zaterdag, juni 30, 2012

Veranda


Het is tegen tien uur. Ik zit nog op onze veranda. Dezelfde die Jan Eijkelboom inspireerde tot zijn gedicht Veranda's vooral. Het is een van de zeldzame, aangename juni-avonden in een koud en verregend voorjaar. De avond is aan het vallen, een enkele zwaluw schiet door de lucht, stil, zonder te gieren. Het is nog geen zomer, al is de langste dag van het jaar alweer voorbij. Een buurtmerel zingt. Straks begint hij aan een korte nachtrust om zijn gezang rond een uur of vijf te hervatten. Het is vrijwel windstil en grotendeels bewolkt. Boven de wolken hoor ik een vliegtuig overkomen. Misschien wel met J., een oud-leerlinge die een glanzende carrière in het bedrijfsleven opgaf om stewardess te worden. Ook een keurslijf, maar iedere dag een ander, nooit hetzelfde, zoals tussen de vroegoude heren in krijtstreeppakken.

J. geniet ervan om de wereld rond te vliegen en stuurt mij nu en dan een enthousiast verslag van haar belevenissen. Ze reist voortdurend het avondrood achterna, stel ik mij voor. Ik ben niet van het avondrood. Het doven van de dag maakt mij vaak wat melancholisch. Ik ben van de dageraad, van het begin, van een nieuw boek, een volgend hoofdstuk, van de merel die de opkomende zon aankondigt, van de spanningen en verwachtingen van de toekomst. Eigenlijk ben ik drieëntwintig, al zit ik in een lichaam dat iets gevorderder is. In een lijf dat een stuk verder op weg naar het einde is dan de geest.

Misschien denkt J. ook wel dat ze voortdurend naar de morgenstond vliegt en lijkt ze daarom zo gelukkig. J. is ook minder gevorderd op het pad naar de groeve of de crematie-oven, al weet je dat nooit zeker. Een technisch mankement, een onoplettende chauffeur, een ontsnapte gek, een op hol geslagen lichaamscel of een onfortuinlijke val van een keukentrapje. Het kan je zomaar overkomen, dat weten we allemaal, maar het liefst houden we ons voor onkwetsbaar. De mens is superieur in zelfbedrog, anders was er niemand meer die in een auto zou stappen.


Geen opmerkingen: