Vanavond breng ik de avond thuis door. Om gezondheidsredenen. Reinheid, rust en regelmaat. De lijfspreuk van een gewaardeerd oud-collega. De radio staat aan, want de televisie is doorgaans niet om aan te zien, behalve soms rond zes uur in de namiddag. Dan wil er weleens een vraaggesprek zijn met een dichter of schrijver, op prime-time, want crisis of niet, als de publieke omroep een keer niet staakt, is men niet kinderachtig en krijgt ook de literatuurliefhebber zijn deel. Ook op zaterdag is de buis weleens de moeite waard. Dan wordt het programma stin igeia mas uitgezonden. In de studio staat in een halve cirkel een rij welgedekte tafels opgesteld, met de heerlijkste gerechten en dranken en erachter de fine fleur uit de muziek- en theaterwereld. Er wordt gegeten, gebabbeld, gedronken, nog meer gebabbeld, muziek gemaakt, veelal rebetica of liederen van Hatzidakis of Theodorakis en veel gedanst. Aanstekelijk gedanst. Het begint om tien uur 's avonds en gaat door tot een uur of twee. Een enkele keer haal ik het einde, wat wel een opgave is voor een ochtendmens.
De radio staat aan, het deftero programma. Eerst nostalgische muziek uit de tijd dat mijn ouders jong waren en zich door de hopeloze crisis van de jaren dertig moesten worstelen, nu nostalgisch makende Griekse liederen, die gisteren ook werden gezongen door die jonge student in Loxias, met die kleine schare meisjes om zich heen, die zich door de verlammende crisis van vandaag de dag heen moeten zien te wurmen. Mijn moeder gaf in de crisistijd dansles aan de dansschool van Kemp op het Vlak. Dansen, muziek, poëzie, even die crisis vergeten. De meisjes gisteren dansten niet, daarvoor is de kroeg te klein, maar ze lachten en klapten de toekomst voor zich uit. Wat waren ze mooi en waarom moet ik juist nu zestig zijn? Ik zag het van een afstandje aan, nu en dan wijs filosoferend met de kroegbaas, die gelijktijdig boekhandelaar is. Ik dronk eerst bier, toen wijn en daarna tsipouro. Veel tsipouro, een godendrank die ruim wordt gestookt en daardoor nog te verkrijgen is tegen een prijs van voor de crisis. Van tsipouro krijg je geen kater, maar ik was pas om half drie thuis en stond eerst om half tien vanmorgen op. Geen van beiden zijn aan te bevelen voor een ochtendmens. Vandaar deze kalme avond boven mijn cahier. Heel af en toe laat het deftero programma een mooie rebetico horen en onderbreek ik het schrijven voor een dansje door de kamer.
Voortdurend wordt mij gevraagd hoe ik de Griekse toekomst zie. Een vraag die je een historicus liever niet moet stellen. Ik kan iets zeggen over het verleden, iets wat andere historici dan bestrijden of relativeren, of pikken om het als een eigen vondst in een artikel op te schrijven. Leer mij historici kennen, evenveel valsheid, jaloezie en kinnesinne als onder de professoren van W.F. Hermans. Van de toekomst weet ik niets en de waan van de dag kun je beter over vijfentwintig jaar uitleggen, als de vertekening van het met je neus op de feiten gedrukt zijn minder storend is. Toch hoeven ze mij van de NOS of BNR maar te bellen en het klokje gaat kleppen. Eens een leraar, altijd een leraar, dat zal het wel zijn, al ben ik uit het onderwijs. Hooguit geef ik nu en dan een gastles of -college. Soms ook op een ander vakgebied dan het mijne, als historicus heb je tenslotte overal verstand van. Van het niet bestaan van een opperwezen, van Wilders (door mijn leermeester Maarten van Rossem altijd Gekke Geert genoemd en volstrekt terecht), van u-dalen en eindmorenen, van het bereiden van een goede garnalenkerrie, van een therapie tegen aambeien en hoe het rookverbod te ontduiken. Maar, nogmaals, niet van de toekomst. Als ik in de studio zit, of aan de telefoon hang, en er lustig op los speculeer, steek ik op een onverwacht moment altijd mijn boek Idioten ontloop je nergens omhoog, want ik doe het eigenlijk natuurlijk allemaal voor de verkoopcijfers, maar dan realiseer ik mij dat het radio is, dus eigenlijk is alles vergeefs. Dat is een motto van A.L. Snijders, wiens boeken ik op het ogenblik lees, daarom kan ik dat niet gebruiken. Ik ben geen jattende historicus. Het enige wat ik ooit gejat heb zijn de chocoladeflikken uit de pot bij mijn tante Christien, aan het einde van de jaren vijftig.
Ik denk veel terug aan de jaren vijftig. Donkere winteravonden bij de kolenkachel en op tijd de gordijnen dicht. Sterren op de bevroren ramen en iedere ochtend weer die wilsinspanning om onder de moltondeken uit te komen. 'Met mijn blote voeten op het koude zeil,' werd er gezongen. Nou, dat klopte. IJspoten als je niet snel genoeg je pantoffels kon vinden. Je poedelen bij de gootsteen in de keuken en één keer per week in de teil, want geld voor het badhuis was er niet. Daarna snel de gebreide borstrok en een dikke trui aan en 's' Avonds voor het slapen gaan een lepel Draaisma levertraan.' Met een klontje suiker toe om de walgelijke smaak te verdrijven. Hoe de Griekse toekomst eruit ziet? Geen idee zeggen zou flauw zijn. Je hoeft geen futuroloog te zijn om te bedenken dat de Grieken het nog heel moeilijk gaan krijgen. Hoe moeilijk, dat is de vraag. Moeilijker misschien dan wij in de jaren vijftig. Volgens de kranten is de verkoop van houtkachels spectaculair gestegen, omdat de mensen bang zijn de gasrekening niet meer te kunnen betalen. Straks zie ik die meisjes van gisteren in het bos hierboven hout sprokkelen en lijken ze op hun vijftigste tachtig, net als hun grootmoeders, door het harde bestaan in dit schrale, zij het vaak zonnige, land. Het is tijd voor een troostend glaasje tsipouro.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten