 1921 vanuit Bessarabië met een schamel, slecht voorbereid legertje Moldavië binnen. Men hoopte op massale steun van de bevolking, maar deze was het wanbestuur van de Griekse hospodaars, onderkoningen, zo beu, dat zij zich niet voor een Grieks karretje wilde laten spannen. De Turken hadden er dan ook weinig moeite mee om Ypsilantis in juni bij Dragatsani te verslaan. Tot op heden is onduidelijk of er enige coördinatie was tussen de actie van Ypsilantis en de gebeurtenissen op de Peloponnesos.


Ondanks de aanvankelijke militaire successen zag het er niet naar uit dat de opstand uiteindelijk tot onafhankelijkheid zou leiden zonder steun van een of meer grote, buitenlandse mogendheden. Om daarmee zaken te doen, om de strijd te coördineren en om te beginnen aan de opbouw van een civiel bestuur, was het van groot belang dat er zo snel mogelijk een voorlopige regering werd uitgeroepen. Dat gebeurde begin 1822, tijdens een nationale vergadering in Epidavros. Er kwam een gekozen senaat en een uitvoerend comité met aan het hoofd Alexander Mavrokordatos, die in tegenstelling tot de militaire leider Kolokotronis, ervan overtuigd was dat de nieuwe staat op Westerse ideeën moest worden gegrondvest. Daarom streefde hij ook naar het oprichten van een reguliere strijdmacht, onder directe controle van de regering en getraind volgens Westerse opvattingen. Kolokotronis en de andere krijgsheren waren hier mordicus tegen, al was het alleen al omdat het hun eigen macht en invloed drastisch zou inperken. De verdeeldheid leidde tot factievorming en een machtsstrijd tussen de traditionele notabelen, in de Osmaanse tijd kodjabashis genoemd, en de militaire leiders, veelal voormalige kleften. Begin 1825 leidde dat zelfs tot het gevangen zetten van Kolokotronis op het eiland Hydra.


Ondertussen waren de militaire kansen gekeerd in het voordeel van de Turken. Die hadden zich in 1824 weten te verzekeren van de steun van Mehmed Ali, de machtige onderkoning van Egypte. De Egyptische vloot viel allereerst Psara, Hydra en Spetses aan, waarbij ze er overigens alleen in slaagde het afgelegen Psara te bezetten. In de winter van 1825, geheel onverwacht voor de Grieken, landde een Egyptisch leger bij Methoni, vanwaar een uiterst succesvolle operatie begon. Eind 1825 waren van de belangrijke plaatsen op de Peloponnesos alleen nog Navplion en Monemvasia in Griekse handen. Dat leidde tot het vrijlaten van Kolokotronis, die wederom aan het hoofd van de Griekse strijdkrachten kwam te staan, maar desondanks zag de situatie er hopeloos uit. Ten noorden van de Golf van Korinthe moest in april 1826 Mesolonghi na een langdurig beleg worden opgegeven en twee maanden later begonnen de Osmaanse troepen het beleg van Athene. Een poging om dat te breken door een Griekse strijdmacht onder bevel van twee Britse officieren, generaal Church en admiraal Cochrane, liep op een fiasco uit en in juni capituleerde het garnizoen van de Akropolis.


De Grieken zetten nu alles in het werk om meer financiële en ook militaire steun uit het buitenland te krijgen. Ook werd het bestuur gereorganiseerd, om de oorlog efficiënter te coördineren en met het buitenland te onderhandelen. Ioannis Kapodistrias, voormalig minister van buitenlandse zaken van de Tsaar werd benoemd tot president. Een man met belangrijke internationale contacten, al zou hij pas in 1828 in de voorlopige hoofdstad Navplion arriveren. Op het hoogtepunt van wat een uitzichtloze situatie leek, kwam echter de buitenlandse steun waarop men zo lang had gehoopt. In Londen werd het drastische plan van Mehmet Ali bekend om de hele orthodoxe bevolking van de Peloponnesos in slavernij weg te voeren en het schiereiland te herbevolken met islamieten uit Egypte en andere delen van het Osmaanse rijk. Dat zou ongetwijfeld leidden tot een Russisch ingrijpen, omdat de Tsaar zichzelf traditioneel zag als beschermer van de orthodoxen in het Osmaanse rijk. Een eenzijdige Russische interventie, die het machtsevenwicht in Europa en vooral in de Middellandse Zee zou verstoren, wilde men voorkomen. Bovendien werden de Britse handelsbelangen meer en meer geschaad door de strijd. Onderhandelingen tussen Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland leidden in juli 1827 tot het Verdrag van Londen. Dat bepaalde dat de drie mogendheden een wapenstilstand zouden voorstellen. Als een of beide partijen die van de hand wees, zouden zij gewapenderhand ingrijpen. De Grieken accepteerden het voorstel, de Osmanen wezen het van de hand.


Op 20 oktober 1827 voer een gecombineerde Brits-Frans-Russische vloot onder bevel van admiraal Codrington de baai van Navarino binnen, waar de Osmaanse vloot voor anker lag. Al spoedig vielen de eerste schoten. De zeeslag van Navarino eindigde met de vrijwel volledige vernietiging van de Osmaanse vloot en verzekerde de onafhankelijkheid van Griekenland. Onduidelijk was echter nog welke grenzen het zou krijgen en hoe volledig die onafhankelijkheid zou zijn. De grenzen werden uiteindelijk bepaald na lange onderhandelingen, waarbij de Grieken opvallenderwijs niet rechtstreeks werden betrokken. De grens zou lopen van Arta in het noordwesten, tot Volos in het noordoosten. Ook de Cycladen werden Grieks. Dat betekende dat belangrijke delen van het tegenwoordige Griekenland Osmaans gebied bleven. Na de moord op Kapodistrias (oktober 1831), die zich door zijn autoritaire optreden de vijandschap van zowel de militaire leiding als de notabelen op de hals had gehaald, besloten de Grote Mogendheden dat Griekenland een erfelijke monarchie moest worden. Na enig zoeken werd de zeventienjarige Beierse prins Otto von Wittelsbach in februari 1833 ingehaald als de eerste koning der Hellenen.


In de jaren veertig van de negentiende eeuw ontstond de Megali Idea, een irredentistisch streven naar het verenigen van alle Grieken binnen één koninkrijk, met Constantinopel als hoofdstad, waardoor min of meer het oude Byzantijnse rijk zou herleven. Deze Megali Idea is, tot hij in 1922 in bloed en vuur werd gesmoord na de dramatische ondergang van het Griekse leger in Anatolië tegen de troepen van Mustafa Kemal (Atatürk) en de verwoesting van een deel van Smyrna door de zegevierende Turken, de basis geweest voor de buitenlandse politiek van de opeenvolgende Griekse regeringen. Stap voor stap zou Griekenland daardoor groeien ten koste van 'de zieke man van Europa.' Soms, maar niet altijd, ging gebiedsuitbreiding met oorlog gepaard.


In 1864 droeg Groot-Brittannië de Ionische eilanden, waarvan de meeste nooit onder Osmaans bestuur hadden gestaan, over aan Griekenland. Onder druk van de Grote Mogendheden stonden de, na de Russisch-Turkse oorlog van 1878 dramatisch verzwakte, Turken in 1881 het zuiden van Epirus, rond Arta, en de vruchtbare landbouwprovincie Thessalië af. Macedonië en Thracië bleven vooralsnog onder bestuur van Constantinopel. Dat duurde tot de twee Balkanoorlogen (1912 & 1913) toen de Turken vrijwel geheel van het schiereiland werden verdreven en alleen Oost-Thracië behielden. Griekenland verwierf in 1813 het grootste deel (50%) van het zeer omstreden Macedonië, Kreta en de Egeïsche eilanden, op de Dodekanisos na, die in 1911 door de Italianen op Turkije waren veroverd. West-Thracië, dat na de Balkanoorlogen door Bulgarije werd ingelijfd, kwam na de Eerste Wereldoorlog in Griekse handen (1920). Het land kreeg tenslotte in 1948 zijn huidige omvang, toen Italië de Dodekanisos moest afstaan.


Griekenland kende vele groeipijnen en de naweeën daarvan zijn nu en dan nog te voelen, bijvoorbeeld in een aantal slepende conflicten met Turkije. Over de afbakening van het continentale plat in de Egeïsche Zee, van het luchtruim en van de territoriale wateren. In 1996 leidde een conflict over een rotspunt nabij Kalimnos (Imia) bijna tot oorlog tussen beide Navo-bondgenoten. Hoewel er daarna aanzienlijke verbeteringen optraden in de wederzijdse betrekkingen, wordt bijvoorbeeld in de Griekse media nog vrijwel wekelijks melding gemaakt van schendingen van het luchtruim door Turkse vliegtuigen en beschuldigen de Grieken Turkije ervan nog steeds een invasiemacht van zeker 35.000 militairen gereed te houden aan zijn westkust. Turkije lijkt er anderzijds nog niet van overtuigd dat het Griekse irredentisme geheel is uitgedoofd. Ook het almaar voortdurende conflict over Cyprus is cruciaal in de onderlinge verhoudingen, die door het vermoeden van olie en grote gasreserves in het oostelijke bekken van de Middellandse Zee opnieuw onder spanning kunnen komen te staan.


©Kees Klok


Thessaloniki, 15 augustus 2011

zaterdag, oktober 29, 2011

Shameful and disgusting!




This photo was taken just an hour ago in Ano Toumba, Thessaloniki. It's a week after the end of the strike now but the garbage collecters still didn't show up. The town centre has been cleaned, but apparently nobody is interested in the suburbs or even aware there are people living here. It's an outragious situation. I wonder which outbreak will be first: the fury of the people living in this area (let's see what happens if we shove the whole bloody mess on to Lambrakisstreet, blocking the traffic) or some contagious disease.

zaterdag, oktober 22, 2011

Literair dagboek

Bij Uitgeverij Liverse verschenen mijn kronieken, liever: literaire dagboeken En vooral: de gordijnen dicht (2008) en Idioten ontloop je nergens (2010). Deel drie is in wording en zal, als alles loopt zoals bedoeld, eind 2012 of begin 2013 verschijnen. Uit dit deel zijn reeds Literair dagboek: Schotland en Literair dagboek: Griekenland op dit weblog gepubliceerd. Onder de titel Literair dagboek zal ik nu en dan een fragment uit het komende boek opnemen.



Zondag, 4 maart 2007:

Mooie Dag van de Poëzie, gisteren, al lieten leerlingen en collega's van de belangrijkste cultuurschool van West-Europa het volledig afweten. Van de dichters kwam een zekere Ron Elshout, ook in het fonds van Wagner & van Santen, niet opdagen, terwijl Jan Eijkelboom en Ed Leeflang door ziekte wegbleven. Ed Leeflang werd vervangen door Hans Verhagen. Hij gaf me een boekje over een project dat hij samen met onze Dordtse Theo Kemp had uitgevoerd. Ik las er een paar mooie gedichten in.


's Middags gelezen in Pictura, met Elma van Haren. Aardige dame, die goede poëzie schrijft, maar die absoluut niet kan voordragen. Muziek door Jeroen Hobbel en Jean-Luc Jossa, Braziliaanse liederen. Erg goed. Ik heb ze inmiddels aanbevolen bij Joris Lenstra, voor zijn lezingen in de Rotterdamse bibliotheek. Bij de eerste voorstelling was er nauwelijks publiek. Nogal pijnlijk in die grote zaal. De andere twee optredens hadden een redelijke opkomst. De zaal heeft een prettige akoestiek en is zonder microfoon gemakkelijk te bespreken, maar dat moet je wel kunnen. Elma had een microfoon nodig, waar ze nogal onhandig mee omging. Het leek me geen pose, zoals bij sommige hooggeleerden op wetenschappelijke conferenties, maar zij heeft een natuurtalent voor het onhandige, wat ik eerlijk gezegd wel een sympathiek trekje vind.


Vóór het avondprogramma in het Hof vertrokken Elma van Haren en Mark Boog, wegens andere verplichtingen. Er werd gevraagd of de dichters elkaar wilden introduceren, dus Ad Zuiderent Tjitske Jansen, Tjitske mij, ik Eva Gerlach, die Pieter Breman, Pieter Hans Verhagen, Hans Tonnus Oosterhof en die tenslotte Peter M. van der Linden. Peters optreden was weer erg goed, evenals dat van Tjitske, die trouwens erg aardig is, iets wat je niet van iedere kunstbroeder of -zuster kunt zeggen. De meeste andere dichters droegen matig tot slecht voor, op Ad Zuiderent na. Later kwamen verschillende onbekenden uit het publiek Tjitske en mij complimenteren.


Tijdens de voorbereiding onderwierp Eva Gerlach Pieter Breman aan een vriendelijk kruisverhoor. Was haar voordracht maar even goed geweest als haar interviewtalent. Pieter was even verbaasd, maar zag er de humor wel van in. Er was weer goede muziek, Quarteto Rotterdam, een tangokwartet en soms quintet als er een zangeres bij kwam, maar ze speelden maar tot kwart voor tien en moesten toen naar een ander optreden. Ik vind dat zoiets niet kan. Stella en ik liepen met Tjitske mee naar het station en dat was een geluk bij een ongeluk, want er was iets met de Zwijndrechtse brug, waardoor het treinverkeer was gestremd. We hebben bij ons thuis eerst nog wat gedronken en haar daarna met de auto naar station Zwijndrecht gebracht, vanwaar ze verder kon reizen. Ze had ook bij ons kunnen overnachten, maar dat kwam in verband met iets in de familie, de andere dag, niet uit. Ik maakte voor we gingen slapen nog een brief van De Revisor open, waarin het bericht dat de Gopal-vertaling niet wordt opgenomen. Een dag kan ook nooit eens perfect zijn.


Dinsdag, 6 maart:

Bij het buiten zetten van het oud-papier heb ik op het nippertje acht exemplaren van De Groene Mug, de schoolkrant van Mulo-Groenedijk, kunnen redden. Hoewel ze ook op het Stadsarchief aanwezig zijn, zou ik het eeuwig zonde hebben gevonden als ik die dierbare herinneringen aan een deel van mijn middelbare schooltijd was kwijtgeraakt. Bovendien publiceerde ik mijn allereerste gedichten in De Groene Mug. Op een gegeven ogenblik kwam ik, ik zat in de derde, in de redactie, samen met Gerrit de Wolf, tegen wie ik toen hoog opkeek. Hij kon goed schrijven, goed voetballen (speelde een tijd in het eerste van DFC) en was bovendien twee jaar ouder dan ik. Dat telt als je veertien bent. Het was het begin van een vriendschap die tot op de dag van vandaag voortduurt.


Woensdag, 7 maart:

Revathy Gopal is vanmorgen in Bombay overleden. De kanker heeft het weer gewonnen. We hebben haar nooit persoonlijk ontmoet, maar kenden haar via haar zus Gomathy Venkateshwar, een van de deelnemers aan het seminar in Minneapolis, waar ik Stella leerde kennen. Door veelvuldig e-mail contact en door het vertalen van haar gedichten, was er een vriendschap op afstand ontstaan. Vanmiddag vervielen de lessen van Vwo-6, vanwege een excursie voor economie. Die tijd heb ik gebruikt voor een In Memoriam op mijn weblog. Ik heb ook een berichtje gemaakt voor de Contrabas, waar werk van haar is gepubliceerd. Ze is negenenvijftig geworden. Van onze leeftijd. Daar schrikken we ook weer van.


woensdag, oktober 19, 2011

Bij een foto (20)






Het beeld van Griekenland in de media wordt de laatste tijd vooral bepaald door stenen en molotov-cocktails gooiende idioten met valhelmen, gasmaskers en capuchons. De zogenaamde 'koukoulofori' (capuchondragers), halvegaren die, behekst door een verdraaid idee van het anarchisme, denken dat je met stompzinnig geweld een betere wereld kunt scheppen. Als ze daar op uit zijn, wat ik betwijfel. Ik vrees dat het voor een flink deel dezelfde enge mannetjes zijn die in de straten van Amsterdam en andere grote steden op de een of andere manier hun overdosis testosteron kwijt moeten.


Het beeld van Griekenland wordt ook bepaald door de eindeloze serie stakingen tegen het bezuinigingsbeleid van de regering-Papandreou. De economische crisis is geculmineerd in een machtsstrijd tussen de regering en de vakbondsbonzen, een zinloze strijd want Griekenland ligt volledig aan de ketting van ECB, IMF en EU, maar hij kost handen vol geld en bezorgt de gewone Grieken alleen maar ellende. Tonnen stinkend vuil op straat, keer op keer stakingen in het openbaar vervoer en van boze taxichauffeurs, bezettingen van ministeries door ambtenaren, van middelbare scholen door leerlingen en uiteraard van universiteiten door studenten, want de hoop der natie wil ook zo zijn bijdrage leveren tot het pandemonium. We zien belastinginspecteurs die hun eigen aanslagen voor de deur van het ministerie van financiën verbranden, vakbondsleden die de burgemeester van Sykiës, een randgemeente van Thessaloniki, op de nek springen omdat hij de vuilophaal wil privatiseren en de voorzitter van de taxibond, die dreigt de directeur van het ziekenfonds (IKA) in elkaar te slaan omdat de laatste vindt dat ook de stakers hun sociale premies moeten betalen.


Het is allemaal geen reclame voor de bakermat van de democratie en daarom was ik blij onlangs een groep landgenoten een ander gezicht van Griekenland te kunnen laten zien. Tijdens een rondreis van Thessaloniki door het noorden en vandaar naar Athene toonde Hellas zich van zijn beste kant. Het prachtige bergland, de overweldigende gastvrijheid en hartelijkheid van de Grieken, die toch over ons Nederlanders, Jan-Kees de Jager voorop, wel wat klachten zouden kunnen hebben. De schitterende monumenten en musea van Thessaloniki, Vergina en Ioannina, de als adelaarsnesten op de rotsen gebouwde kloosters van Meteora, de adembenemende pracht van het landschap rond Delphi, de rijke geschiedenis, vanaf de oudheid tot de dag van vandaag, met als klap op de vuurpijl het spectaculaire Akropolismuseum in Athene, waarvan iemand uit de groep, zeer ingevoerd in de Nederlandse museale wereld, zei dat hij nog nooit zo'n mooi museum had gezien.


Op een van de dagen bezochten we Monodendri, dat ligt aan het oostelijke uiteinde van de Vikoskloof in de Zachoragoria in Epirus, niet al te ver van Ioannia, ooit de residentie van Ali Pasha van Tepelenë, de man die figureert in Tessa de Loo's reisboek Een varken in het paleis. De Vikoskloof is breder en dieper dan de Grand Canyon en qua natuurschoon minstens zo indrukwekkend. Hoewel bekend bij bergwandelaars is hij wonderlijk genoeg heel wat minder beroemd dan zijn Amerikaanse evenknie. We zouden wat meer oog moeten hebben voor deze kant van Griekenland, dat met zijn overweldigende natuur en duizenden jaren oude geschiedenis en cultuur een van de fascinerendste landen van Europa is.



zondag, oktober 02, 2011

Bij een foto (19)


Het was in november 1990 dat de scholengemeenschap Noordendijk, waar ik toen lesgaf, Johnny van Doorn uitnodigde voor een optreden. Hij ging daar graag op in, liet hij weten, maar dan moesten er wel een fles sherry, een glas en een vork voor hem klaarstaan. Naast, uiteraard, het gebruikelijke honorarium. De dichter verplaatste zich per trein en zou rond tien uur op het Dordtse station arriveren. Daar haalde ik hem op. Met Etienne Busink, fotograaf van een lokale krant, die geen verslag deed van het optreden, maar wel melding maakte van het ter stede verschijnen van het fenomeen Johnny the Selfkicker. Dat de Selfkicker al jaren gewoon als Johnny van Doorn door het literaire leven ging, was nog niet tot de redactieburelen doorgedrongen. De foto werd gemaakt in de bloemenstal, om, hoewel zwartwit, de grauwe regensfeer nog een weinig op te fleuren. Vervolgens namen we een taxi naar de Noordendijk, nadat Van Doorn eerst nog een passerende huisvrouw bijna van haar fiets had gezwaaid onder de kreet 'mooooooorgèn, mevrouw' in het licht-gedistingeerde accent van zijn geboortestad Arnhem, dat hij nooit is kwijtgeraakt.




Het optreden was alles wat de leerlingen ervan verwachtten, inclusief het fameuze 'kom klaar klootzak,' dat nog weken door de schoolgangen heeft gegalmd. Het onderwijl innemen van de sherry en het roeren met de vork in het glas maakten eveneens de nodige indruk, al mopperde de rector achteraf 'dat het eigenlijk geen pas gaf.' Na afloop gaf Johnny nog een zeer geïnspireerd interview aan een bloedmooi meisje van de schoolkrantredactie, onder het nuttigen van de laatste slokken uit de fles. Bij het afscheid kreeg hij een kruik oude genever van het fameuze Dordtse merk Rutte. Dat hij de energie had voor zo'n spetterend optreden, verbaast achteraf. Twee maanden later overleed hij, voor de buitenwereld onverwacht, aan kanker. Hij moet tijdens zijn bezoek al erg ziek zijn geweest. En dan toch met zoveel dynamiek een optreden verzorgen! Misschien schuilt daarin wel de kracht van poëzie.




©Foto: E.J.W. Busink, Dordrecht: http://www.fotobusink.nl